Wat is gewoonterecht?
Gewoonterecht draait om ongeschreven regels, regels die nergens zwart op wit staan, maar net zo oud zijn als het geschreven recht. De regels zijn niet door de overheid gemaakt, maar worden wel nageleefd door het volk of door een groep; het zijn algemene gedragslijnen waar iedereen zich aan dient te houden. Het zijn regels die zich voortdurend ontwikkelen in onze maatschappij. Je zou kunnen stellen dat er dus ook nieuwe regels bij blijven komen.
Dat het gewoonterecht zo oud is kan je zien aan het feit dat het zelfs is terug te vinden bij de Romeinen. Maar het gewoonterecht is niet erg zeker en mensen wilden die zekerheid wel hebben, daarom werd er codificatie ingesteld.
Codificatie is er om de rechtseenheid en de rechtszekerheid te bevorderen. De bevordering van de rechtszekerheid zou komen doordat het nu voor elke burger mogelijk was om zijn rechten en plichten te kunnen nalezen en zich daar altijd op te kunnen beroepen. Het woord codificatie houdt in dat het recht is weergegeven in gezaghebbende teksten, daarmee bedoelen we wetten en wetboeken. Met gezaghebbend wordt bedoeld dat de wetten die in de wetbundel staan als verbindend worden beschouwd.
De codificatie was ook bedoeld om het gewoonterecht heel erg terug te dringen en te zorgen dat al het recht in Nederland hetzelfde zou zijn, er werd gestreefd naar een eenheidsstaat waar al het recht gelijk is en het niet is onderverdeeld is in verschillende soorten in verschillende provincies.
Het strafrecht en het burgerlijk recht werden samengevoegd en er kwam een Burgerlijk wetboek en een Wetboek van Strafrecht (dit staat in de Staatsregeling van 1798, codificatieartikel). Dit zijn boeken die we nu nog steeds kennen en waar we ons zeer regelmatig op beroepen.
Door de codificatie is het gewoonterecht heel erg verminderd, maar dat betekent niet dat het niet meer aanwezig in onze maatschappij.
Om van gewoonterecht te kunnen spreken zijn er een paar eisen waar aan moet worden voldaan:
1 Ten eerste de feitelijke voorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat er sprake is van een bepaalde gewoonte die al een hele lange tijd ononderbroken voort bestaat, een herhaald gebruik. 2 Ten tweede de normatieve voorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat men er van overtuigd is dat het door hem uitgevoerde gebruik aan het recht beantwoordt en juridisch afdwingbaar is, oftewel: opinio necessitatis seu juris. 3 Er wordt ook wel gesproken van een derde voorwaarde. Deze houdt in dat de instantie die verantwoordelijk is voor het in acht houden van de gewoonterechtsregel ook bevoegd is en over genoeg kennis beschikt over het betreffende onderwerp.
Er is met het oog op de normatieve waarde wel een struikelpunt. Dit houdt in dat niet alle niet nageleefde gewoontes strafbaar zullen zijn. Ik zal dit toelichten met een heel simpel voorbeeld: stel dat er in een appeltaart altijd alleen maar appels gaan en geen andere vruchten, maar dat iemand in eens besluit om er ook een peer bij te doen. Dan is dit niet volgens de gewoonte, maar het is zeker niet strafbaar. In de werkelijkheid zal dit niet om zulke voorbeelden gaan, maar om iets ingewikkeldere dingen. Het kan heel verwarrend zijn, omdat het vrij moeilijk is om te zien wanneer iets wel als strafbaar beschouwd zou kunnen worden. Het is nu dus van groot belang dat het verschil wordt gezien tussen gewoonterecht en zomaar een geïntegreerde gewoonte.
Wat deze twee wel met elkaar gemeen hebben is de feitelijke voorwaarde. Voor beiden is het zo dat er sprake moet zijn van een lange onafgebroken periode waarin deze gewoonte wordt uitgevoerd, de basis voor beiden is immers hetzelfde.
Ook bij de normatieve voorwaarde bestaat er een grote gelijkenis tussen beiden, omdat als er een gewoonte is die in een bepaalde plek steeds wordt herhaald, die gewoonte vaak ook als gewenst wordt beschouwd. Bijvoorbeeld regels die op een werkplek worden uitgeoefend. Bij het breken van deze regels zou er ontslag kunnen volgen, dit zou gezien kunnen worden als straf. Bij het breken van gewoonterecht kan straf ook het gevolg zijn.