blog placeholder

De bekendste veldslag uit de Nederlandse geschiedenis is die bij Nieuwpoort. Door menigeen onthouden vanwege het eenvoudig te onthouden jaartal, maar minder door de roem van de winnaar. Op zijn minst is dat opmerkelijk te noemen, want na de bekende slag in 1600 was Maurits van Nassau een van Europa’s bekendste verldheren. Hoe komt het dat hij nu niet meer zo tot de verbeelding spreekt? En hoe komt het dat hij dat in 1600 wel deed? Deze vragen worden beantwoord in dit artikel over Maurits van Nassau als stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Maurits van Nassau (1567-1625)

 

Maurits was de tweede zoon van Willem van Oranje (1533-1584). Zijn moeder was Anna van Saksen, van wie Willem later scheidde, vanwege haar ongeregelde leven. Maurits groeide op in Duitsland, eerst op de Dillenburg, vanaf zijn negende jaar in Heidelberg. Zijn oom, Jan van Nassau, droeg de zorg voor Maurits’ opvoeding, want vader Willem had zijn handen vol aan de opstand in de Nederlanden. In Heidelberg studeerde Maurits niet lang, maar vervolgde zijn opleiding in Leiden in 1582. Tijdens deze periode werd zijn vader vermoord in Delft, en omdat de oudste zoon, Filips Willem, in Spanje was, volgde was Maurits de aangewezen opvolger. Hij was nog maar zeventien jaar, maar werd desondanks toch benoemd tot stadhouder van Holland en Zeeland. De raadpensionaris van Holland, Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) was zijn mentor in staatszaken, maar vooralsnog mengde de jonge stadhouder zich niet in de politiek.

Zijn meerdere in het leger was de Engelsman Robert Dudley, graaf van Leicester, die benoemd was tot gouverneur-generaal en als zodanig het opperbevel van het leger had. Maurits boekte onder hem zijn eerste succes: in juli 1586 veroverde hij Axel. De gouverneur-generaal was niet erg succesvol in zijn acties en wist als buitenlander niet het vertrouwen te winnen van de Staten-Generaal. In 1587 werd de Robert Dudley dan ook ontslagen en wist Oldenbarnevelt Maurits te benoemen als aanvoerder van het leger.

In 1587 stond de Opstand er niet goed voor. Antwerpen, de belangrijkste havenstad van de Nederlanden en misschien wel de rijkste stad ter wereld, werd in 1585 ingenomen en dagenlang geplunderd. Zutphen en Deventer vielen in 1586 en 1587 door het falen van Leicester. De Spanjaarden vielen de Bommelerwaard binnen in 1589. Pas in de jaren ’90 van de zestiende eeuw keerden de krijgskansen voor Maurits. Hij werd benoemd tot stadhouder van vijf gewesten en zijn aanspreektitel werd opgewaardeerd naar excellentie. Alleen stadhouder van Groningen en Friesland was Maurits niet, dat was zijn neef, Willem Lodewijk. Met hem werkte hij nauw samen om het leger te hervormen en oude krijgstechnieken te bestuderen.

Willem Lodewijk spoorde de Staten-Generaal aan om nu een offensief te beginnen. De Armada van 1588 was verslagen en Spanje concentreerde zich nu op Frankrijk. De tijd was daar om het initiatief te nemen. In 1590 veroverde Maurits met een list de stad Breda. Een dergelijke gok was niet Maurits’ manier van oorlogvoeren. Hij ging pas tot actie over wanneer van tevoren vaststond dat de uitkomst gunstig zou zijn.

In 1590 beseften de Staten-Generaal ook dat er niet langer gezocht moest worden naar een vorst als heerser. Ze zouden zelf de verantwoordelijkheid dragen voor het landsbestuur en de financiën op orde stellen voor het leger. De provincies zouden jaarlijks naar draagkracht een bedrag moeten opbrengen wat voor de oorlogvoering bestemd zou zijn. Maurits kreeg dus van de gewesten het geld om zijn leger te betalen, en hij was in dienst van de gewesten. Oldenbarnevelt was in die tijd de belangrijkste politieke figuur en met hem had Maurits een goede samenwerking. De raadpensionaris zorgde voor voldoende politieke speelruimte, en Maurits voor de militaire successen.

