Organisatiekunde kun je definiëren als een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en de wijze waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurt kunnen worden. Onder het gedrag van de organisaties wordt de wijze van optreden en reageren van organisaties verstaan.
De definitie van organisatiekunde omvat 2 aspecten van het vakgebied, namelijk:
- Een descriptief aspect. Dit is een beschrijving van het gedrag van organisaties, met de motieven en gevolgen.
- Een prescriptief aspect. Dit is een advies over te volgen handelwijze en organisatie-inrichtingen.
Dit tweezijdige karakter vinden we ook bij andere praktijkgerichte wetenschappen, zoals de medische wetenschap, de psychologie en de pedagogiek. Nog meer dan andere vakgebieden zijn de organisatiekunde toepassingsgericht en pragmatisch ingesteld. Dit laatste wil zeggen dat het belang van een methodologisch juiste onderbouwing en bewijsvoering minder belangrijk wordt geacht dan de betekenis voor de praktijk.
Het vak organisatiekunde is ontstaan uit de behoefte op gestructureerde wijze na te denken over en vat te krijgen op organisaties en wat erin gebeurd.
Periode voor de industriële revolutie
Het denken over leidinggeven, management en de inrichting van de organisatie is in feite zo oud als de mensheid. Geordende verhandelingen op dit gebied zijn voor de twintigste eeuw echter zeldzaam. Toch troffen we deze aan bij de oude Grieken, zoals Socrates en Plato. En veel later bij de Italiaan Niccolo Machiavelli. In zijn boek geeft hij tal van richtlijnen die vorsten, maar ook andere leiders, van nut kunnen zijn. Ze zijn vooral gericht op het behoud van macht en de uitbreiding ervan. Ze zijn sterk opportunistisch van aard, gebaseerd op puur eigenbelang en het gewetenloos gebruikmaken van de mogelijkheden die de situatie biedt. Het boek is de neerslag van zijn ervaringen als regeringsadviseur en diplomaat in Florence. Tot in de 2de helft van de achttiende eeuw overheerste het mercantilisme als economische denkrichting. Deze stroming stelde dat het bezit aan geld en goud de enige welvaartsbron was. Totdat Adam Smith in 1776 zijn invloedrijke boek schreef, waarin gesteld wordt dat productieve arbeid de bron is van welvaart en dat door arbeidsverdeling de productiviteit van de arbeid sterk kan worden verhoogd. Hiermee wees hij het mercantilisme aan de hand. En zo wordt de bedrijfsvoering meer systematisch aangepakt en heeft men meer aandacht voor efficiency.
Frederick Taylor en het Scientific Management(1900)
Frederick boodt voor het eerst een systematische, samenhangende bedrijfskundige benadering voor de wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Een bedrijfsleider moet zich niet opstellen als slavendrijver maar een bredere visie hebben op zijn taak in de organisatie die bestaat uit plannen, coördineren, toezicht uitoefenen en het controleren van resultaten.
Enkele hoofdpunten uit zijn ontwikkelde theorie over het bestuur en beheer van organisaties:
- Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van bewegingsstudies, de resultaten hiervan kunnen leiden tot standaardisatie en normalisatie van het productieproces en de hierin te gebruiken machines en materialen.
- Een vergaande taakverdeling en training van de arbeiders, waarbij elke handeling en beweging precies is voorgeschreven. Hierdoor krijgt de arbeider een hoge routine, waardoor weer hogere productienormen gehaald kunnen worden.
- Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders.
- De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar werkmethoden en het scheppen van productievoorwaarden. Voorheen werd dit naar de uitvoering geschoven.
- De juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie.
- Het invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere productiekosten.
Verder stond hij voor een arbeidsverdeling van de leiding, de productieafdeling of werkplaats over 8 functies:
- Tijd en kosten
- Werkinstructies
- Bewerkingen en hun volgorde
- Werkvoorbereiding en uitgifte
- Onderhoud
- Kwaliteitscontrole
- Technische leiding
- Personeelsbeheer.
Dit stelsel is bekend geworden met de naam achtbazenstelsel.
Henry Fayol en de General Management-theorie(1900)
In europa was Henry de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten worden. Zijn ervaringen als directeur van een mijnbouwmaatschappij brachten hem tot formuleren van een theorie van het algemene management, dus de gehele organisatie betreffend. Zijn General Management-theorie was bedoeld als onderwijsmodel. Hij onderscheidde zes onafhankelijke managementgebieden:
- Technisch
- Commercieel
- Financieel
- Zelfbeschermend, hiermee bedoelt hij veiligheid van mensen en eigendommen.
- Boekhouding
- Besturing.
De besturing zorgt voor de onderlinge samenhang op de overige gebieden. Deze besturing is uiteraard het belangrijkste onderdeel van de functie van managers en bestaat uit 5 taken:
- Plannen of vooruitzien, het opstellen van een actieplan voor de toekomst
- Organiseren, de opbouw van de organisatie met mensen en middelen
- Bevel voeren, ervoor zorgen dat mensen aan het werk blijven
- Coördineren, het onderling afstemmen van de activiteiten
- Controleren, erop toezien dat de resultaten in overeenstemming met het plan zijn.
