blog placeholder

Woonhotels waren een typisch Haags fenomeen, gezien het feit dat er in Den Haag ruim dertig, in Amsterdam drie en in Rotterdam slecht één werden gerealiseerd. Ze zijn te beschouwen als het stedelijk alternatief voor het wonen in een villa, maar dan met een minimum aan personeel. Woonhotels zijn namelijk ontstaan vanwege de schaarste aan (betaalbaar) dienstpersoneel die zich aftekende in het Den Haag van na 1900. Binnen de bouwwereld werd daarop een nieuw woningtype ontwikkeld met zoveel wooncomfort en voorzieningen dat het dienstbodepersoneel nagenoeg overbodig werd.

Inspiratie

De Haagse woonhotels ontstonden niet vanuit het luchtledige. Het buitenland bood inspirerende voorbeelden qua ruimtelijke organisatie van de gebouwen en qua bouwtechniek. Luze appartementengebouwen in onder meer Boedapest, Kopenhagen en New York stonden model voor de Haagse ontwerpers. Zo bestudeerde C. Rutten – constructeur van het eerste Haagse woonhotel Boschzicht uit 1920 – een jaar lang appartementengbouwen in enkele grote Amerikaanse steden. Negen jaar later werd ‘Hofstad’gebouwd, een initiatief van een industrieel uit Kopenhagen: een Deens concept in Haagse sfeer.

Wooncomfort

Woonhotels waren herkenbaar aan een keur van collectieve en individuele voorzieningen op het terrein van het wooncomfort en de bouwtechniek. Een belangrijk kenmerk was het in het bouwcomplex opgenomen restaurant, dat in sommige gevallen ook voor buurtbewoners toegankelijk was. Wie er de voorkeur aan gaf de maaltijd binnenshuis te nuttigen, werd bediend via maaltijdliftjes. Ook het vuil werd niet door de bewoners buiten gezet. Dat belandde via stortkokers in het souterrain om verder te worden afgevoerd. In het souterrain waren verder de technische voorzieningen opgenomen, het restaurant en een gescheiden gangenstelsel voor personeel en de bewoners. Uiteraard waren de woningen voorzien van destijds nieuwe voorzieningen als centrale verwarming en huistelefoon. Logeervertrekken en ontspanningsruimten zoals een biljartzaal waren elders in het vertrek opgenomen.

Er werd geëxperimenteerd met nieuwe bouwmaterialen en bouwsystemen om geluidsoverlast tot een minimum te beperken en leidingen zoveel mogelijk weg te werken. Zo werden alle leidingen individueel vanaf de centrale stookketel vertakt naar de woningen. Flexibele plattegronden en bewonersinspraak waren vernieuwend voor de tijd. De huurprijzen waren gepeperd, maar de bewoners werd bijna alles uit handen genomen, tot en met het vervangen van een gloeilamp.

Bekende woonhotels 

Kenmerkend voor de woonhotels was de variatie in plattegronden en woonoppervlak. Zo hebben alle 39 woningen in woonhotel Zorgvliet verschillende plattegronden en was in het helaas afgebroken woonhotel Catsheuvel het grootste appartement opgenomen: 13 kamers met een gelijkvloers woonoppervlak van maar liefst 340 vierkante meter. Wie voldoende had aan een tweekamer appartement kwam ook aan zijn trekken. In de grootste appartementen waren lichtschachten opgenomen, om via het dak de woning van natuurlijk daglicht te voorzien.

Het eerste uitgevoerde woonhotel Boschzicht was een ware sensatie. Volgens Het Vaderland hebben de toekomstige bewoners op straat tegen elkaar op staan bieden voor de parterrewoningen. De formule bleek een succes want in de loop van de jaren twintig werden diverse grote en kleine woonhotels gerealiseerd. Zeer in trek was de Willemsparkflat, één van de hoogste Haagse woongebouwen tot ver na de Tweede Wereldoorlog. Het grootste woonhotel Duinwijck werd in 1932 opgeleverd, waarin de bewoners gebruik konden maken van een eigen postagentschap. Nadat in 1934 Parkflat Marlot was voltooid, stortte de markt enigszins in. De economische crisis was hier grotendeels debet aan.

Parallel met de ontwikkeling van de woonhotels kwam een specifiek Haagse architectuurstijl tot bloei. Deze Nieuwe Haagse School is herkenbaar aan de expressieve, rechtlijnige maar zeer plastische baksteenarchitectuur en veel oog voor het bouwkundig detail. De Nieuwe Haagse School vindt pas sinds twee decennia waardering en verwerft geleidelijk de plek in de Nederlandse architectuurgeschiedenis die het toekomt.

Woonhotels na 1945

In de loop van de jaren vijftig werden veel woonhotels in gebruik genomen als kantoorgebouwen. In andere complexen verdwenen de centrale voorzieningen en werden de grootste woningen gesplitst in kleinere eenheden. In 1976 werd in Duinwijck het laatste restaurant gesloten. Aan het eind van de jaren tachtig startte wethouder Adri Duivesteijn een herveroveringsactie. Het gevolg hiervan is dat vandaag de dag de woonhotels weer bewoond worden, al kwamen de voorzieningen niet terug. Het zeer gewilde Catsheuvel overleefde niet omdat het dragend staalskelet te veel was aangetast. Ervoor in de plaats kwam een soort replica.

Eind jaren negentig werd het woonhotel voor het eerst goed ontdekt en geanalyseerd door architecten en projectontwikkelaars. Vanwege de groeiende behoefte aan meer wooncomfort staan de woonhotels model voor nieuwe, luxe appartementengebouwen. Een voorbeeld is de herontwikkeling van het Shellterrein op de Noordoever van het IJ, tegenover Amsterdam CS. ING Vastgoed blaast met dit project het Haagse woonhotel nieuw leven in.  

Zie ook www.denieuwehaagseschool.nl