blog placeholder

Diagnostische procedures

Het diagnostisch proces start over het algemeen met een vraag om hulp van een cliënt. Omdat zo’n vraag lang niet altijd duidelijk is zal de diagnosticus in veel gevallen na moeten gaan naar welk soort informatie de cliënt met de hulpvraag op zoek is. Deze hulpvraag wordt omgezet in een type vraagstelling. Daarna zal door middel van onderzoek geprobeerd worden een antwoord te vinden.

Hierna volgt een korte uiteenzetting van verschillende soorten diagnostiek die we in het werkveld tegenkomen.

Verschillende soorten diagnostiek

Screenende diagnostiek: Het systematisch nalopen en beoordelen van probleemaspecten van de jeugdige/leerling.

Basisdiagnostiek: het op systematische wijze verzamelen van een vaste reeks psychosociale gegevens over de jeugdige en zijn omgeving, en de ordening van deze gegevens tot een overzichtelijk geheel.

Beschrijvende diagnostiek: diagnostiek ter vaststelling van de problematiek.

Classificerende diagnostiek: diagnostiek gericht op de onderkenning en algemene typering van een probleem.

Verklarende diagnostiek: bij verklarende diagnostiek staat de vraag centraal: wat zijn de oorzaken, de in stand houdende en de compenserende factoren in een probleemsituatie?

Indicerende diagnostiek: hier gaat het om de vraag: welke hulp is er nodig of is het meest geschikt?

Selectie en plaatsings diagnostiek: hier gaat het om het selecteren van welk schooltype, voorziening of hulpprogramma voor de cliënt geschikt lijkt.

Handelingsgerichte diagnostiek: een besluitvormingsproces waarbij de diagnosticus zoekt naar mogelijke verklaringen voor de problemen en in het verlengde daarvan oplossingen adviseert.

Evaluatieve diagnostiek: dit is een functie waarin het welslagen van de hulpverlening in termen van effectiviteit, efficiency, tevredenheid van de cliënten enz, wordt onderzocht.

Foutenbronnen van een diagnosticus: 1. Een overmatig vertrouwen in het eigen oordeel. Veel diagnostici verzamelen vanuit een bepaalde verwachting of conclusie waar hij/zij sterk in gelooft. 2. Het gebruik van stereotypen. Een heuristiek is een wijze van oordeelsvorming om een probleem op te lossen door een aantal vaste stappen en vuistregels toe te passen. 3. De invloed van beschikbare informatie. Een gebeurtenis wordt beoordeeld aan de hand van geheugenmateriaal van de diagnost.

De invloed van foutenbronnen kan verminderd worden door gebruik te maken van een duidelijk diagnostisch procesmodel.

Diagnostische modellen

Klinisch diagnostische procedures: in de praktijk van de jeugdhulpverlening en onderwijsbegeleiding is diagnostiek startpunt van de hulpverlening.

Empirische cyclus

De Groot is de grondlegger van de empirische cyclus.                                   Er zijn 6 stappen: 1. Het waarnemen van gebeurtenissen. 2. Inductie: naar aanleiding van de waarnemingen wordt een theorie geformuleerd over het verband tussen de waargenomen gebeurtenissen. 3. Deductie: om de geformuleerde theorie te toetsen worden hypothesen gevormd. Tevens wordt vastgesteld op grond van welke informatie de hypothesen verworpen dan wel geaccepteerd zullen worden. 4. Het verzamelen van de in stap drie geselecteerde informatie. 5. Het verwerken van de informatie en toetsen van hypothesen. 6. De terugkoppeling naar de verbanden die in stap 2 waren geopperd.

Regulatieve cyclus van Van Strien.                                                               Hier staat het handelen meer centraal.

1. Probleemherkenning. 2. Probleemdefiniering/diagnosestelling. 3. Het bedenken van handelingmogelijkheden, het afwegen van de voor en nadelen ervan en het kiezen van een ervan. 4. Het maken van een plan. 5. Het uitvoeren van een plan. 6. Het evalueren van de effecten van de uitvoering van het plan.

Beide cycli, de regulatieve en de empirische cyclus, beschrijven essentiële aspecten van de praktijk van de diagnostiek en de hulpverlening. De invalshoek verschilt echter. Bij de empirische cyclus gaat het om het betrouwbaar en valide toetsen van de hypothesen. Bij de regulatieve worden deze gegevens gebruikt binnen een doelgericht veranderingsproces dat een probleemoplossend karakter heeft.

In de hulpverleningscyclus van Kievit en Tak komen beide modellen samen.

1. De fase van aanmelding, intake en screening. In deze fase wordt nagegaan of de hulpvrager aan het juiste adres is. 2. De fase van teamoverleg en voorlopige indicatiestelling. 3. De fase van gericht onderzoek. 4. De integratiefase. Men stelt een samenhangende theorie op met betrekking tot dit individuele geval. 5. De planningsfase. 6. De behandelingsfase, ook wel interventiefase genoemd. 7. De evaluatiefase

In de meeste diagnostische modellen overheerst nog steeds de empirische cyclus als grondfiguur.