Eenheid van commando was voor Fayol het belangrijkste principe. Iedere werknemer heeft slechts één baas boven zich.
Max Weber en de theorie van de bureaucratie(1940)
Terwijl Taylor zich vooral op productiebedrijven richtte en Fayol op management in het algemeen, heeft Max Weber zich beziggehouden met overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een sociologische invalshoek. Grote organisaties hadden volgens Weber in zijn tijd de volgende kenmerken:
- Een sterk doorgevoerde taakverdeling
- Hiërachische bevelstructuur
- Nauwkeurig afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- Onpersoonlijke relaties tussen functionarissenàfunctie belangrijker dan persoon.
- Werving op basis van bekwaamheden en kennis in plaats van vriendjespolitiek en kruiwagens.
- Bevordering en beloning op basis van objectieve criteria en procedures.
- Uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels
- Alle gegevens worden in schriftelijke stukken vastgelegd, zodat op alles controle mogelijk is.
- De macht van de functionarissen, ook hogere, is aan restricties gebonden.
Volgens Weber was er sprake van ideale bureaucratie wanneer een bedrijf aan deze kenmerken voldeed.
Elton Mayo en de Human Relations-beweging
De Human Relations-beweging ontstond in de tijd dat Scientific Management de belangrijkste stroming was en de daarbij behorende sterk rationele benadering van de manier van werken in organisaties. In dit kader werd in 1927 in de VS een onderzoek gedaan naar de invloed van de lichtsterkte op de arbeidsprestaties van productiemedewerkers in de Hawthorne-fabrieken van General Electric. De productie steeg, maar tot verbazing van de onderzoekers steeg die bij de controlegroep ongeveer even snel. Men stond voor een raadsel en haalde Elton Mayo van de Harvard universiteit erbij. Van 1927 tot 1947 voerde die een serie experimenten uit waarbij hij het verband onderzocht tussen verbetering van werkomstandigheden en de productiviteit. Elke verandering gaf toen een stijging van de productie en de personen voelde zich minder vermoeid.
In zijn kielzog kwam een grote stroom onderzoeken op gang. Een nieuwe vorm van management, gebaseerd op de sociale verhoudingen van mensen in kleine groepen, die zich afzette tegen de benadering van Scientific Management.
Rensis Likert en het revisionisme(1950)
In de periode 1950-1955 ontstond er kritiek op de ideeën uit de Human Relationsbeweging. Men zag die als een te idealistische kijk op organisaties, die ging lijken op een club vrienden, terwijl men die in de praktijk bijna nooit tegenkomt. Bovendien worden de ideeën uit deze beweging niet eenduidig door onderzoeksresultaten ondersteund. Anderzijds wilde men ook niet terug naar het Scientific Management. Het is dus tijd voor een synthese van de twee. Warren G Bennis omschreef het aldus; de benadering van Taylor is een organisatie zonder mensen en die van de HR-beweging groepjes mensen zonder organisatie. Hij benadrukte de noodzaak van een revisie uit uitgangspunten van de HR-beweging, waardoor de term revisionisme ontstond. Verschillende schrijvers hebben een poging ondernomen tot overbrugging.
Renis Likert was de eerste die een poging deed. Hij richtte zich met name op de organisatiestructuur en communicatie en ontwikkelde de zogenoemde linking-pin-structuur. Waarbij de organisatie bestaat uit elkaar overlappende groepen, waarbij de leider van de groep ook lid is van de hogere groep. Hij dient de groep te leiden maar ook te zorgen voor communicatie met de hogere groep.
Een andere theorie is ontwikkeld door Frederick Herzberg. Zijn theorie was geënt op de behoeftehiërarchie van de psycholoog Abraham Maslow. Deze onderscheidde 5 niveaus van behoeften, naar de bevrediging waarvan elk mens volgens hem streeft. Dit alles ter verklaring van het menselijk gedrag. In opklimmende volgorde is dit:
- Fysiologische behoeften; eten, drinken, slapen, seks
- Behoefte en zekerheid en veiligheid; bescherming.
- Behoefte aan acceptatie, vriendschap en erbij horen
- Behoefte aan erkenning en succes
- Behoefte aan zelfontplooiing, dragen van verantwoordelijkheid.
Hij gaf deze behoefte weer in de vorm van een piramide, de zogenoemde MaslowPiramide. Een voorbeeld hiervan vindt u uiteraard via www.google.nl en dan afbeeldingen, maar ook via deze link: http://www.durate.nl/afbeeldingen/maslow.png.
