blog placeholder

Fundamenteel onderzoek:

Onderzoek waarbij je vragen zult beantwoorden die niet primair gericht zijn op toepassing de praktijk.

Een kennisprobleem is een vraag over een wetenschappelijke theorie die met behulp van fundamenteel onderzoek wordt beantwoord.

Praktijkgericht onderzoek:

Onderzoek waarbij je je bezig houd met het oplossen van problemen uit de praktijk. Praktijkprobleem is afkomstig uit de dagelijkse praktijk, uit de maatschappij. Heeft vaak maatschappelijke relevantie.

Kwalitatief onderzoek:

Onderzoek waarbij gebruikt word gemaakt van cijfermatige informatie, gegevens in cijfers over objecten, organisaties en personen. Ook wel numerieke gegevens genoemd. Hierbij worden statische technieken gebruikt om de resultaten weer te geven.

Kwantitatief onderzoek:

De onderzoeker voert het onderzoek uit in het ‘veld’. Onderzoek is hierbij geïnteresseerd in meningen en in de betekenis die bijvoorbeeld onderzochte personen aan situaties geven.

 

Drie kenmerken van een onderzoeker:

– kennis

– houding à moet onafhankelijk zijn

– vaardigheid à krijg je door er actief mee bezig te zijn

 

Verschil tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek is dat het doel van het onderzoek verschilt.

Het naast elkaar gebruiken bij bijvoorbeeld kwalitatief en kwantitatief onderzoek word ook wel Triangulatie genoemd.

 

Verschillende onderzoeksfasen:

Probleemanalyse à goede afbakening doel- en vraagstelling

– Onderzoeksontwerp à hoe ga je vraag beantwoorden, welke methoden, hoeveel tijd, welkemiddelen

– Dataverzameling à onderzoek opzetten en uitvoeren

– Data-analyse à verzamelde gegeven analyseren

– Rapportage à terugkijken, wat hebben we gedaan, hebben we antwoorden kunnen vinden, zo ja,

  welke antwoorden zijn dat, welke aanbevelingen kunnen gedaan worden.

 

Onderzoeksbegrippen:

Eenheden: alle elementen, objecten, personen of organisaties in je onderzoek waar je een uitspraak over wilt doen.

Onderzoeksdomein: gehele gebied waarop je onderzoek betrekking heeft

Populatie: totaal aantal eenheden waarop onderzoek betrekking heeft. Dit kunnen personen zijn maar ook landen, organisaties, teksten, cijfers en situaties.

Steekproef: Deelverzameling van het onderzoek. Klein deel van je populatie waar je gegevens over verzamelt. Soms is je onderzoek zo groot dat je niet je hele populatie kunt ondervragen. Dan onderzoek je een deel van de populatie

Variabelen: De eenheden in je onderzoek hebben bepaalde kenmerken, dit worden variabelen genoemd. Bijvoorbeeld kenmerken als leeftijd, burgerlijke staat, meningen enz.

Datamatrix: Rechthoek bestaande uit allemaal cellen. Op deze manier worden onderzoeksgegevens vaak bij elkaar gebracht.

Betrouwbaarheid: Onderzoek word beoordeeld op de betrouwbaarheid van de resultaten en moet van goede kwaliteit zijn.

Validiteit: Onderzoek moet geldig zijn. Zeker van zijn dat je meet wat je wilt weten.

 

Resultaten zijn generaliseerbaar wanneer je de conlusies kunt toepassen op een grote groep personen. (groter dan het aantal wat bij je onderzoek betrokken was).

 Representativiteit is wanneer de kenmerken van jou steekproef lijken op de kenmerken van de populatie.

Bruikbaarheid: Een onderzoek moet bruikbaar zijn. Personen of organisaties moeten de resultaten kunnen gebruiken. 

