Psychologisch probleem = gedrag dat verklaard moet worden.
Gedrag = wat mensen doen of laten (moet altijd waarneembaar zijn)
doen: iets kopen, leren voor toetsen
laten: in je neus peuteren in het openbaar
Gedragsdeterminanten: oorzaken van een bepaald gedrag.
– aanleg: 1. genen en invloeden op genen en invloed op ontwikkeling voor de geboorte.
– omgeving: 1. Opvoeding, voeding, lifestyle en
zo’n gedragsverklaring betekend niet standaard dat het ook daadwerkelijk klopt, de enige manier om erachter te komen of iets deugt is toetsen.
Gestaltpsychologie (wertheimer):
Onze waarneming is gericht op gestalten. Een gestalt is de manier waarop een geheel is opgebouwd uit verschillende elementen. Volgens de gestaltpsychologie worden zintuiglijke indrukken volgens bepaalde principes en wetmatigheden gegroepeerd tot totaalbeelden.
voorbeeld: je ziet een staart achter een muur verdwijnen. En je denkt gelijk: hé daar liep een hond.
behaviorisme(watson):
het behaviorisme staat bekent om de conditionering. Conditioneren is dus het leren met behulp van straffen en belonen. Goed gedrag wordt beloond, fout gedrag bestraft.
voorbeeld: pavlov hondje.
– als er licht in de spiegel verschijnt moest Pavlov op een hendel drukken, hierdoor kwam er eten in zijn bakje. Hij word dus beloond.
– als een kind zijn eten niet op eet krijgt hij geen toetje. Hij word dus gestraft.
Psychoanalyse (Freud):
Freud en zijn navolgers stellen dat het overgrote deel van wat zich in de mens afspeelt onbewust is. We zijn ons er niet van bewust wat de eigenlijke drijfveren zijn van ons gedrag, waarom we ons gedragen zoals we ons gedragen. Persoonlijkheid is het punt waarin mensen zich onderscheiden.
voorbeeld: er is iemand met een persoonlijkheidsstoornis. Je gaat je nu afvragen waarom hij zich zo gedraagt als hij zich gedraagt. Komt dit misschien door een erg delict wat de persoon heeft mee gemaakt? Heeft hij ergens een bepaalde angst voor? Etc.
humanistische psychologie (Maslow): de humanistische psychologie wil de mens benaderen vanuit zijn mogelijkheden. De mens heeft een oneindig potentieel aan mogelijkheden in zich, en door je daarop te richten kun je oneindig meer uit jezelf halen dan wanneer je je richt op de strijd tussen driften en geweten, of op conditionering door beloning en straf.
Sociale psychologie:
het verklaren van individueel gedrag, zoals gevoelens en gedachten, verklaren in sociale situaties.
voorbeeld: als je mensen individueel een vraag stelt over een schatting, dan zijn de verschillen van de antwoorden erg groot. Zet je deze mensen allemaal bij elkaar en vraag je het nog een keer, dan worden de verschillen een stuk kleiner doordat men niet te veel wilt verschillen van een ander.
Cognitieve psychologie:
het bekijken van mentale processen, zoals geheugen, waarnemen, leren en denken. De nadruk ligt op de manier waarop mensen informatie verwerken. Om gedrag cognitief te beoordelen moet je je afvragen: hoe kom je tot een bepaald inzicht, hoe denk je en hoe pak je iets aan.
Waarnemen
we construeren een werkelijkheid (een bepaald beeld). we nemen waar om: de wereld overzichtelijker te doen lijken (selectie) en om betekenis te geven.
hoe construeren wij een werkelijkheid?