Tijdens zijn studie had Maurits een liefde voor de wiskunde aan de dag gelegd die hem nu zeer goed van pas kwam in het krijgsbedrijf. De bekende wiskundige en ingenieur Simon Stevin (1548-1620) schreef voor Maurits een hoofdstuk in zijn Wisconstige gedachtenissen. Dit hoofdstuk ging over de geologie en Maurits had het altijd bij zich tijdens zijn veldtochten. Willem Lodewijk bestudeerde de klassieke schrijvers en deed zich tegoed aan de klassieke krijgskunst. Zo introduceerden de neven een vernieuwde krijgskunst, die weldra in heel Europa bekend zou worden. Om het leger bekend te maken met deze nieuwe tactieken, werden er uitgebreide exercities uitgevoerd door Maurits en Willem Lodewijk. In het begin was dit een nieuwigheid die vreemd overkwam, maar na de successen van de jaren ’90 werden deze methoden overal in Europa ingevoerd.

Tijdens zijn aanvoerderschap heeft Maurits slechts één veldslag gestreden, tegenover 38 belegerde steden. Het mag duidelijk zijn dat de prins zich niet wilde wagen aan een veldslag. De uitkomst daarvan was nauwelijks te voorspellen, terwijl Maurits niet eerder de strijd aanging voordat hij zeker was van zijn zaak. De krijgslist met het turfschip in Breda was eerder een uitzondering dan de gewone werkwijze van de stadhouder.

De Tien Jaren (1590-1600) veroverde Maurits (en Willem Lodewijk aan zijn zijde) veel steden die in de jaren ervoor verloren gingen. In de nieuwe eeuw behaalde Maurits een overwinning op het slagveld, en het was een zwaarbevochten overwinning. Dankzij de gebruikelijke voorzichtigheid van de stadhouder was de overwinning in de Slag bij Nieuwpoort aan Maurits. Tijdens deze Tien Jaren bereikte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden haar grootste omvang. Er zouden nog wel wat kleine wijzigingen in het grondgebeid optreden, maar over het algemeen werd ‘de tuin gesloten’.

Spanje sloot in 1598 vrede met Frankrijk en kon zo meer aandacht schenken aan de zich voortslepende oorlog in de Lage Landen. Ambrogio de Spinola werd in 1604 gestuurd en bleek de meerdere te zijn van Maurits waar het om het aanvoeren van een leger ging. In 1604 werd er ook een vrede gesloten tussen Engeland en Spanje, zodat de Republiek geen bondgenoten tegen Spanje meer had. De beide strijdende partijen konden echter niet lang meer de oorlog volhouden vanwege de hoge kosten. Er werd een wapenstilstand gesloten die twaalf jaar zou duren.

Dit Twaalfjarig Bestand begon met een theologisch debat tussen Arminius en Gomarus. Al snel raakte de kerk in een spagaat, met aan de ene kant de arminianen en aan de andere kant de gomaristen. Geen van beide partijen wilde toegeven aan de ander. In het kort kwam het erop neer dat Oldenbarnevelt de kerk via de Staten-Generaal tot de orde wilde roepen en dat beide partijen elkaar moesten tolereren. Maurits wilde de meerderheid van de kerk steunen, en de arminianen uitbannen. Oldenbarnevelt gaf theologisch gezien het gelijk aan Gomarus, maar over wie er gelijk had ging de kwestie niet. Het ging erom wie mocht bepalen wie gelijk had, de kerk zelf of de overheid.

