blog placeholder

Elke stad, elk dorp en elke buurt kent het fenomeen van de rondhangende buurtjongeren. Vaak hebben de jongeren een vaste ‘hangplek’, zoals een pleintje of een bepaalde straat. Alleen al het feit dat deze jongeren veel tijd gezamenlijk doorbrengen op straat, wordt door sommige ouderen opgevat als een bedreiging (Weijers & Eliaerts, 2008). Echter, de meerderheid van de jeugd maakt deel uit van een vriendengroep die geen problemen veroorzaakt, zij hangen alleen wat rond en vertonen verder geen hinderlijk gedrag. Het behoren tot een groep is onderdeel van het normale ontwikkelingsproces van de jongere om volwassen te worden. Niet iedere groep bestaande uit jongeren zorgt dus voor overlast of vergrijpt zich aan delicten.

Van jeugdgroepen kan het echter een kleine stap zijn naar jeugdbendes. Als men kijkt naar de drie soorten jeugdgroepen die onderscheidden worden, kan gezegd worden dat de criminele jeugdgroepen overeenkomsten vertoont met de jeugdbendestructuur. 

‘Bijna honderd criminele bendes actief in Nederland’ liet de Elsevier januari 2010 zien. Uit onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken bleek dat er in 2009 in totaal 1760 groepen jongeren in Nederland waren, die in verschillende mate overlast en criminaliteit veroorzaken in bende-vorm. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen (Kloor, 2010; Weijers & Eliaesen, 2008). Onder de laatste groep vielen maar liefst 92 jeugdbendes. Dit zijn opvallende gegevens, want het gaat hier om relatief jonge bendeleden, met de leeftijd van 12 tot en met 24 jaar. Een zeer recent artikel uit de Trouw (2011) liet zien dat er in Den Haag alleen al 50 jeugdbendes actief zijn. Niet alleen Nederland kent jeugdbendes, ook veel andere landen kennen deze groepen jongeren in een bendestructuur (Salagaev & Shashkin, 2005).

Het operationaliseren van de definitie jeugdbende gebeurd aan de hand van Ebsensen en Weerman (2005). Deze stelden een duidelijke definitie op, waarbij zij stelden dat een jeugdbende een duurzame, op de straat gerichte groep is, waarvan illegale activiteiten onderdeel uitmaken van de groepsidentiteit. Zij hebben deze definitie ontwikkeld omdat definities uit verschillende landen nooit met elkaar overeen kwamen. Door verschillende betekenissen en emotionele ladingen  bij elkaar te leggen, is er een eenduidige definitie ontwikkeld, en kunnen vergelijkingen gemaakt worden.

Lange tijd werden bendes gezien als een verschijnsel wat alleen in Amerika voorkwam, maar ook in andere landen komt bendevorming meer en meer op gang. In Amerika is er veel onderzoek gedaan naar jeugdbendes, en hoewel niet alle resultaten representatief zijn voor jeugdbendes in Nederland, kunnen er wel degelijk overeenkomsten gevonden worden. Dit is bruikbaar omdat er in Nederland helaas nog weinig onderzoek naar jeugdbendes is geweest. Om toch meer inzicht te krijgen in het fenomeen jeugdbendes, wordt er gebruik gemaakt van Amerikaanse literatuur wat vertaalbaar is en wordt naar de Nederlandse situatie. Om te beginnen wordt er gekeken naar de risicofactoren voor jongeren die deelnemen aan jeugdbendes.

Er zijn veel verschillende onderzoeken gedaan naar de risicofactoren invloed hebben op de deelname van jongeren aan jeugdbendes. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Hierin kan verschil gemaakt worden tussen cross-sectioneel onderzoek of longitudinaal. Een cross-sectioneel onderzoek heeft maar één meetmoment en kan daarom geen informatie geven over causale verbanden. Bij risicofactoren uit cross-sectionele onderzoeken is het de vraag of deze factoren leiden tot lidmaatschap van een jeugdbende, of dat het lidmaatschap op zich bijdraagt aan het ontwikkelen van deze factoren (Esbensen & Weerman, 2005). Longitudinale onderzoeken  hebben daareentegen meerdere meetmomenten, hierdoor kunnen causale verbanden te ontdekken zijn. Dit geeft bijvoorbeeld meer inzicht in welke risicofactoren in de vroege jeugd al aanwezig zijn, en welke mogelijk een indicator zijn voor deelname aan een bende. Omdat cross-sectionele onderzoeken weinig waardevolle gegevens verschaffen, wordt in deze paragraaf enkel gebruik gemaakt van gegevens uit longitudinale onderzoeken.

