blog placeholder

Wanneer is er sprake van leerproblemen en wanneer is het nog normaal gedrag? In dit artikel wordt dit kort besproken met de daarbij behorende tests, die veel gebruikt worden in het diagnostiseren van leerproblemen.

Normaal

Voordat we kijken naar de leerproblemen, kijken we eerst naar wat “normaal” is. Normaal kan worden beschreven als de afwezigheid van pathologie of als een succesvolle adaptatie aan de samenleving. Bij kinderen kan gesproken worden over een normale gang van zaken als ze zich in de regulieren opvoedings- en onderwijssituatie ontwikkelen. Normaal kan ook een statistisch gegeven zijn. Normaal kan ook nog gezien worden als voldoen aan een ideaal.

Op scholen geet het leerrendementsquotient (LRQ) de verhouding tussen leerervaring en leerresultaat. Het LRQ wordt vastgesteld met de volgende formule: LRQ= DLE/DL Hieruit volgt of de ontwikkeling normaal verloopt of juist niet.

Kievit maakt de volgende opmerkingen:

  • Het LRQ wordt per leerstofgebied vastgesteld
  • Het LRQ kan in de loop van de tijd veranderen
  • Een kind met een laag LRQ kan toch ingeschat worden op meer capaciteiten
  • De leermogelijkheden van het leerrendement bepalen in samenhang in belangrijke mate de leerprognose
  • Het LRQ is ook een bruikbaar evaluatiecriterium

Er zijn echter ook bezwaren aan het gebruik van DLE

  • Men neemt aan dat de scores op een toets in de tijd lineair toenemen, terwijl dit hoogstwaarschijnlijk niet het geval is.
  • Men gaat ervan uit dat de leerstofinhoud in de tijd gelijk of vergelijkbaar blijft.
  • Extrapolaties, bodem en plafond effecten laten vertekening in scores zien waardoor DLE-scores van individuele leerlingen overschat of onderschat worden.
  • Indien gemiddelden over tijd niet meer zo sterk toenemen, geven kleine verschillen in ruwe scores aanzienlijke DLE-verschillen.
  • Gebruikers van DLE-scores houden onvoldoende rekening met de standaardmeetfout van de meting die verschillen van minimaal 2-3 maanden in DLE waardes oplevert.

De WAII heeft geconcludeerd dat ingrijpende beslissingen over het al dan niet indiceren van kinderen in het speciaal onderwijs niet met voldoende zorgvuldigheid genomen kunnen worden wanneer men van DLE-scores gebruik maakt. DLE’s en leerachterstand, uitgedrukt in LRQ, geven een onbetrouwbare indicatie van de leerachterstand. De voorkeur gaat uit naar deviatienormen. Hierbij wordt duidelijk hoe een kind binnen een bepaald domein ten opzichte van andere personen vergelijkbaar qua leeftijd of leerjaar presteert.

Ruwe testscores worden omgezet in afgeleide scores. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld in stanine, percentielen, t-scores of een deviatie-IQ. In al deze gevallen wordt de score van de persoon vergeleken met die van zijn of haar leeftijds- of groepsgenoten en wordt vastgesteld wat de mate van afwijking is. Dit geeft een betrouwbaardere weergave van wat het kind kan.

Beperkingen kunnen zich op verschillende terreinen afspelen.

Bv:

  • Een leerachterstand
  • Het ontbreken van algemene leervoorwaarden
  • Geringe redzaamheid
  • Structureel verzuim
  • Gevaar voor zichzelf of anderen

De WAII adviseert om in het geval van indicatiediagnostiek niet te werken met toetsen die geïsoleerde specifieke cognitieve leervoorwaarden meten, maar gebruik te maken van instrumenten die een breed scala van kennis en vaardigheden meten.

Voor lees- en spellingsvoorwaarden zijn er slechts vier instrumenten die ingezet kunnen worden: de TvK, TAK, taal voor kleuters en Toets Tweetaligheid.

Voor rekenvoorwaarden kan op grond van de COTAN niet een instrument aangeraden worden. Alleen de UGT en toets Ordenen zijn als voorlopig aanvaardbaar beschouwd.

De NOK (Nijmeegse observatieschaal voor kleuters). Ontwikkeling van kleuters in groep 1 en 2. Bestaat uit 8 schalen en 5 observatielijsten.  