Bovendien was er nog het probleem van de bondgenootschappen. Oldenbarnevelt was voor een bondgenootschap met Frankrijk, terwijl Maurits zich liever aan Engeland wilde verbinden. Hiermee stelde de raadpensionaris zich in een kwaad daglicht, want Frankrijk was immers een katholieke macht en had een verbond gesloten met Spanje. Er gingen geruchten dat Oldenbarnevelt een vrede voorbereidde waarbij katholieken dezelfde vrijheid zouden krijgen als protestanten. Dat was onaanvaardbaar voor de meeste Nederlanders. Het protestantse Engeland was vanouds de bondgenoot van de Oranjes en lag beter bij het publieke.

Uiteindelijk werd de kwestie zo op de spits gedreven dat één van beide hoofdrolspelers zou moeten wijken voor de ander. De stadhouder handelde zoals hij tijdens zijn militaire loopbaan ook gehandeld had: voorzichtig en nooit overhaast. Hij verving in een aantal stadsbesturen de remonstranten door medestanders en wist zo de meerderheid in de Staten-Generaal op zijn hand te krijgen. Daarna liet hij de Staten-Generaal de belangrijkste leden van de remonstrantse partij arresteren, waaronder Hugo de Groot en Johan van Oldenbarnevelt. Tegelijkertijd gaf de Staten-Generaal opdracht om een Nationale Synode van de gereformeerde kerk te houden.

Tijdens de rechtszaak tegen werd Oldenbarnevelt beschuldigd van ‘perturbatie van de gemene rust’ en ‘subversie van religie en politie’. Het wilde zoveel zeggen als het omverwerpen van het gezag, zowel het wereldlijke als het geestelijke gezag. Daarnaast was er de verdenking dat de raadpensionaris het land wilde uitleveren aan Frankrijk. Deze beschuldiging werd tijdens de rechtszaak niet genoemd, maar was wel de reden dat Oldenbarnevelt de doodstraf kreeg. Oldenbarnevelt was de enige wie de doodstraf opgelegd kreeg, De Groot en nog wat medestanders kregen levenslange gevangenisstraf. Oldenbarnevelt wilde geen gratie vragen, want dat zou betekenen dat hij schuld bekende, terwijl zijn verdediging gebaseerd was op zijn onschuld aan de ten laste gelegde feiten. Op 13 mei 1619 werd Oldenbarnevelt op het Binnenhof onthoofd.

Maurits heeft na het Bestand nooit meer de reputatie genoten die hij voor het Bestand had. De terechtstelling van de raadpensionaris was een geduchte smet op zijn blazoen, maar ook militair ging het slechter met Maurits. De oorlog werd in 1621 weer hervat, maar tot zijn dood in 1625 heeft Maurits geen noemenswaardige overwinning behaald. De buitenlandse politiek was er nu op gericht om protestantse mogendheden te verbinden onder aanvoering van Engeland, zeker na het begin van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in Duitsland. Deze opzet faalde, omdat Engeland zich uitsluitend op eigen belangen richtte en die lagen niet in Duitsland.

In 1624 keerde Maurits ziek terug van een veldtocht. Op 23 april van het volgende jaar overleed hij in Den Haag. Tijdens zijn leven was Maurits van grote waarde voor de jonge Republiek. Met zijn vernieuwingen in het leger vergrootte hij zijn slagkracht en veroverde hij vele steden en vestingen. Zijn roem steeg tot grote hoogte in Europa. Hij kon zijn prestaties echter niet alleen verrichten. Johan van Oldenbarnevelt was zijn oudere compagnon en door zijn verrichtingen in de politiek kon Maurits bij de belegeringen uitblinken. Door de val van de raadpensionaris was Maurits’ reputatie blijvend geschaad en leek hij ook zelf niet meer de veldheer van weleer.

 

Bronnen:

A.Th. van Deursen, Maurits van Nassau. De winnaar die faalde,

J.C.H. Blom en E. Lamberts, Geschiedenis der Nederlanden.