Functie van onderzoek: meestal sprake van een probleem

Het doel van onderzoek: met behulp van onderzoek kan een probleem opgelost worden

Afbakening onderwerp: opdracht beperken naar een te onderzoeken vraag. Kijken of je zelf al iets weet, of er al eerder onderzoek naar gedaan is, of het aansluit bij eerdere projecten die je gedaan hebt.

 

Big6-methode (ontwikkeld door Eisenberg & Berkowitz)

  1. Definieer het probleem. Zoekvraag formuleren, nagaan hoeveel je zelf al weet en hoeveel mensen in je omgeving over onderwerp weten.
  2. Kies de juiste zoekstrategie. Op welke manier ga je op zoek in de gevonden boeken, internetpagina’s naar je info die je nodig hebt.
  3. Waar ga je zoeken?
  4. Bestudeerd info en selecteer wat je nodig hebt.
  5. Organiseer de info zo dat deze antwoord geven op je vraag of probleem. Meest relevante info eerst.
  6. Evalueer het resultaat. Heb je voldoende info, moet je verder zoeken.

 

Een metacrawler is een zoekmachine die in verschillende afzonderlijke zoekmachines zoekt op treffers van de door jou ingevoerde woorden,

Zoekregels voor zoeken op internet:

  1. Maak je zoekopdracht zo specifiek mogelijk: zet deze tussen aanhalingstekens.
  2. Geavanceerd zoeken, zo specifiek mogelijk maken
  3. Incomplete zin als zoekopdracht geven
  4. Zoek naar webpagina met bepaalde naam, zet Allintitle en daarachter de woorden die je zoekt. Je zult alleen de websites vinden met deze woorden in de titel
  5. Je kunt naar documenten in Word of PDF bestand zoeken
  6. Als website niet meer functioneert, haal dan de extensie .nl of .com en alles erachter weg.
  7. Op zoek naar internationale gegevens? Gebruik dan asterisk. Bijv: Lond*n

Onderzoeksontwerp:

  1. Orienteren; van idee naar onderwerp
  2. Probleemomschrijving; maken van centrale vraag- en doelstelling
  3. Vaststellen onderzoekstype, bedenken van antw op je vragen, methode om antw te controleren
  4. Maken van onderzoeksplan, opschrijven van je antwoorden, planning, budget enz.

 

6W-formule

  1. Wat is het probleem
  2. Wie heeft er een probleem
  3. Wanneer is het probleem ontstaan
  4. Waarom is het een probleem
  5. Waar doet het probleem zich voor
  6. Wat is de aanleiding

 

Vraagtypen:

– Beschrijven

– Definieren

– Verklaren

– Voorspellen

– Vergelijken

– Evalueren

– Voorschrijven

– Ontwikkelingen volgen

Deelvragen formuleren kun je doen door bijvoorbeeld je probleemstelling in een aantal eenvoudige kernbegrippen op te splitsen. Deze kernbegrippen kunnen dan het onderwerp zijn van je deelvragen.

Goede doelstelling bestaat uit volgende onderdelen:

  1. Centrale formulering
  2. Aanduiding onderzoekstype
  3. Aanduiding van de relevantie
  4. Vermelding van de doelen en wensen van de opdrachtgever

 

Definiëren begrippen

– Begrippen uit vraagstelling verduidelijken

– Vaststellen wat je onder een begrip verstaat 

Je maakt deze begrippen nog niet onderzoekbaar, dit is namelijk operationaliseren. Je bepaalt welke vragen je gaat stellen om deze begrippen daadwerkelijk te meten.

 

Soorten kwantitatief onderzoek:

Surveyonderzoek: grote groep personen, op één moment in de tijd, meningen, opinies, houdingen en kennis onderzoeken, beschrijvings- en/of verklaringsvragen, (Half) gestructureerde vragen en antwoorden, groot aantal vragen.

Surveytypen: Schriftelijk, telefonisch, face to face, internetenquête, panelenquête.

Secundaire analyse: onderzoek doen met bestaande onderzoeken met kwantitatieve gegevens.