Risicofactoren zijn in categorieën in te delen, op verschillende wijzen. Howell en Egley (2005) maken gebruik van de volgende categorieën: omgeving, school, peergroup, gezin en individueel. Iedere categorie bevat factoren die op een ander gebied van toepassing zijn. Omgevingsfactoren bevatten de omgeving en de cultuur waarin de jongere opgroeit. De schoolfactoren hebben betrekking op de schoolloopbaan. Peergroup omvat alle relaties die onderhouden worden met vrienden en leeftijdsgenoten. Alle factoren die betrekking hebben op de gezinssituatie en de opvoedingsstijlen hebben, vallen onder de gezinsfactoren. De individuele factoren draaien direct om het individu, hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld persoonlijkheidskenmerken en persoonlijkheidsstoornissen. Deze factoren uitten zich in gedrag en attitudes. Hierna zullen een aantal opvallende en belangrijke risicofactoren besproken worden.

Omgeving

Het artikel in de Trouw (2011) gaf aan dat meer dan de helft van de in Den Haag aanwezig jeugdbendes zich bevonden in achterstandwijken. Jongeren die in deze achterstandswijken wonen worden meer met jeugdbendes geconfronteerd en lopen daardoor meer risico om lid te worden van een jeugdbende (Dupéré, Lacourse, Willems, Vitaro & Tremblay, 2007). Ook wanneer er in een wijk veel drugs gebruikt en verhandeld wordt, is dit een risicofactor die bij kan dragen aan mogelijk lidmaatschap (Hill et al., 1999).  Wanneer jeugdbendes het beeld in de wijk bepalen, en ervoor zorgen dat jongeren zich onveilig voelen, kan dit ook een factor zijn die bijdraagt aan de deelname aan een jeugdbende (Howell & Egley, 2005) Een factor die in Amerikaanse onderzoeken erg veel naar voren komt, maar misschien minder toepasbaar is in Nederland is de bescherming die de jongere ontvangt door het lid zijn. In Amerika is bescherming van een (jeugd)bende in een aantal buurten nodig om te kunnen overleven (Peterson, Taylor & Esbensen, 2004). 

School

De bindingstheorie van Hirshi (Weijers & Eliaerts, 2008) verklaard criminaliteit vanuit de binding die de jeugdige ervaart met zijn omgeving. Jongeren die het goed doen op school willen vaak niet geassocieerd worden met een jongere die afwijkend gedraagt en slecht presteert. Het gevolg hiervan is dat de jongere uit de achterstandwijk buitengesloten wordt door zijn leeftijdsgenoten. Hierdoor zal de verbintenis met school waarschijnlijk laag zijn. Hierdoor zal een jongere meer tijd op straat doorbrengen, waar ook de jeugdbendes zich begeven. Afwijkend gedrag, slechte schoolprestaties, nauwelijks of geen verbintenis met school en buitengesloten worden door klasgenoten spelen samen een rol bij de deelname aan een jeugdbende en beïnvloeden zij elkaar. 

Peergroup

Uit een onderzoek van Kalb en Loeber (2003, zoals weergegeven door Howell & Egley 2005) blijkt dat verschillende karaktereigenschappen al vroeg voorkomen in disfunctionele gezinnen. Zij vonden met name dat binnen disfunctionele gezinnen agressiviteit, opstandigheid, koppigheid en ongehoorzaamheid te vinden waren. Deze eigenschappenen de gedragingen die daarbij geuit worden, leiden er vaak toe dat jongeren worden afgewezen door peergenootjes. Hierdoor neemt de kans op interactie met antisociale leeftijdsgenoten weer toe. De omgang met leeftijdgenootjes speelt een belangrijke rol in de adolescentie. Volgens onderzoeken is het zelfs van groot belang als men een voorspelling wil maken met betrekking tot lidmaatschap van een jeugdbende. De belangrijkste voorspeller in de categorie peergroup is een hoge mate van contact met antisociale leeftijdsgenoten. (Esbensen & Weerman, 2005).

Gezin

In vrijwel ieder onderzoek worden dezelfde gezinsfactoren genoemd, die mee zouden spelen aan deelname aan een jeugdbende. De factor met de grootste invloed is weinig ouderlijk toezicht. Ook de invloed van broers en/of zussen is een relevante factor.  Een bij een ouder aanwezige positieve houding ten opzicht van geweld, geschiedenis van problematisch gedrag van gezinsleden en hoge mate van conflicten binnen het gezin zijn ook belangrijke risicofactoren die in de categorie gezin geschaard kunnen worden (Esbensen & Weerman, 2005; Hill et al., 1999; Howell & Egley, 2005). De hierboven genoemde factoren kunnen een directe en/of een indirecte invloed hebben op de deelname aan jeugdbendes. Hieronder wordt kort beschreven hoe de invloed tot stand komt. Hirschi en Gottfredson merkte in 1990 op dat weinig ouderlijk toezicht invloed heeft op de mate van zelfcontrole van een kind, wat weer kan leiden tot impulsiviteit.