De onderverdeling van de schalen maakt duidelijk dat deze breed inzetbaar is. Er worden zowel cognitieve als algemene leervoorwaarden onderzocht.

De LOK (Leertoetsen voor oudste kleuters). De LOK bestaat uit 2 leerstof gebonden taken. Er is een toets Fonemisch Bewustzijn en Rekenvoorwaarden.  

Kan gebruikt worden bij een vermoeden van vroeg optredende leerproblemen die zich manifesteren in de leervoorwaarden.

Diagnostiek met de LOK geeft de volgende handelingsgerichte mogelijkheden:

  1. Handreikingen om kinderen te groeperen naar didactische en pedagogische behoeften
  2. Identificeren van individuele behoeften voor remediering op gebieden waar het kin zwak is.
  3. Behandelprogramma’s samenstellen voor individuele of groepen kinderen.

Het gaat hier om een criteriumtoets en het kind voor wordt vooral vergeleken met zijn eigen prestaties.

De UGT (Utrechtse getalbegrip toets) Bestaat uit 8 toetsonderdelen.

Voor de eerste drie groepen van basisonderwijs. Signaleert kinderen die over nog een onvoldoende niveau van rekenvaardigheid beschikken.

De NOK, LOK en UGT zijn zeer goed inzetbaar voor de handelingsgerichte aanpak van (dreigende) leerproblemen.

Binnen de schooltoetsen komt men vooral terecht bij signalerende toetsen. Dit is toetsmateriaal dat in het onderwijs veelvuldig wordt gebruikt om in een korte tijd een overzicht te krijgen van de leervorderingen van alle leerlingen. Signaleringstoetsen zijn vaak genormeerd.

Diagnostische toetsen worden ingezet om de oorzaak van een leerprobleem op te sporen.

Dyslexie

Voor de diagnose moet duidelijkheid worden verkregen met betrekking tot de kenmerken hardnekkigheid en automatiseringstekorten.

Verklaring van de stoornis

Cognitieve factoren:

  1. Een tekort aan fonologische vaardigheden, moeite met:
  • Het identificeren van klanken, het reflecteren op de klank in een woord
  • Het bepalen van de positie van een klank in een woord
  • Het vermogen om klannuances in gesproken taal te onderscheiden
  • Het bewust analyseren van samengestelde klanken in woorden
  • Het manipuleren met klanken, de mogelijkheid tot analyseren en synthetiseren

2. Een algemeen automatiseringstekort; problemen die te maken hebben met de werking van het geheugen.

3. Een tekort in toegankelijkheid van taalkennis

4. Problemen met de integratie van modaliteiten.

De verklaring problemen in de integratie van modaliteiten past goed binnen de opvatting van dyslexie als specifiek informatieverwerkingsprobleem. Het gaat daarbij om problemen in de visuele en auditieve informatieverwerking:

– Intra- modaal: auditieve input → auditieve output, visuele input → visuele output

– Inter-modaal: auditieve input ↔ visuele output

5. Biologische factoren:

– Erfelijkheid

– Hoogte van testosterongehalte tijdens zwangerschap

– Vroege hersenschade en morfologische hersenafwijkingen

Kwalificatie-eisen voor afgeven diagnose: een professional op het gebied van dyslexie, met een beroepsbekwaamheidsregistratie in de psychodiagnostiek, minimaal op het niveau van de BIG registratie Gezondheidszorgpsycholoog.

Dyscalculie

Staat voor rekenstoornis. Er zijn nog geen geaccepteerde criteria om een diagnose Dyscalculie te geven.

Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen automaticiteit en automatisering.

Automaticiteit: de mate waarin hij het oplossingsproces automatische handelingen worden ingezet zodat er snel een goed antwoord wordt verkregen. Het zegt iets over het leerresultaat en blijkt uit het snel en goed oplossen van sommen.

Automatisering: het leerproces.

Bij een forse afwijking ten opzichte van leeftijdsgenoten kan gesproken worden over een rekenstoornis.

Leerstoornissen gaan vaak gepaard met andere problematiek. Veel voorkomend is die van leerproblemen en ADHD. Andere problemen zijn de gedragsproblemen als oppositioneel gedrag en antisociaal gedrag. Ook naar binnen gericht komt voor, zoals depressief gedrag en faalangst.

Het samen voorkomen van problemen wordt co-morbiditeit genoemd.