blog placeholder

Wat is nu een kwalitatieve observatie, waartoe dient een observatie. En waar kan een leerkracht aan werken om de interactie tussen de leerkracht en het kind zo effectief mogelijk te maken. In dit artikel wordt hier op ingegaan.

Observeren in een leertheoretisch kader

Als we vanuit een leertheoretisch of gedragstherapeutisch kader werken, wil dat zeggen dan concreet waarneembaar gedrag het uitgangspunt is van onderzoek. Het gaat er bij de gedragstherapie niet om verborgen motieven of verlangens boven tafel te krijgen. Gedrag wordt bekeken in termen van eraan voorafgaand en erop volgend gedrag.

Uitgangspunten gedragstherapie

Al het gedrag is aangeleerd. Afleren kan gezien worden als variant van leren. Ongewenst gedrag moet worden vervangen door alternatief gedrag en dat moet worden aangeleerd. De omgeving speelt een belangrijke rol bij het ontstaan en instandhouden van gedrag. De gedragstherapie bestudeert de samenhang van het probleemgedrag met de omgeving.

Observeren dient verschillende doelen

  • zicht krijgen op het gedrag en op de factoren die invloed hebben op het gedrag.
  1. Om welk gedrag gaat het en hoe ziet het er precies uit?
  2. Na welke gebeurtenissen doet het gedrag zich vooral voor en in welke situaties
  3. Wat zijn de gevolgen van het gedrag
  • zicht krijgen in de mate waarin het gedrag voorkomt, nog voor er sprake is van enige behandeling. i. Men heeft dan een inschatting van de ernst van het probleem
  1. Aan de hand van deze voormetingen kan men tijdens en na de uitvoering van een gedragsbehandelingsprogramma, het effect van de interventies vaststellen

Afhankelijk van de vraagstelling staan er verschillende vormen van observatie/registratie tot onze beschikking:

  • observaties om het probleemgedrag of doelgedrag te concretisering (voorobservatie)
  • registratie door de leerkracht om te concretiseren in hoeverre hij last heeft van het probleemgedrag. (zelfregistratie)

Bij het observeren kunnen de volgende stappen worden genomen:

  1. beschrijven van het probleemgedrag
  2. besluiten om wel of niet een voorobservatie te doen
  3. kiezen voor tellen, meten van tijd of een intervalobservatie
  4. kiezen voor een continue observatie of steekproefobservatie
  5. uitvoeren van de observaties

Probleemgedrag kan gaan om:

  1. het gedrag dat afwezig is en dus nieuw aangeleerd moet worden
  2. gedrag dat men vaker van een leerling zou willen zien
  3. gedrag dat men minder vaak van een leerling zou willen zien
  4. op zich gewenst gedrag, dat echter op het verkeerde moment of in de verkeerde situatie wordt vertoond.

 Stappencyclus voor de aanpak van probleemgedrag

1. De signalering

Stap 1: De huidige leerling- of groepssituatie in kaart brengen

Stap 2: het te veranderen leerling- of groepsprobleemgedrag selecteren

2. De analyse

Stap 1: het probleemgedrag en het doelgedrag concreet omschrijven

Stap 2: een meetmethode kiezen en een basislijnobservatie maken

 Een basislijn van probleemgedrag maken, betekent de frequentie of duur van het gedrag in of buiten de klas via observatie vast stellen, terwijl er van enige behandeling nog geen sprake is. De basislijnobservatie bestaat dus uit een bundeling van tellingen of tijdmetingen van het gedrag op een aantal tijdstippen. Pas als er een aantal keer is geobserveerd, kan van een betrouwbare basislijn worden gesproken.

Het ABC schema

Antecedents – situatie en uitlokkende factoren

Behaviour – gedrag van de leerling

Consequences – gevolg (gedrag leerkracht, gedrag medeleerlingen)

Een plan van aanpak

Door een goede analyse kunnen we de samenhang tussen A- B- en C- factoren in kaart brengen. We weten wat de uitlokkende factoren zijn en wat de invloed is van de consequenties.

De analyse van de totale situatie stelt de leerkracht in staat om een van de volgende keuzen te maken”

  1. verandering van antecedente factoren
  2. verandering van de gevolgen
  3. veranderen van zowel de antecedente factoren als de consequenties.

De socialeonsersteuningstheorie van Van Lier voorziet in een nuttig kader om objectief te kijken naar contact en interactie. De sociale ondersteuning die de leerkracht kan bieden, moet de volgende drie componenten omvatten:

  1.  een affectieve component
  2. een gedragsregulerende component
  3. een informatieve conponent

In de analyse van de interactie tussen leerkracht en kind staan de volgende vijf interactieprincipes uit het VHT- begrippenkader centraal:”

  1. initiatief volgen.
  2. ontvangstbevestiging (is de reactie die u aan de ander geeft waardoor de ander merkt dat u hem gevolgd hebt)
  3. instemmend benoemen (dat wat het kind of de leerkracht doet, op prettige toon met woorden begeleiden, taal geven aan handelen en emoties)
  4. beurtverdeling
  5. leidinggeven

Profiel van een effectieve leerkracht

Een effectieve leerkracht:

  1. gebruikt grote signalen
  2. maakt goed gebruik van stem, mimiek en lichaamshouding
  3. maakt nadrukkelijk oogcontact
  4. geeft alertheidsignalen aan de leerling die terugzakt
  5. heeft een goede positie (kinderen moeten de leerkracht kunnen zien)
  6. houdt rekening met het tempo
  7. geeft eenduidige communicatie