Lang hebben mensen geleefd in agrarische samenlevingen met een traditionele opvoeding. Rond het begin van de achttiende eeuw veranderde dit: er kwam een overgang van een traditionele naar een moderne opvoeding. Wat er veranderde en de verklaringen hiervoor wordt in dit artikel behandeld aan de hand van de boeken van LeVine (Childhood Socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change, 2003) en Stearns (Childhood in World History, 2006).
In de overgang van traditionele naar moderne opvoeding beschrijven LeVine en White (1986) vier hoofdveranderingen: de overgang van een agrarische naar een stedelijk-industriële samenleving, massascholing, lagere sterfte- en geboorteaantallen, en de opkomst van publieke interesse in kinderen.
Door de opkomende industrialisatie was de werkplek niet langer thuis. Hierdoor veranderde het rolpatroon: er was minder controle en meer ruimte voor autonomie. Door scholing werden de kosten per kind groter, wat betekende dat ouders minder kinderen kregen en het individuele kind meer aandacht kreeg. Tenslotte veranderde het kindbeeld: kinderen werden gezien als waardevol en van nature goed met behoefte aan scholing. Veranderende economische, demografische en structurele condities verklaren de overgang. Veranderende opvattingen in ideologie motiveerden ouders voor kinderen te zorgen zonder er materieel iets voor terug te willen. De veranderingen vonden niet overal op dezelfde manier plaats; lokale omstandigheden zorgden voor verschillen.
Stearns (2006) beschrijft drie grote veranderingen van traditionele naar moderne opvoeding: scholing, kleinere gezinnen en een lager sterfteaantal. Ook hij heeft het over minder ouderlijke controle en meer aandacht voor het individuele kind door scholing. Sekseverschillen werden kleiner en er werd een groter onderscheid gemaakt tussen kindertijd en volwassenheid. Het kindbeeld werd positiever en emotionele banden met het gezin werden belangrijker. Tenslotte was er een opkomst van het idee van de pubertijd.
De veranderingen hebben verschillende oorzaken. Ten eerste kwam dit door een verandering in denkwijze over het kind. Ten tweede werd de wetenschap verbeterd. Er werd niet langer gedacht dat wetenschap alleen uit het Christendom gehaald kon worden. Tenslotte nam de welvaart toe en dit leidde tot betere zorg.
De opvattingen van LeVine en White (1986) en Stearns (2006) komen op veel punten overeen. Zo denken zij allebei dat economische omstandigheden en een veranderende houding oorzaken zijn van de overgang naar het moderne opvoeden. Ook menen zij beiden dat er meer scholing kwam, dat het geboorte- en sterfteaantal daalde en dat er meer aandacht kwam voor het individuele kind. Er zijn echter ook verschillen tussen de twee auteurs. Zo schenkt Stearns (2006) veel aandacht aan de idealisatie en romantisering van het kind. Moeders werkten hard om het kind te beschermen en kinderen mochten niet klagen omdat dit de harmonie zou kunnen verstoren. Verder heeft Stearns (2006) het over de opkomst van het idee van pubertijd en dat pubers nu anders werden behandeld dan volwassenen, zowel door de samenleving als door de wet. LeVine en White (1986) schenken minder aandacht aan deze veranderingen.
Het belangrijkste verschil is echter dat Stearns (2006) de veranderingen generaliseert terwijl LeVine en White (1986) meent dat veranderingen niet overal hetzelfde waren, niet overal op hetzelfde moment gebeurden en dat dezelfde uitkomsten via verschillende wegen werden bereikt. Stearns (2006) beweert dat er soms wel verschillen waren tussen landen maar dat deze niet exclusief waren. Ook ziet hij de verandering van traditioneel naar modern als één grote beweging terwijl LeVine en White (1986) zich afvragen of het meerdere bewegingen waren in plaats van één.
LeVine (2003) en Stearns (2006) hebben beide goede verklaringen voor de veranderingen in opvoeding die elkaar voor het grootste deel overlappen. De verklaringen en veranderingen kunnen niet los van elkaar gezien worden, aangezien de ene verandering het gevolg is van de andere verandering en zo door. Zo leidde urbanisatie tot meer scholing, leidde meer scholing tot kleinere gezinnen en door kleinere gezinnen kwam er meer aandacht voor het individuele kind, wat ook nog eens versterkt werd door de nieuwe ideeën van de Verlichting omtrent de kindertijd en ouderschap.
Verschillen in opvoedpraktijken
Tussen verscheidene gemeenschappen bestaan er verschillen in opvoedpraktijken. Als eerste worden verschillen tussen de agrarische en de moderne opvoeding vergeleken. Volgens Stearns (2006) hebben ouders in het moderne model minder controle over kinderen, maar de band tussen hen is hechter. Harde directe discipline is volgens Stearns (2006) vervangen door indirecte discipline. Moderne ouders richten zich op de gedragsontwikkeling van hun kind in plaats van op fysieke behoeftes (LeVine, 1974; LeVine, 1980). De nadruk is verschoven van gehoorzaamheid naar onafhankelijkheid (LeVine, Klein & Owen, 1967). Moderne kinderen worden gezien als economische lasten en niet meer als investeringen (LeVine, 1980 & Stearns, 2006).