Andere cycli

De diagnostische cyclus heeft betrekking op de stappen die aan de daadwerkelijke uitvoering van de therapeutische cyclus voorafgaan, maar staan er niet los van.                                                                                       De klinische cyclus is een zeer bruikbaar grondfiguur bij de behandeling van leerstoornissen. In problematische situaties waarin reguliere methodieken en remediërende programma’s niet blijken te voldoen, is meer kennis nodig over de aard van de problemen en over de wijze van aanpakken. In het bijzonder gat het om kennis die wetenschappelijk verantwoord is, ontleend aan controleerbaar en herhaalbaar empirisch onderzoek. Op verschillende momenten in het proces van hulpverlening is deze informatie expliciet in te zetten. In de literatuur worden die momenten beschreven als fasen of stappen in de diagnostiek en behandeling. Samen vormen ze de klinische cyclus.

Kenmerkend van elke stap is de nadruk op de planmatigheid in de besluitvorming van de diagnost.

Essentieel voor de klinische cyclus zijn de momenten van terugkoppeling.

Diagnostische cyclus van De Bruyn (DC)

1. Klacht(en) analyse: de klachten worden verhelderd en de vraagstelling wordt nauwkeurig vastgesteld. 2. Probleemanalyse: de stoornis wordt benoemd volgens vooropgestelde criteria die vanuit vakliteratuur bekend zijn. 3.Diagnosestelling: onderzocht wordt welke kindfactoren de stoornis in dit geval hebben doen ontstaan en of in stand houden, gelet op de omgevingsaspecten waarin zowel risico en protectieve factoren zich voordoen 4. Indicatiestelling: nagegaan wordt welke van de behandelingsmogelijkheden de meest verantwoorde is, gelet op de beschikbare informatie

De therapeutische cyclus van Ruijssenaars (TC)

De nadruk ligt niet zozeer op uitvoeren, maar op een flexibel proces van problemen oplossen.

1. Verkennende behandelingsanalyse: deze fase is behandelingsgericht en diagnostisch van aard. 2. Voorspellen van reacties: in deze fase gaat het niet meer zozeer om kennis van verschillende typen programma’s, maar om de verwachtingen over de directe effecten van concrete instructies en reacties. 3. Toetsende behandeling: in principe gelden voor de toetsende behandeling vergelijkbare voorwaarden als voor het toetsen van diagnostische hypothesen. 4. Evaluatie tenopzichte van het globale doel: het gaat hier om het voordurend afwegen van het belang van verandering op korte termijn ten opzichte van het uiteindelijke doel.

Overeenkomst tussen DC en TC: behalve het cyclische karakter van het behandelingsproces is een overeenkomst met de diagnostische cyclus dat de onderscheiden stappen kunnen worden geformuleerd, in termen van verschillende voorwaarden waaraan ze idealiter moeten voldoen, in het bijzonder professionele en methodologische voorwaarden.

Handelingsgerichte diagnostiek van Pameijer (HGD)

Dit wordt omschreven als een besluitvormingsproces waarbij de diagnosticus opvoedings- en onderwijsleerproblemen onderkent, analyseert en zoekt naar mogelijke verklaringen voor die problemen.

Het model hanteert vier principes: – Diagnostiek dient gericht te zijn op advisering. – Diagnostiek dient te verlopen volgens systematische procedures. – Het referentiekader dient interactief te zijn.  – School en ouders worden bij het diagnostisch besluitvormingsproces betrokken.

1. Intakefase: informatie verzamelen, klachtenanalyse en afstemming diagnosticus-cliënt. 2. Strategiefase: probleembeschrijving, hypothesen en selectie onderzoeksvragen. 3. Onderzoeksfase: toetsen van de hypothesen en beantwoorden van de onderzoeksvragen Integratie- en indicatiestellingfase: wat willen we veranderen en hoe kan dat het beste gebeuren? 4. Adviesfase: overleg met de cliënt naar aanleiding van de aanbevelingen van de diagnosticus

Dit model is erg goed aangeslagen in het werkveld van onderwijs en hulpverlening.

In de praktijk komt men ook vaak en combinatie tegen met het model voor Consultatieve Leerlingbegeleiding (CLB). In deze benadering wordt vooral de leraar begeleid en deskundig gemaakt in het omgaan met leerlingen met problemen.

Overeenkomsten tussen HGD en CLB.                                                      Beide modellen werken met het interactieve referentiekader. De rode draad is het zoeken naar een manier waarop de ontwikkeling van kinderen door een betere afstemming van school en ouders kan worden bevorderd, waardoor problemen kunnen worden opgelost c.q. verminderd. Beide modellen streven een systematische werkwijze na. Ze hechten veel waarde aan een proces dat systematisch, stap voor stap, verloopt. Door combinatie van beide modellen kan een breed begeleidingsaanbod aan scholen worden gerealiseerd.

UIteraard zijn er nog veel meer modellen. Maar dit zijn de meest gebruikte modellen op dit moment.