Bij het samenvatten van gegevens kan je verschillende manieren gebruiken om dit weer te geven. Met tabellen en grafieken, er zijn veel verschillende soorten tabellen en grafieken maar de volgende worden in de statistiek het meeste gebruikt.
2.1
Bij het samenvatten van kwalitatieve gegevens gebruik je:
Frequentieverdeling: tabel met gegevens over waarnemingen in niet-overlappende klassen. Het is een samenvatting van die gegevens, en daarom makkelijker te begrijpen.
Relatieve frequentie: frequentie gedeeld door het aantal waarnemingen.
Procentuele frequentie: relatieve frequentie x 100.
Relatieve frequentieverdeling: tabel met relatieve frequenties. Elke klasse moet apart! Relatief is bijvoorbeeld 0.38
Procentuele frequentieverdeling: tabel met procentuele frequenties. Procentueel is dan dus 38% ipv. 0.38.
Staafdiagram: Grafiek die samengevatte kwalitatieve gegevens weergeeft in een absolute, procentuele of relatieve frequentieverdeling. Op de horizontale as zet je de namen van de klassen uit; op de verticale as de frequenties. Elke klasse is hier een staaf van een bepaalde grootte, afhankelijk van de frequentie.
Cirkeldiagram: andere vorm van het weergeven van kwalitatieve gegevens. Elke klasse is hier een taartpunt uit de cirkel.
2.2
Bij het samenvatten van kwantitatieve gegevens gebruik je:
Frequentieverdeling: hier geldt dezelfde definitie als bij kwalitatieve gegevens, maar er moeten eerst 3 stappen gemaakt worden om de klassen te bepalen, namelijk:
1) Het aantal niet-overlappende klassen bepalen: niet meer dan 20 en niet minder dan 5 wordt aangeraden, om de variatie duidelijk weer te geven.
2) De breedte van elke klasse bepalen: het beste is om de breedte gelijk te houden voor alle klassen. Hoe breed, hangt af van het aantal klassen dat gebruikt wordt.
Berekening klassenbreedte: (grootste waarneming – kleinste waarneming) / aantal klassen) De klassengrenzen bepalen: de ondergrens is de kleinste waarneming in een klasse; de bovengrens de grootste.
Relatieve en procentuele frequenties: worden berekend op dezelfde manier als bij kwalitatieve gegevens.
Stippendiagram: grafiek met op de horizontale as het waardebereik (welke waarde de gegevens aan kunnen nemen). Hoe vaak een waarde voorkomt, is te zien aan het aantal stippen dat erboven te zien is.
Histogram: grafiek met op de horizontale as de variabele; op de verticale as de frequentie. Elke klasse is hier een blok in de grafiek. De blokken staan ‘vast’ aan elkaar, omdat de waardes ook aan elkaar grenzen. Bij de histogram is de frequentieverdeling al gemaakt.
Cumulatieve frequentieverdeling: Tabel waarbij alle waarnemingen bij elkaar opgeteld worden, die kleiner dan/gelijk aan de bovengrens van elke klasse zijn. De relatieve en procentuele frequentie worden hier op de normale manier berekend.
Klassenmidden: Gemiddelde van elke klassenbreedte
Open klasse: Heeft geen middenklasse, alleen een onder- en bovengrens.
2.3
Sterm-and-leaf-display: een weergave van getallen in volgorde.
Voorbeeld:
1|112348
2|22347
3|579
4|111779
5|334488
6|097|1
Hieraan kun je zien welk getal hoevaak voorkomt. Bij 3 komen de getallen 35, 37 en 39 voor en bij 7 bijvoorbeeld alleen 71.