Kenneth Bouling en de systeembenadering(1950)
Na de tweede wereldoorlog ontwikkelde enkele revisionisten waaronder Kenneth een theorie waarbij organisaties worden gezien als een systeem, dat wil zeggen een geheel van samenhangende delen. Alle activiteiten in organisaties hangen volgens deze theorie nauw met elkaar samen. Een ander belangrijk element uit de systeembenadering is dat organisaties in wisselwerking staan met de buitenwereld. Een systeem bestaat uit een aantal met elkaar verbonden subsystemen. Indien het totale resultaat van alle subsystemen groter is dan de optelsom van hun individuele resultaten dan wordt er gesproken van een synergie. Een systeem wordt bestuurd met behulp van informatie die wordt teruggekoppeld naar de verschillende subsystemen.
De systeembenadering stelt dat het management organisatieproblemen integraal dient aan te pakken, dat wil zeggen dat men niet alleen moet kijken naar de belangen van een enkel organisatieonderdeel maar ook naar de invloed van genomen beslissingen op de totale organisatie.
Paul Lawrence en Jay Lorsch en de contingentiebenadering(1965)
Aan het eind van de jaren 50 van de vorige eeuw publiceerde Joan Woodhard de resultaten van een onderzoek onder een honderdtal Engelse bedrijven waarin ze had gekeken naar de doeltreffendheid van toepassing van theorieën van Taylor en Fayol. Uit dit onderzoek bleek dat er geen verband was tussen de mate waarin een onderneming was georganiseerd volgens de regels van het Scientific Management en het economisch succes. Ook de Amerikaan Paul Lawrence en Jay Lorsch kwamen na aanvullend onderzoek in 1967 tot de conclusie dat verschillende omstandigheden zullen leiden tot een andere inrichting van organisaties, taakstellingen en werkwijzen, willen ze optimaal presteren. Het begrip contingentie dat door hen werd geïntroduceerd betekent bepaaldheid door situatie.
Volgens de contingentiebenadering hangt de keuze voor het toepassen van bepaalde managementtechnieken, die voortkomen uit een organisatiekundige theorie, sterk af van de omstandigheden waarin een organisatie zich bevindt.
Een van de belangrijkste elementen uit de contingentietheorie is de relatie van een organisatie met haar omgeving. Organisaties zullen zich moeten richten om hun omgeving.
Recente organisatietheorieèn(1980+)
Vanaf de jaren tachtig zijn er verschillende auteurs die na uitgebreide organisatiestudies onmiskenbare bijdragen hebben geleverd aan de ontwikkeling van organisatietheorieën en van groot belang zijn voor het functioneren van veel organisaties in de jaren 90.
Philip Crosby en kwaliteitszorg
Een belangrijke stroming in de organisatiekunde heeft betrekking op de kwaliteitszorg in organisaties. Philip heef een totale kwaliteitsmanagementtheorie ontwikkeld.
Henry Mintzberg en organisatiestructurering en strategische planning
Een van zijn belangrijkste werken is te zien als een poging tot synthese van de belangrijkste organisatiekundige theorieën betreffende de wijze waarop organisaties gestructureerd zouden moeten worden. Volgens Mintzberg kan het succes van een organisatie niet worden verklaard uit het feit dat er gekozen is voor de beste structuur. Er kan volgens hem namelijk nooit in algemene zin worden gesproken over de beste structuur. Mintzberg stelt dat organisaties hun eigenschappen niet los van elkaar moeten zien, maar deze in overeenstemming met elkaar moeten brengen tot een gemeenschappelijke vorm ofwel configuratie. Mintzberg onderscheidde 7 basisvormen:
- De ondernemersorganisatie
- De machineorganisatie
- De professionele organisatie
- De divisieorganisatie
- De innovatieve organisatie
- De zendingsorganisatie
- De politieke organisatie.
Tom Peters en managementprincipes voor bedrijfsvoering
De afgelopen jaren is gebleken dat als een onderneming lange tijd succesvol is, dit geen garantie hoeft te vormen voor de toekomst.
Peter Drucker en algemeen management.
Volgens drucker zijn we na de industriële revolutie met haar productiviteitsstijgingen nu aanbeland bij de kennisrevolutie. Kennis is volgens Drucker de essentiële productiefactor geworden. Drucker schat dat het aantal mensen dat momenteel in traditionele bedrijfstakken werkt, zal zijn gedaald tot 20 of hoogstens 25%.
Michael Porter en strategie
Porter stelt dat ondernemingen op zoek moeten naar hun concurrentievoordeel. Een concurrentievoordeel kan volgens hem voortvloeien uit het gegeven dat de onderneming tegen lagere kosten dan de concurrentie kan aanbieden of door een stuk toegevoegde waarde te creëren.
Michael Hammer en herstructureren van bedrijfsprocessen
In zijn boek zet hij uiteen dat de laatste 50 jaar onze bedrijven waren gebaseerd op 3 principes:
- De basiseenheid van werk is de taak,
- Eenvoudige taken worden verricht door laaggeschoolde mensen,
- Er bestaat een onderscheid tussen uitvoerders en managers.
In een omgeving die langzaam verandert en zich kenmerkt door voorspelbaarheid en continuïteit bleken deze principes redelijk goed te werken. De manier van organisatiestructurering zal altijd in ontwikkeling blijven.