De kinderopvang is een onderwerp dat vaak de aandacht in de media krijgt. Bijvoorbeeld in de Volkskrant (2010,) waar de SGP de kinderopvangtoeslag van ouders met hogere inkomens wil laten verdwijnen. Ook het tekort aan leidsters op de groep komt regelmatig in het nieuws. Meer dan de helft van de ondervraagde leidsters geeft aan regelmatig alleen op de groep te staan (Abvakabo FNV, 2010). Dit tekort aan leidsters kan tot gevolg hebben dat kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben.
De vraagstelling van dit artikel is dan ook ‘Wat is de samenhang tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de ontwikkeling van kinderen?’
In dit artikel wordt eerst aandacht geschonken aan de leidsterratio. Vervolgens wordt er gekeken naar de gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen tegenover de kwaliteit binnen de opvang. Als laatste wordt er een conclusie getrokken, als antwoord op de vraagstelling.
Leidsterratio
De leidsterratio op de kinderopvang is van belang om te zorgen dat kinderen de optimale verzorging krijgen die zij nodig hebben. Daarom eerst over de leidsterratio. Om te kunnen onderzoeken wat de samenhang is, tussen de kwaliteit van de opvang en de ontwikkeling van kinderen, is het van belang om eerst te weten wat de officiële wetregels zijn m.b.t. de leidsterratio.
In het Convenant Kwaliteit Kinderopvang (2009) zijn er regels afgesproken. Dit is om de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland hoog te houden. Één van deze regels betreft het leidster-kind ratio. De regels voor een kinderdagverblijf betreffen om te beginnen dat er één leidster per vier kinderen tot 1 jaar aanwezig is. Voor de groep van 1 tot 2-jarigen wordt er één leidster per 5 kinderen aangesteld. Het is van belang dat er bij de groep kinderen 2 tot 3 jarigen één leidster voor vijf kinderen is. De laatste groep (3 tot 4 jarigen) heeft minimaal één leidster per 8 aanwezige kinderen.
Indien er kinderen van verschillende leeftijden in één groep worden ondergebracht, moet er een gemiddelde worden berekend. Dit moet naar boven worden afgerond.
Ook is er een 3-uursregeling in werking. Het is mogelijk om af te wijken van de leidster/kindratio. Dit mag voor 9.30 uur, tussen 12.30 en 15.00 uur en na 16.30 uur. Het is dan wel de bedoeling dat de helft van het benodigde aantal leidsters aanwezig is en er moet altijd één leidster en een achterwacht aanwezig zijn.
Als medewerker van een kinderdagopvang moet je verantwoord kunnen werken. Daarom is het van belang dat er genoeg leidsters op de groep staan. Mocht een leidster afgeleid zijn door één kind, dan moet een andere leidster de rest van de groep in de gaten kunnen houden. Als de groep te groot is kan de achtergebleven leidster het geheel niet meer overzien en kan er een onverantwoorde situatie ontstaan. Hierdoor kan de kwaliteit van de zorg verminderen. (Abvakabo FNV, 2005)
Samenhang kwaliteit kinderopvang en ontwikkeling kinderen.
De omgeving van het kind binnen het kinderdagverblijf heeft grote invloed op de ontwikkeling van dat kind.
Uit onderzoek van Singer (2010) blijkt dat kinderen in achterstandssituaties beter functioneren op school als ze op een kinderdagverblijf, met goed pedagogisch klimaat, hebben gezeten. Deze kinderen hoeven minder vaak naar speciaal onderwijs en hebben minder gedragsproblemen.
Uit onderzoek van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (2011) is gebleken dat als de kinderopvang een goed pedagogisch klimaat heeft kinderen zich beter ontwikkelen. Kinderen die worden opgevangen binnen een opvang met een relatief lage kwaliteit hebben een lager welbevinden en een langzamere ontwikkeling. Deze uitkomst is gebleken voor zowel de algemene pedagogische kwaliteit van het kinderdagverblijf als voor de pedagogische kwaliteit m.b.t. interacties tussen de werknemers en de kinderen in de groep.
Binnen de kinderopvang kunnen drie interactieprocessen worden onderscheiden: interactie van de leidster en het kind, interacties tussen het kind en de materiële omgeving en de interactie tussen de kinderen onderling. De invloed van de leidster heeft niet alleen te maken met haar directe interacties met het kind, maar ook haar interacties met de materiële omgeving van het kind. (Fukkink, Tavecchio, De Kruif, Vermeer en Van Zeijl, 2005)
De verschillende interacties zijn van groot belang binnen de kinderopvang. Riksen-Walraven (2004) onderscheidt daarom een zestal interactievaardigheden die een leidster moet bezitten. Deze vaardigheden zijn uit onderzoek naar de invloed van opvoeder-kind interacties op de kinderlijke ontwikkeling naar voren gekomen.
Een leidster moet signalen van kinderen opmerken en hier adequaat op reageren, sensitiviteit. Deze houding bevordert een veilige gehechtheidsrelatie. Ook de autonomie van het kind moet gerespecteerd worden. Dit draagt bij aan het zelfvertrouwen en de eigenwaarde van het kind. Een leidster moet daarnaast consequent zijn. Het stellen van grenzen en het structureren van de dag zorgt voor een gevoel van veiligheid en competentie bij een kind. De verbale communicatie moet ook zeer aanwezig zijn. Verbale interacties bevorderen meerdere ontwikkelingsgebieden, zoals: taal-, cognitieve en sociale ontwikkeling.
Het bevorderen van de ontwikkeling bij dagelijkse activiteiten d.m.v. gerichte en passende stimulering is een andere interactievaardigheid.
Tot slot moet een leidster interacties tussen kinderen kunnen begeleiden. Dit, om de unieke sociale omgeving binnen het kinderdagverblijf optimaal te benutten. Dit houdt in het positief reageren bij pro-sociaal gedrag en ingrijpen bij negatieve interacties tussen kinderen.
Een volgend punt met betrekking tot de kwaliteit van kinderopvang is volgens Galinsky en Philips (1998) dat leidsters op een dagopvang warm en verzorgend moeten zijn. Ze moeten aandachtig en respectvol omgaan met de individuele benodigdheden van de kinderen. De leidsters moeten kinderen discipline bijbrengen met een positieve houding, gespreksvaardigheden aanleren in plaats van kritiek geven of straffen. Kinderen hebben leidsters nodig die tegen hen praten en hen aanmoedigen om te reageren.
Conclusie
In deze notitie is de volgende vraag beantwoord: ‘Wat is de samenhang tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de ontwikkeling van kinderen?’ De conclusie die uit bovenstaande stukken kan worden getrokken is dat leidsters, op de kinderopvang, sociale competenties moeten bezitten om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de interactie tussen kind en leidster (of elke vorm van overige interactie) belangrijk is voor de sociale, cognitieve en taalontwikkeling van een kind.
Een andere conclusie die getrokken kan worden is dat leidsters verantwoordelijkheid moeten hebben. Zij moeten de verantwoording van de kinderen kunnen nemen en hier goed mee om kunnen gaan.
De aandacht die de leidsters aan de kinderen geven moet positief zijn. Een positieve houding van de leidster zorgt voor positief gedrag van de kinderen.