– zintuigelijke prikkels
– ervaring
– ideeën
– verwachtingen
– emoties
sensorische deprivatie: er zijn te weinig prikkels(licht en geluid) in de omgeving. Denk hierbij aan mijnwerkers in grotten. Hersens ontvangen na lange tijd zo weinig prikkels dat mensen dingen gaan zien die er niet zijn (hallucineren).
waarnemingseffecten: het optreden van fouten of vertekende waarnemingen.
voorbeeld van lichamelijke basis (waarnemingseffecten: optreden van foute of vertekende waarnemingen)
1. illusies: dingen zien die er niet zijn (voorbeeld: een rechte lijn word krom wanneer we onderhevig zijn aan een sterke zijwaartse versnelling)
2.contrast: verschillen tussen prikkels worden versterkt (voorbeeld: een sinaasappel smaakt zuur na dat je een snoepje hebt gegeten, maar smaakt zoet als je een citroen hebt gegeten)
3. Adaptatie: is het verschijnsel dat de gevoeligheid van de zintuigen zich instelt op de sterkte van de prikkel (voorbeeld: als je in de zon hebt gezeten en weer naar binnen loopt zie je in het begin haast niets, na enige tijd past de prikkel zich aan en ga je steeds meer zien)
voorbeeld van een aangeleerde basis (Waarnemingsonstanties: zijn niet aangeboren, maar aangeleerd)
1. Grootteconstantie: een automatische correctie van een beeldgrootte (voorbeeld: iemand die naar je toe komt, wordt op je netvlies groter. Maar is in werkelijkheid altijd even groot)
2. Vormconstructies: we contrueren een complete ruimtelijke vorm van het object (voorbeeld: je hebt een hond en die herken je vanuit elk oogpunt. Je krijgt alleen de bovenkant van z’n hoofd te zien en je weet gelijk dat het jouw hond is)
3. Kleurconstanties: het blijven toekennen van dezelfde kleur aan objecten ( voorbeeld: een witte poes ligt in de zon, hij staat op en gaat in de schaduw liggen. Wij zien het nog steeds als een witte poes terwijl hij door de schaduw donkerder is geworden)
– sensorische deprivatie: er zijn te weinig prikkels(licht en geluid) in de omgeving. Denk hierbij aan mijnwerkers in grotten. Hersens ontvangen na lange tijd zo weinig prikkels dat mensen dingen gaan zien die er niet zijn (hallucineren).
Vijf basisprincipes van een gestaltbenadering
1.Zinvolle gehelen
2.Geheel is meer dan de som der delen (H2 en O is niet hetzelfde als H2O)
3.Geheel bepaalt de betekenis van het deel (een gesprek over ditjes en datjes word minder onschuldig als het een begin is van een plan voor een moord)
4.Het deel bepaalt de betekenis van het geheel ( bij een smiley kun je een lachende mond, huilende mond of een boze mond tekenen, aan de hand van de mond kun je de emotie van de smiley aflezen)
5.Altijd voor en achtergrond waarnemen ( we zien een hek voor een weiland)
regels van waarnemingswetten
1. De wet van nabijheid: hoe dichter 2 prikkels zich bij elkaar bevinen, des te sterker de neiging ze als een geheel te zien. ( bomen die bij elkaar staan, vormen een rij)
2. De wet van gelijkheid: gelijksoortige prikkels worden samengenomen. ( soldaten in uniform zie je als een groep)
3. De wet van continuïteit: het kiezen voor de meest overzichtelijke en eenvoudigste voortgang van een prikkel (een vierbaanse weg verandert ongemerkt in een tweebaanse weg. De kans is groot dat automobilisten blijven denken dat zij ongehinderd kunnen inhalen.
4. De wet van de geslotenheid: wij hebben de neiging elke verzameling prikkels die zich daarvoor leent, te vereenvoudigen door deze op te vallen als één gestalt ( als je letters laat ontbreken in een word zal dit ons nauwelijks storen, omdat we het zien als een geheel)
5. De wet van gemeenschappelijk lot: twee objecten die in dezelfde richting bewegen worden als een geheel beschouwd ( twee ruiters die je kort na elkaar inhalen, zie je al snel als bij elkaar horend)
camouflage: figuur is verborgen in de omringde figuren.