Argumenten: Tijdwinst, financieel voordeel, beschikbaarheid van de data, bruikbaarheid.

Nadelen:

–       geen invloed op de samenstelling,

–       evt. fouten bij de oorspronkelijke verzameling

Monitoren: gegevens worden verzameld door middel van het volgen van je populatie. De factor tijd speelt een grote rol. Gegevens van verschillende tijdstippen (longitudinaal onderzoek) worden met elkaar vergeleken. Zo word een ontwikkeling waargenomen en vastgelegd.

Daarnaast worden op elk meetmoment dezelfde meetinstrumenten ingezet en worden dezelfde verschijnselen op dezelfde manier gemeten. Onderzoek word als het ware herhaald. Dit verhoogd de betrouwbaarheid.

 

Soorten kwalitatief onderzoek:

Observatieonderzoek:

Direct ->

Verhuld ->

Niet participeren ->

Gestructureerd ->

– Interview:

  1. Gestructureerd (= kwantitatief)
  2. Semi gestructureerd
  3. Ongestructureerd
  4. Groepsinterview

– Literatuuronderzoek:

Primair (voor het eerst behandeld, nieuw).

Secundair (geen nieuw onderwerp, maar rapportage over al behandelde onderwerpen).

Grijs (Boeken, rapporten en verslagen die niet in gangbare boekcollecties zijn opgenomen).

– Bureauresearch en inhoudsanalyse: Intensieve analyse op de betekenis van en relatie tussen de gebruikte woorden met taal als uitgangspunt.

– Gevalsstudie à onderzoek wat zich in 1 organisatie of groep afspeelt. Er word slechts 1 case bestudeerd, bijvoorbeeld 1 school.

– Communicatieonderzoek: Al het onderzoek dat met communicatie te maken heeft.

Vaak als doel:

–        Evaluatie

–        Het overbrengen van een boodschap

–        Het meten van een effect en/of behoefte

–        Het beschrijven van een situatie

 

Hoe worden enquêtevragen ontwikkeld?

Het is belangrijk dat je vragen op de juiste manier stelt. Structuur, formulering, formulering van antwoordmogelijkheden moet gelijk zijn voor alle respondenten. Niet teveel open vragen. Logische volgorde in de vragen. Vragen over zelfde onderwerp bij elkaar staan. Inleiding per vragenblok waarin doel van het vragenblok word uitgelegd.

 

Belangrijk vragen in juiste volgorde te stellen. Eenvoudige vragen eerst, geen confronterende. Ga wel op je doel af, draai er niet omheen. Moeilijke vragen niet aan het eind, kans bestaat dat ze minder zorgvuldig worden ingevuld. Groepeer vragen met zelfde antwoordcategorieën maar zorg ook voor afwisseling.

 

–           Vragenlijst is bruikbaar

–           Helder en leesbaar, dus concreet

–           De vragenlijst moest compleet zijn

–           Vragenlijst bevat vragen die ‘meten wat je wilt weten’

–           Vragenlijst is neutraal, respondenten mogen niet in een bepaalde richting gestuurd worden

–           Niet te lang, zo compact mogelijk

–           Geen opsomming van alle dingen die je ooit al wilde weten, maar waarvoor je nooit eerder de    kans kreeg.

Dichotoom antwoord: maar 2 antwoordmogelijkheden

 

Routing à filtervraag. Bijv. eerst weten of iemand zn rijbewijs heeft voordat je vraagt over rijgedrag.

Antwoordmogelijkheden van enquête.

–           enkelvoudig

–           Schaal à antwoord van bijv volledig mee oneens tot helemaal mee eens

–           Lijst à antwoord kiezen uit een lijst

–           Open antwoord

–           half open antwoord, aantal antwoorden en vaak 1 open mogelijkheid bijv: anders, nl….