Weinig zelfcontrole leidt weer tot impulsiviteit. Op deze manier kan ook geredeneerd worden dat een positieve houding ten aanzien van geweld, een geschiedenis van problematisch gedrag van gezinsleden en hoge mate van conflicten binnen het gezin, invloed hebben op antisociaal gedrag van een kind. Tevens kan antisociaal gedrag van inwonende broer(s) en/of zus(sen) geleerd en overgenomen worden. Hiernaast geldt ook dat jongeren sneller lid worden van een bende als familieleden dat ook zijn (Peterson, Taylor & Esbensen, 2004). 

 

Individueel

Bij een survey onder scholieren vonden Esbensen en Weerman (2005)  dat gebrek aan zelfcontrole, impulsiviteit en een grote spanningsbehoefte voorkomen bij bendeleden. Dit zijn echter resultaten uit een cross-sectioneel onderzoek, en zeggen daarom alleen iets over de aanwezigheid van die factoren bij jongeren die lid zijn van een bende. Dit onderzoek wijst ook uit dat bendeleden weinig hechting met hun ouders ervaren en ook weinig verbintenis met school hebben.

Uit de resultaten van longitudinale studies, van onder andere  Hill, Howell, Hawkins en Battin-Pearson (1999) en Lahey, Gordon, Loeber, Stouthamer-Loeber en Farrington (1999), blijkt dat een antisociale gedragsstoornis een voorspeller is voor bendelidmaatschap. Symptomen van deze stoornis zijn onder andere een gebrek aan zelfcontrole en impulsiviteit. Hieruit kunnen we afleiden dat deze risicofactoren een causaal verband betreffen, wat natuurlijk niet uitsluit dat het bendelidmaatschap deze factoren kan versterken. Ook het gebruik van alcohol en (soft)drugs op jonge leeftijd zijn voorspellers van bendelidmaatschap. Dit soort gedrag is te scharen onder een grote spanningsbehoefte. 

Volgens Howell en Egley (2005) is de kans op bendelidmaatschap het grootst wanneer er uit elke categorie  risicofactoren aanwezig zijn. Daarnaast hebben risicofactoren een cumulatief effect; hoe meer risicofactoren er aanwezig zijn, hoe groter de kans op bendelidmaatschap. Thornberry en collega’s (2003, zoals weergegeven door Howell & Egley, 2005) stellen dat risicofactoren nooit op zichzelf staan, maar interacteren. Er is altijd sprake van wederzijdse beïnvloeding.

Volgens de theorie ‘Delinquent boys’ van Cohen (1955, zoals weergegeven door Clarke 1974) is een criminele subcultuur een reactie op structurele spanningen. Jongeren met een achterstandspositie hebben niet dezelfde mogelijkheden als andere jongeren om hun doelen te verwezenlijken. Hierdoor ervaren ze spanning, of, zoals Cohen het noemt, ‘statusfrustratie’. Wanneer meerdere gelijkgestemden actie hiertegen willen ondernemen kunnen ze groepen vormen om hun doelen gezamenlijk, met behulp van illegale middelen, te verwezenlijken, en zo de ervaren frustratie weg te nemen. 

Van Gemert (2001) haalt ook de problemen met de Marokkaanse jeugd aan, maar geeft aan dat dit geen bende-gedrag is. Volgens van Gemert (2001) is het doel van deze jongeren compleet anders. Zoals eerder genoemd is, een jeugdbende is een duurzame, op de straat gerichte groep waarvan illegale activiteiten onderdeel uitmaken van de groepsidentiteit (Esbensen & Weerman, 2005). Volgens van Gemert (2001) ontbreekt deze groepsidentiteit bij Marokkaanse jongeren, en is het individu belangrijker dan de groep. De reden dat zij op straat gericht zijn is volgens hem vooral dat zij elkaar opzoeken en dan op straat uitkomen.  

 

Er is verschil te vinden in het karakter van de bendes en het type criminaliteit waar de bende zich mee bezig houdt. Zo kan een bende zich richten op grondgebied of drugs. Onderzoek van Salagaev en Shashkin (2005) geeft aan dat het karakter van de jeugdbendes in Amerika veranderde door de economische groei halverwege de jaren negentig. Hierdoor werden de verschillen tussen arm en rijk steeds groter. Waar eerder is gevochten om grondgebied, wordt er sindsdien naar manieren gezocht om geld te verdienen, voornamelijk op illegale manieren. De verschillende bendes worden hierdoor steeds meer georganiseerd en elke groep heeft vaak zijn eigen aandeel in de criminaliteit. Iedere groep heeft als het ware zijn eigen specialisatie waarin criminele activiteiten beoefend worden. Ook Hagan (1993) geeft aan dat de economische situatie in een land belangrijk is voor de ontwikkeling en het voortbestaan van jeugdbendes. Hoe slechter betaald en onveiliger de banen worden, hoe minder snel een jongere de band met een bende zal verbreken. Dit komt doordat de deelname aan een bende meer voordelen oplevert dan werken. De jongere zal langere tijd lid blijven van de bende en blijft zo hangen in de criminele activiteiten. Hoe een jeugdbende zich ontwikkelt en of deze blijft voortbestaan, is dus vaak afhankelijk van de (economische) situatie in een land.