Stearns (2006) vergelijkt ook de opvoeding van de drie Klassieke civilisaties. Volgens hem legden China en het Midden-Oosten nadruk op gehoorzaamheid, discipline en loyaliteit. Er werd niet veel aandacht besteed aan het individuele kind. Daarentegen constateert Stearns (2006) dat in India veel minder discipline gebruikt werd en dat men zich richtte op het individuele kind. Er was ruimte voor fantasie en creativiteit die in de andere civilisaties niet aanwezig was.
Ook enkele huidige gemeenschappen worden vergeleken. Dit zijn het Westen (de VS en West-Europa), Afrika, China en Japan. In het Westen is opvoeden sterk gericht op individualisatie en onafhankelijkheid (LeVine, 1990). Daarentegen is opvoeden in Afrika en Japan sterk gericht op gehoorzaamheid, loyaliteit en groepsverband (Stearns, 2006; LeVine & White, 1986). Dit zijn de traditionele, agrarische normen. De nadruk in China ligt ook op normen. Daarnaast wordt in China buitensporig emotioneel en materieel geïnvesteerd in kinderen (Stearns, 2006). Opvallend zijn Japan en China die, net als het Westen en in tegenstelling tot Afrika, het moderne model succesvol hebben aangenomen (Stearns, 2006).
Verklaringen voor verschillen in opvoedpraktijken
De verschillen tussen de agrarische en moderne opvoeding worden verklaard door urbanisatie, scholing en de afname van geboortes en kindersterfte (LeVine & White, 1986). Door urbanisatie en scholing verminderde supervisie van ouders. Bovendien leidde school tot minder inkomsten en hogere kosten, waardoor het aantal kinderen afnam. De afname van het geboorte- en sterftecijfer leidde tot meer hechting tussen ouder en kind.
De Klassieke civilisaties hingen verschillende religies aan. Al deze religies hadden hun eigen normen en waarden over opvoeden (Stearns, 2006). Hierdoor verschilde de opvoeding.
Door globalisatie (Stearns, 2006) heeft het moderne model zich verspreid. De aanname van het moderne model en de effecten daarvan zijn niet overal hetzelfde. Zo hebben Japan en China het moderne model aangenomen, maar tegelijkertijd vastgehouden aan agrarische normen (LeVine & White, 1986). Het Westen, waar de opvoeding is gericht op individualisatie, deed dit niet (Stearns, 2006). De buitensporige investering in China wordt beïnvloed door het één-kindbeleid. In Afrika is het moderne model in veel mindere mate aangenomen. Aanname wordt beïnvloed door welvaart, sociale status, ras, geografie en overtuigingen (Stearns, 2006).
Alle genoemde verklaringen kunnen samengevat worden in drie hoofdverklaringen: globalisatie, economische structuren en culturele ideeën (Stearns, 2006; LeVine & White, 1986).
“Oude LeVine” veronderstelde functionalistische verklaringen (LeVine, 1960; LeVine, Klein & Owen, 1967). De functie van opvoeden in een bepaald gebied veroorzaakt hierbij opvoedingsverschillen. Dit klopte niet – arme mensen richten zich niet slechts op het overleven van hun kinderen, maar ook op hun gedragsontwikkeling (LeVine, 2006). Daarom kwam “nieuwe LeVine” met culturele ideeën als verklaring. Opvoeding is hierbij afhankelijk van de overtuigingen in een bepaalde cultuur (LeVine & White, 1986).
De drie samengevatte verklaringen die hiervoor worden beschreven zijn goed doordachte theorieën. Globalisatie was noodzakelijk voor de verspreiding van het moderne model. De andere twee factoren, culturele ideeën en economische structuren, hebben vervolgens gezorgd voor verschillen in aanname, formatie en effecten. Deze verklaringen staan niet op zich. Alle drie verklaringen zijn van belang om verschillen in aanname van, formatie naar en effecten van het moderne model te verklaren.
Wat betreft de verschillende verklaringen van LeVine kan gezegd worden dat de verklaring van de “nieuwe LeVine” aannemelijker is dan die van de “oude LeVine”. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld van LeVine (1974): de opvoedingsstrategie die ouders in sommige gemeenschappen toepassen is soms totaal niet passend met de omgeving. Doordat opvoeding een proces is dat wordt overgedragen van generatie op generatie blijven ouders en andere opvoeders vasthouden aan wat vroeger belangrijk was in de opvoeding. Zo worden aanpassingen op gevaren in de opvoeding doorgegeven aan volgende generaties. De gevaren zijn over verloop van tijd verdwenen, maar nieuwe generaties opvoeders blijven deze manier van opvoeden gebruiken. De opvoedingsstrategie die gericht is op het beschermen tegen de afwezige gevaren zijn normen geworden die de culturele ideeën over opvoeden beïnvloeden.
Referenties
LeVine, R. A., & White, M. I. (1986). Educational mobilization: The case of Japan. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood Socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A., & White, M. I. (1986). Revolution in parenthood. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood Socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A., & White, M. I. (1986). Virtues and vices: Agrarian models of the life span. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood Socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A., Klein, N. H., & Owen, C. R. (1967). Father-child relationships and changing life-styles in Ibadan, Nigeria. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A. (2006). Toward a theory of parenting. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A. (1990). Infant evironments in psychoanalysis: A cross-cultural view. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A. (1974). Parental goals: A cross-cultural view. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
LeVine, R. A. (1980). A cross-cultural perspective on parenting. In R. A. LeVine (Ed.), Childhood socialization: Comparative studies of parenting, learning and educational change (pp. 159-185). Location: Hong Kong: University of Hong Kong
Stearns, Peter N. (2006). Childhood in world history. New York: Routledge.