–           Meervoudige antwoorden à antwoorden waar je meer hokjes mag aankruisen

 

Goede vragen:

–        Zijn helder en eenvoudig

–        Zijn eenduidig

–        Zijn enkelvoudig

–        Bevatten geen dubbele ontkenning

–        Zijn objectief

–        Zijn onafhankelijk

 

Goede antwoorden:

  • Herkenbare categorieën
  • Logische volgorde
  • Uitputtend
  • Uitsluitend
  • Meetbaar

 

Topiclijst samenstellen: Aan de hand van begripsafbakening word een lijst met onderwerpen

samengesteld die als uitgangspunt bij het gespreken dienen. Uitgangspunt is de probleemstelling.

Let op sturing bij diepte-interviews. De beleving is het belangrijkste uitgangspunt.

 

A-selecte- en stochastische steekproef

Enkelvoudig: Willekeurig worden uit databestand een steekproef getrokken, bijv door computer.

Clustersteekproef: Bestaande groepen die op een aantal kenmerken op elkaar lijken. Bijv klassen.

Getrapte steekproef: Basis van de clustersteekproef, maar uit deze bestaande groep neem je een aselecte steekproef

Gestratificeerde steekproef: Een populatie in deelpopulaties opdelen. Bijv je wilt onderzoek in utrecht doen. Neem dan een woonwijk en trek hieruit een aselecte steekproef.

 

Selecte- en niet-stochastische steekproef

Quotasteekproef: Iedere enquêteur neemt bepaalt aantal interviews af, met een maximum.

Zelfselectie: Respondenten die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bijv kun je een advertentie zetten om zo deze mensen aan te trekken.

Doelgericht: Selectie van de steekproef op basis van bepaalde kenmerken. Bijv. kritische gevallen, typische of unieke gevallen.

Praktisch: Willekeurig worden aantal mensen gevraagd om mee te werken aan een onderzoek.

Sneeuwbal: Soms zijn er geen databestanden of steekproefkaders. Dan maak je gebruik van je eigen netwerk, familie, collega’s. Wanneer je deze ondervraagd hebt kun je navragen of zij ook mensen kennen die mee willen werken.

Betrouwbaarheid

Validiteit

Bruikbaarheid

 

Veldwerk:Je kunt zelf op pad gaan (het veld in) om mensen te interviewen of een gesprek met respondenten te organiseren, maar kunt het ook telefonisch doen bijv.

–        Eerst proefdraaien

–        Lay-out in orde

–        Respondenten uitnodigen

–        Herhalingen sturen (indien nodig)

 

Enquetes:

Schriftelijk : post, mail, internet

Telefonisch

Persoonlijk

 

Argumenten voor de keuze welke methode gebruikt wordt:

–           tijd

–           geld

–           menskracht

–           mogelijkheden van steekproef

–           verwachte respons

–           sociaal wenselijk antwoord

–           aard van de vragen (lang/kort)

–           plaatjes laten zien?

–           relatie tussen interviewer en geïnterviewde is van belang

 

Argumenten Online onderzoek:

–           tijd is variabel

–           niet erg duur

–           aantal vragen die gesteld kan worden weinig tot veel

–           gesloten vragen (beperkte open vragen)

–           plaatjes kunnen getoont worden

–           hoge verwachte respons

–           risico sociale wenselijkheid niet erg groot

–           geen aandacht voor relatie

Voordelen:

–       Pop-upscherm

–       E-mail met link

–       E-mail met download

Nadelen online enquêteren:

–        Bereikbaarheid alleen mensen met internetaansluiting

–        Beschikbaarheid adressen

 

Argumenten GSM onderzoek:

–           weinig tijd

–           kost veel geld

–           weinig vragen

–           gesloten vragen (beperkt open)

–           geen plaatjes getoont

–           respons is vrij wisselend

–           risico sociale wenselijkheid is niet erg groot

–           geen aandacht voor relatie

 

Nadelen:

–        De kosten voor de respondent.