AHA-erlebnis: plotselinge inzicht dat je kunt krijgen ( aap in de kooi die met een stok een banaan pakt)
communiceren
Gestalt bij spreken en schrijven=bouwplan ( wat wil je gaan vertellen of opschrijven)
Gestalt bij adverteren = logo (het oproepen van essentiële kenmerken)
Gestalt bij leidinggeven = visie = communicatieve vaardigheden (overleggen met andere mensen)
interpreteren en beoordelen
= verwerken van informatie
schema’s (Een optelsom van uiterlijke kenmerken (lichaamshouding, lengte, kleding, manier van bewegen en praten) en niet-waargenomen kenmerken (bedoeling, houding), waardoor we ons een totaal indruk vormen)
Situatieschema: beschrijvend schema. Bij een situatieschema worden de belangrijkste kenmerken van de situatie beschreven.
rolschema: beschrijvend schema. Bij een rolschema wordt een sociale rol van een persoon omschreven. (bijv. Directeur van een bedrijf of een secretaresse )
Personenschema: beschrijvend schema. Bij een personenschema worden bepaalde kenmerken van een persoon omschreven.
Handelingsschema: procedureel schema. Bij een handelingsschema wordt een bepaalde procedure van een reekshandelingen omschreven.
!LET OP!: een routine handeling is geen handelingsschema maar een script.
Causaal schema: procedureel schema. Bij een causaal schema gaat het om de procedure van het vinden van een bepaalde oorzaak bij een uitkomst of gebeurtenis.
Relatie tussen attitude en gedrag is echter niet zo eenduidig!
- Attitude ‘roken is slecht’ leidt niet altijd tot niet-roken.
- ‘We moeten het milieu beschermen’, betekent niet altijd dat we ons consequent per voet of met de fiets vervoeren.
Drie bronnen van beoordelingsfouten.–> stabiliseren ons oordeel.
1. Selectie. Hoe betrouwbaar zijn getuigenverklaringen door bijvoorbeeld verwachtingen van de getuige? Hij gaat er van uit dat de misdadiger er heel onverzorgd en gewelddadig uit ziet.
2. Generalisatie
-stereotype en vooroordelen: doordat we mensen in categorieën plaatsen waar ze niet in thuis horen.
– discriminatie: we gebruiken ons eigen gedrag als maatstaf, en dus als beter. Alles wat andere anders doen is dus naar onze mening niet goed. Hierdoor discrimineren we elkaar.
– halo effect: het generaliseren van één persoonskenmerk naar kenmerken die er niet mee te maken hoeft te hebben .( bijv. als een iemand een positieve eigenschap heeft, gaan we er vanuit dat alles positief aan diegene is.)
-self-fulfilling prophecy:
3. Eerste indrukken: de eerste indruk van iemand blijft ons altijd bij.
4. ( door culturele factoren)= in sommige landen is het bijv. niet aardig om elkaar in de ogen aan te kijken. En hier is dat juist de bedoeling als je tegen elkaar praat.
stereotypering (= personen, gebeurtenissen, situaties indelen in categorieën) wordt veroorzaakt door schema’s.
LET OP!: hierdoor is er kans of fouten. Dit komt doordat we selectief en actief waarnemen of verwachten.
Kelley’s attributietheorie: Oorzaken zoeken (toekennen) om gedrag te kunnen voorspellen en verklaren!
we onderscheiden 2 soorten attributie:
1. Attributie (toekennen) van eigenschappen aan personen of objecten.
2. Attributie (toekennen) van oorzaken aan gebeurtenissen (causale attributie)
– doormiddel van interne oorzaken: de kenmerken van de persoon zelf ( karaktereigenschappen, motieven, bedoelingen) verklaren zijn gedrag.
–doormiddel van externe oorzaken: factoren in de sociale of fysieke omgeving van de persoon ( de omstandigheden, het tijdstip) hebben tot het gedrag geleid.
Oorzaak van gedrag verklaren door covariatieprincipe:
Consensusà de mate waarin anderen op dezelfde manier reageren.
consistentieà de mate waarin deze persoon zich onder dezelfde omstandigheden vaker zo gedraagt.
Onderscheidà de mate waarin deze persoon zich op dezelfde manier gedraagt op andere gebieden of ten opzichte van andere objecten.
