Atleten zijn altijd op zoek naar verbeteringen. Verbeteringen in looptechniek, maar ook zeker in kleding, voeding of testmethoden. Vaak worden bij atleten sprongtesten afgenomen. Dit zijn testen waarbij de atleet op verschillende manieren moet springen, waarna wordt gekeken naar de spronghoogte. Echter is het in twijfel te trekken of er spronghoogte wel een goede maat is voor de prestatie op bijvoorbeeld een 100 meter sprinten.
Bij een sprongtest meet je de explosiviteit van een proefpersoon. Echter een 100 meter sprinten duurt veel langer dan een enkele sprong omhoog, en is dus minder afhankelijk van explosieve kracht. Ook is vooruit sprinten, en dus rennen, iets heel anders dan eenmalig recht omhoog springen, je springt met de sprint wel uit de startblokken maar daarna ga je alternerend je benen vooruit bewegen, in plaats van gelijktijdig omhoog. Hierdoor lijkt een sprongtest geen goede voorspeller voor een 100 meter sprinten te zijn.
Vaak wordt dan ook gezegd dan goede sprinters wel goed presteren op een sprongtest, maar dat atleten die goed presteren op een sprongtest zeker niet altijd een hele snelle 100 meter kunnen lopen.
Een betere test zou misschien een eenbenige sprong zijn, omdat hierbij al kracht gemeten wordt per been, in plaats van de kracht wanneer er met twee benen afgezet wordt. Nog beter is echter gewoon rennen, omdat wat je meet zo representatief mogelijk moet zijn voor wat je wilt weten. Een kaatssprongtest kan ook nuttig zijn, omdat dit meet lijkt een 100m sprint, omdat hierbij ook telkens weer opnieuw afgezet moet worden. Een enkelvoudige sprong zal niet in zijn eentje de looptijd van een sprinter kunnen verklaren. Een sprinter moet juist in korte tijd vaak achtereen kracht kunnen leveren omdat hij telkens moet afzetten.
Verder meet een tweebenige sprongtest ook het alactisch, en dus kortdurend, vermogen, waar geen zuurstof bij nodig is. Het alactisch vermogen wordt echter alleen gedurende de eerste 10 seconden van een inspanning aangesproken. Het Nederlandse record op de 100 meter sprint mannen staat op 10.15, op naam van Guus Hoogmoed. De snelste Nederlander doet over een 100 meter sprint al langer dan 10 seconden, laat staan hoe lang een doorsnee Nederlander over deze afstand doet. Toch is dit tijdsverschil niet dermate groot dat er helemaal geen sprake is van alactisch vermogen; zeker het eerste deel van een 100 meter sprint doet een beroep op alactische capaciteit.
Tenslotte meet je met een sprongtest alleen het pier-peesstelsel, dus de maximale kracht en het vermogen. Bij een 100 meter sprinten is onder andere ook van belang je reactievermogen, hoe snel je kunt accelereren en wat je topsnelheid is. Dit hangt ook af van longvolume, en je hartvaatstelsel.
Toch worden tweebenige sprongtesten vaak gebruikt bij atleten. Alleen moet er voor gezorgd worden dat dit niet de enige afgenomen test is, maar dat er ook andere, aanvullende testen gedaan worden zodat er een betere voorspelling van de sportprestatie gedaan kan worden.