–        Wie geen gsm heeft, kan niet voor deelname worden benaderd.

–        Nummerbestanden vaak vervuild of incompleet

 

Mogelijkheden om respondenten te motiveren vragenlijst in te vullen:

–           respondent krijgt een klein kado’tje of gadget, bijv een pen

–           Men krijgt toegangskaartje voor museum, bioscoop of pretpark

–           Onderzoeksbureau doet per respondent een kleine donatie aan een goed doel, de respondent helpt hier dus aan mee

–           Soms worden er onder de respondenten etentjes of avondjes uit verloot, zelfs reisjes af en toe.

 

Onderzoeksbureaus verzinnen incentives om mensen vragenlijsten in te laten vullen. Dit zijn een soort van kleine cadeaus zodat mensen sneller meedoen met een enquête.

 

Factoren die respons van een enquête beïnvloeden:-

–           mensen die niet thuis zijn (vakantie, werk)

–           mensen die niet in staat zijn mee te doen (handicap, ziekte bijv.)

–           mensen die geen zin hebben om te werken

Gedeeltelijke non-respons

–           men begrijpt de vraag niet

–           vraag is niet van toepassing op respondent

–           men heeft geen zin om antw. Te geven op de vraag

–           men heeft geen mening of weet het antw. niet

 

Inrichting van het interview:

Introductie

            – voorstellen

            – doel

            – opbouw

            – geschatte duur

            – waardering deelname

            – belang van informatie

            – wat gebeurt er met de informatie

Na de introductie:

2. Kern van je interview, hoofdonderwerp

3. Onderwerp goed afbouwen. Samenvatten

–        Gebruik topiclijst

–        Eventueel gebruik opnameapparatuur

–        Aandacht voor de respondent

–        Luisteren

–        Gebruik technieken

–        Blijf objectief

 

Gesprekstechnieken interview:

–        Houding en oogcontact (koetsiershouding)

–        Knikken

–        Omgaan met stiltes

–        Toon en volume

–        Hummen

–        Herhalingen

–        Afronden

 

Tips, trucs & valkuilen:

–        Houd de leiding.

–        Blijf onafhankelijk en objectief.

–        Laat je niet verrassen.

–        Geen waardeoordelen en sturende vragen.

–        Geen adviezen of mening.

–        Geen voorbarige conclusies.

–        Blijf jezelf.

–        Niet te invoelend.

–        Let op met gesloten vragen.

–        Doorvragen.

 

Kwantitatieve analyse

 

Meetniveaus van de variabelen:

1)     Nominaal (beschrijvend. Bijv. kleur, geslacht)

2)     Ordinaal (rangorde. Bijv. hoogst genoten opleiding. Likertschaal)

3)     Interval (kwantificeerbare gegevens, geen echt nulpunt. Bijv. °C.)

4)     Ratio ( kwantificeerbare gegevens: echt nulpunt: verhoudingen tussen de afzonderlijke cases. Bijv. lengte, gewicht.)

 

Soorten grafieken:

–           Cirkeldiagram

–           Spreidingsdiagram

–           Boxdiagram

–           Lijngrafiek

–           Staafdiagram

–           Histogram

–           Boxplot

 

Beschrijvingen van telkens 1 variabele worden ook wel univariate analyses genoemd.

1) Frequentieverdelingen: Hierin wordt aangegeven hoevaak een categorie voorkomt in relatie tot het totale aantal cases.

2) Grafieken

3) Kengetallen

            – Centrummaten zijn modus (meest voorkomende getal), de mediaan (middelste waarneming) en het gemiddelde (optellen en delen door aantal waarnemingen)

            – Spreidingsmaten

 

Kwalitatieve analyse: is een zeer diepgaand en intensief proces, dat meerdere fasen omspant en daardoor betrouwbare uitkomsten kan brengen.

