1.1
In de volgende gevallen wordt statistiek veel gebruikt:
Financiën: in de aandelenwereld worden gegevens geïnterpreteerd om een keuze te maken over het houden of juist verkopen of kopen van aandelen.
Boekhouding: accountants controleren de boeken van hun klanten op juistheid
steekproefsgewijs. Willekeurig kiest hij/zij een aantal documenten uit ter controle.
Industrie: om de gewenste kwaliteit te behouden van producten worden vaak kwaliteitscontroles gehouden.
Marketing: marktonderzoek wordt vaak gedaan via supermarkten, die scanners hebben die het koopgedrag van consumenten registreren.
Economie: economen doen voorspellingen over de toekomst (bijvoorbeeld inflatie) aan de hand van statistieken.
1.2
Gegevens: verzamelde feiten en cijfers.
Gegevensverzameling: alle gegevens die gebruikt worden voor een onderzoek.
Elementen: grootheden waarvoor je gegevens verzamelt.
Variabelen: kenmerken van elementen. Metingen naar de variabelen resulteren in gegevens over de elementen
Waarneming: alle verzamelde gegevens van 1 element.
Kwalitatieve gegevens: namen die je geeft aan een eignschap van een element. Kwalitatieve gegevens kunnen ook cijfers zijn.
Kwantitatieve gegevens: cijfers die je geeft aan een eigenschap van een element. Kntitatieve gegevens zijn altijd cijfers. Het verschil tussen kwalitatieve en kwantitatieve gegevens is dat je berekeningen kan uitvoeren met kwantitatieve gegevens, en niet met kwalitatieve.
Cross–sectiegegevens: gegevens die tegelijkertijd verzameld zijn.
Tijdreeksgegevens: gegevens die in een periode verzameld zijn.
1.3
Er zijn verschillende manier om aan gegevens te komen:
Bestaande bronnen gebruiken (existing sources): dit kunnen gegevens zijn over bedrijfsactiviteiten, werknemers, klanten, enz. Deze gegevens worden uit de onderneming zelf gehaald, of opgevraagd bij instanties, zoals bijvoorbeeld de overheid.
Statistisch onderzoek:
kan onderverdeeld worden in:
– Experimenteel onderzoek: hier selecteer je eerst de relevante variabelen, waarna er bepaalde factoren (vaak nieuwe producten) op toegepast worden, om het effect te onderzoeken.
– Waarnemend onderzoek: bijvoorbeeld een enquête. Hier worden eerst de vragen bedacht, die dan worden voorgelegd aan geselecteerde personen. Hier beïnvloed je dus niet de variabelen door factoren er op toe te passen.
Onderzoek doen kan waardevol zijn, maar kan ook veel geld kosten. Er moet een goede afweging gemaakt worden naar het nut van het onderzoek.
Er kunnen altijd fouten gemaakt worden bij het doen van onderzoek. Controle op wat je doet kan dit gevaar verminderen. Opvallend lage of hoge uitkomsten (ook wel Uitbijters genoemd) kunnen ook uit het onderzoek verwijderd worden. Men moet dus niet klakkeloos alle verzamelde gegevens overnemen, maar kritisch blijven over de uitkomsten.
1.4
Beschrijvende statistiek: statistiek die begrijpbaar is samengevat en voorgelegd. Dit kunnen tabellen, getallen of grafieken zijn. Daarnaast zijn er ook nog statistische kengetallen, zoals een gemiddelde. Het is zo makkelijker de gegevens te interpreteren.
1.5
Populatie (population): totale groep elementen.
Steekproef (sample): selectie van de populatie.
Statistische inferentie (statistical inference): werkwijze waarbij steekproeven de kenmerken van een populatie laten zien.