(voorbeeld: je bent uit eten met een stel vrienden in een restaurant. Een vriendin gedraagt zich als volgt: zij neemt een hap eten van haar bord en roept vervolgens geïrriteerd de ober. Wanneer deze zich tot haar wendt, beweert de vriendin dat het eten niet deugt en eist een nieuwe maaltijd)
door je af te vragen of de consensus hoog/laag is , de consistentie hoog /laag is en het onderscheid hoog of laag is, kun je bepalen of het een interne of externe oorzaak heeft.
dus..
consensus laag, consistentie hoog en onderscheid laag= interne oorzaak
consensus hoog, consistentie laag en onderscheid hoog=externe oorzaak
Fundamentele attributiefout bij de beoordeling van andere personen;
–Aandeel van persoon overschatten
-Aandeel van situatie onderschatten
door middel van
Als actor (eigen gedrag) —> extern
Als observator (gedrag van anderen) —> intern
defensieve attributie:
succes toeschrijven aan interne factoren ( Ik heb goed geleerd)
falen toeschrijven aan externe factoren ( de toets was te moeilijk)
bewezen sekseverschillen.
1. Sociale sekse-typering: Beeldvorming en toerekenen van gedrag of persoonskenmerken op basis van geslacht (gender-typering):
2. Motorisch activiteit en agressiviteit àdoor testosteron (behoort tot mannelijke kenmerken)
3. Verbale en ruimtelijke bekwaamheden à vrouwen scoren hoger op verbale bekwaamheden en mannen scoren hoger ij ruimtelijke bekwaamheden
4. Spelen àmeisjes zijn meer beleeft dan jongens. Kinderen spelen vanaf kleins af aan het liefst met speelgoed naar eigen sekse
5.androgynie à als een man even hoog scoort bij mannelijke kenmerken als bij vrouwelijke kenmerken. Hetzelfde geld voor vrouwen. (manvrouw)
motiveren en beslissen
motivatie: een drijvende kracht gericht op een doel. Motivatie gaat gepaard met emoties.
om een motivatie te verklaren vraag je het volgende af:
1. Wat is de drijvende kracht achter het gedrag.
2. Wat is het doel van het gedrag.
motivatie wordt verklaard door humanistische psychologie
motivatiemodellen
– fysiologisch/biologisch : bepalen het gedrag via instincten(aangeboren gedragspatronen) en driften ( aangeboren behoeften die bevredigt moeten worden door bepaald gedrag)
– Hedonistisch / genots-zoekend: we streven naar zoveel mogelijk plezierige ervaringen, en zo min mogelijk onplezierige ervaringen)
– evenwichtsmodel; zolang er evenwicht is gebeurt er niets, zodra dit wordt verstoord treedt er een reactie op om het evenwicht te herstellen.( voorbeelden hiervan zijn de theorie van Maslow en de cognitieve dissonantie-reductietheorie)
!let op!: niet alles is te vatten in een model. De situatie speelt ook een grote rol. (bijv. bij de vraag: waarom blijf je bier drinken terwijl je geen dorst meer heb?)
motivatie en emotie:
– emotie bepaald voor het grootste deel je motivatie
– emoties hebben een lichamelijke weerslag (bijv. een hoge bloeddruk)
– basisemoties worden in elke cultuur herkent ( blij, bedroeft, vrees, boos, verassing en afkeer)
Maslows hiërarchie van behoeften
Zwakte van het model: het heeft niets te maken met de invloed van de situatie.
de tweefactorentheorie van Herzberg.
-voor motivatie zijn intrinsieke kenmerken (de mogelijkheid tot zelfrespect en zelfontplooiing) van het werk bepalend. (satisfiers)
dus…
is de intrinsieke motievatie afwezig, dan leidt dit tot een lage motivatie, maar niet tot ontevredenheid.
– voor ontevredenheid zijn extrinsieke kenmerken ( het gevoerde beleid, de manier van leidinggeven, de sociale verhoudingen, de arbeidsomstandigheden en de beloning) van het werk bepalend (dissatisfiers.
dus…
betere werkomstandigheden of een hogere beloning kunnen wel ontevredenheid verminderen, maar er niet voor zorgen dat de medewerkers hun werk boeiender gaan vinden.
Motieven zijn geleerd = cognitie (= verzameling van waarden, kennis, ervaring etc.)