 

Herhaling van het onderzoeksproces totdat je het idee hebt dat je een betrouwbaar antwoord kunt geven op je onderzoeksvragen. Dit heet iteratie.

 

Uitgangspunten:

–        Betekenis verlenen; de betekenis die mensen aan bepaalde situaties en gedrag verlenen.

–        Iteratief proces; het onderzoeksproces herhalen tot je een betrouwbaar antwoord hebt.

–        Inductief karakter; zoeken naar een theorie die past bij de verzamelde data.

–        Sensitizing concepts; terug naar je probleemstelling voor richting aan je zoektocht.

 

Kwalitatieve verwerking van gegevens:

De gegevens uiteen rafelen, coderen en structuur aanbrengen.

1)     Verdeel de gegevens in kleine fragmenten en vat samen in één woord

2)     Evalueer de gebruikte termen en ken waarde toe.

3)     Codeer het fragment (mindmapping)

4)     Groepeer de termen

5)     Breng hiërarchie aan

6)     Zoek verbanden, associaties en/of combinaties

7)     Breng structuur aan mbv een model

8)      Breng in verband met de probleemstelling.

 

Hulpmiddelen voor analyse:

  • Schematische weergave
  • Kaartsysteem
  • Logboek
  • Software voor kwalitatieve analyse (Kwalitan)

 

 

Stappen bij tekstanalyse:

De stappen:

1)     Tekst lezen en opdelen in relevante fragmenten.

2)     De gevonden termen waarderen.

3)     Kernwoorden zoeken, die bij diepte-interviews als gespreksonderwerp kunnen dienen.

4)     De begrippen groeperen, sorteren en evalueren. Volgorde van kernwoorden.

5)     Causale ordening (oorzaak, gevolg).

 

De kwaliteit van analyse van kwalitatief onderzoek hangt af van:

Betrouwbaarheid (herhaalbaarheid), in hoeverre toe te passen op het onderzoek door argumentatie, onderbouwing en peer evaluation.

Validiteit  (meten wat je wilt meten) systematische fouten tot een minimum beperken.

 

Inhoud conclusie:  Aanleiding onderzoek en herhalen centrale vraag. Opzet onderzoek nog eens aangeven. Vervolgens deelvragen beantwoorden en daarna goed en bondig antwoord op je centrale vraagstelling geven.

 

Inhoud aanbeveling: Naar aanleiding van de vraagstelling doe je op basis van resultaten een aanbeveling.

 

Inhoud discussie: onderzoeker noemt de methodologische en inhoudelijke leermomenten van het onderzoek. Een soort van evaluatie dus. Verder kan er ook nog een eigen mening gegeven worden over het onderwerp.

 

Casestudy:

–        Niet generaliseerbaar

–        Wel heel bruikbaar

–        N = 1

–        Zeer waardevolle informatie

–        Conclusies en aanbevelingen zijn van bijzondere waarde

 

Hawthorne-effect: Dit is het effect wat optreed wanneer mensen binnen bijv. een organisatie weten wat er een onderzoek plaats gaat vinden. Zij worden hierdoor beïnvloed.

 

Aanbevelingen doen:

–           aanbevelingen voor beleid

–           aanbevelingen voor veranderingen in de organisatie

–           aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

 

Opbouw onderzoeksrapport:

–        Titelblad

–        (management) Samenvatting

–        Inleiding

–        Theorie en context

–        Methode

–        Resultaten

–        Conclusie, Aanbevelingen

–        Reflectie/discussie

–        Literatuurlijst

–        Bijlagen

Peer assesment: werk je in studiegroepen, zorg dan voor meelezers.

 

Peer consultation: onderzoekers maken vaak gebruik van collegiale meeleessessie. Hierdoor word betrouwbaarheid van je onderzoek vergroot.

 

APA-richtlijnen:

–     Structuur van een artikel/onderzoeksverslag

–     de opmaak

–     literatuurverwijzing van allerlei bronnen

–     de literatuurlijst