blog placeholder

In onze winkel en tevens winkelwagen liggen heel vaak producten uit verre landen. Een wijntje uit Chili, rijst uit China en Sinaasappels uit Spanje. Waarom wordt er toch zo met voedsel geëxporteerd? Een oplossing zou gewoon zijn dat men streekgebonden voedsel moet aanschaffen, maar is dat wel mogelijk? Suiker uit Zuid-Amerika is veel goedkoper dan hier in Nederland. Dat gaat weer ten koste van onze eigen suikerboeren. Arme landen moeten dan met hun producten belasting betalen en met de wereldwijde handel kan dat gewoon niet. In dit werkstuk gaan we uitgebreider in op het onderwerp: Voedsel met betrekking tot globalisering. 

Arme landen hebben vaak met veel natuurlijke elementen te maken dat ontwikkelingen kan begrenzen of bevorderen. Een voorbeeld daarvan is het tropisch regenwoud. Het kan positieve kanten hebben, want men kan daar bijvoorbeeld toeristen naar toe trekken om een rondleiding te geven over het tropisch regenwoud. Ook de export van tropisch hout kan een voordeel zijn al valt dat voordeel wel te bezien, want de natuur lijdt hier ontzettend onder en het brengt ook gevaren met zich mee als bijvoorbeeld overstromingen. Een nadeel kan het klimaat ook weer hebben, want er valt altijd veel neerslag, dus de infrastructuur zal er altijd door bemoeilijkt worden.

Hoofdstuk 1:

Is er een verband tussen globalisering en de beschikbaarheid van voedsel op het nationale schaalniveau?

 Het volgende gaan we behandelen:

–          Globalisering

–          Positieve en negatieve ontwikkelingen van globalisering

–          Welvaart verhoudingen

–          Fysische kenmerken

–          Conclusies

 Globalisering

 Economisch

Globalisering is een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie. Zo draagt de vrijhandel deel aan de globalisering omdat door de vrijhandel producten makkelijk aan andere landen verkocht kunnen worden. Voorbeeld: Amerika (Apple producten) worden gekocht door landen als bijv. Nederland. Omdat Nederland het product ook verkoopt spreek je van globalisering. Apple is wereldwijd en dat komt door vrijhandel en globalisering.

Politiek

Wat ook veel heeft bijgedragen aan de globalisering is het kolonialisme. Veel landen hadden kolonies, zoals Nederland Indonesië had als kolonie. Nederland haalde bepaalde producten die niet in Nederland geproduceerd konden worden uit Indonesië en verkochten deze producten of bracht ze naar eigen land. Ondertussen werd Indonesië bestuurd door Nederland waardoor er Nederlandse regels en wetten werden ingevoerd. Ook werden er betere voorzieningen zoals goede zorg naar Indonesië gebracht. Dit heeft erg veel bijgedragen aan de globalisering omdat de invloed van Nederland over werd gebracht naar Indonesië. Maar andersom ook, zo is de Nederlandse keuken erg geïnspireerd geraakt door de Indonesische specerijen waar ze vroeger geen weet van hadden.

Cultureel

De muziek is ook een erg belangrijk aspect van globalisering. Persoonlijk vind ik dat Amerika de grootste invloed op muziek heeft op andere landen omdat veel bekende muzikanten uit Amerika komen. Denk aan Michael Jackson. Hij was in alle landen bekend en veel andere muzikanten wereldwijd hebben nummer van Michael gezongen. Veel mensen vonden de muziek van Michael geweldig. Dat heeft een grote invloed gehad op de zangstijlen van veel zangers. En muziek is een groot onderdeel van cultuur, omdat elk land zijn eigen stijl heeft en dat met de muziek kan uiten.  

Fragmentarische modernisering

Er is ook een andere vorm van globalisering, de fragmentarische modernisering. Dit houd in dat bijv. de producten van de rijke landen wel worden ‘overgenomen’ maar dat de cultuur van het land wel bespaart blijft. Dus alleen een aantal fragmenten worden overgenomen. Voorbeeld: Een Boeddhist in India met een laptop uit Amerika.

Communicatie en transportmogelijkheden

Vooral de communicatie en transportmogelijkheden zijn erg belangrijk voor de globalisering. Door de goede communicatiemogelijkheden horen mensen van andere landen. Ze weten wat zich daar afspeelt en ze kunnen zo gewoontes of producten ‘overnemen’ van een ander land. Maar ook de betere transportmogelijkheden zijn erg belangrijk voor de globalisering omdat door de vernieuwde transportmogelijkheden de producten, of mensen die naar vakantie willen, veel sneller vervoerd worden dan vroeger.

Wij hebben dit plaatje erbij gezet omdat dit een erg goed beeld geeft van de manier waarop de wereld zich ontwikkeld. Vroeger was het (bijna) niet te doen om van de ene kant van de wereld naar de andere kant te reizen. Maar door de verbeterde technieken en communicatiemiddelen is de wereld ‘kleiner’ geworden. Niet qua oppervlakte, maar qua bereikbaarheid. Nu kan je heel makkelijk met iemand in Australië praten, terwijl het in 1800 meer dan een jaar koste.

Bron: afkomstig uit een diavoorstelling die we op het internet gevonden hebben.

Positieve en negatieve ontwikkelingen van globalisering


Negatief

De globalisering heeft voordelen maar ook nadelen voor de wereld gehad. En dan heb ik het vooral over de ontwikkelingslanden:

–          Veel bedrijven hebben tegenwoordig veel invloed op de overheid, hier kan ook misbruik van gemaakt worden. Bedrijven willen namelijk een gunstig economisch klimaat hebben om zich te kunnen vestigen in ruil voor werkgelegenheid, maar dat gaat ten koste van belastingen.

–          De kloof tussen arm en rijk neemt toe, de rijken worden sneller rijk en de armen worden sneller arm.

–          Het nationalisme neemt toe. Haat tegenover de buitenlanders. Dit kan zelfs uit de hand lopen.

–          De arbeidsklasse wordt uitgebuit, omdat zij erg hard moeten werken en toch maar een klein inkomen ontvangen.

–          Er komen meer milieuproblemen. Vooral door de toenemende fabrieken enz. in de armere landen.

–          De werkeloosheid onder laaggeschoolden neemt enorm toe. Mensen die geen opleiding hebben kunnen bijna niet meer aan werk komen. Iedereen moet tegenwoordig eerst leren voordat ze aan het werk kunnen. Dit komt omdat veel moderne apparatuur kennis vergt.

 

Positief       

Tot nu toe hebben we veel negatieve ontwikkelingen behandeld. Er zijn echter wel een aantal positieve ontwikkelingen geweest:

 

–          Vooral Azië heeft geprofiteerd van nieuwe ontwikkelingen. Zo heeft de vrijhandel in Thailand, China, Indonesië en India gezorgd voor meer export en dus meer inkomsten voor het land. De welvaart in deze landen is dan ook toegenomen.

–          Wat ook erg positief is verandert is dat er een aantal organisaties zijn (die niet bij de regering horen) die het wereldvoedselprobleem onder ogen brengen en er voor zorgen dat er meer aandacht is voor de voedselcrisis in sommige derde wereldlanden.

–          Ook het ontwikkelingsbeleid is positief veranderd. Zo gaan de armen er tegenwoordig gemiddeld meer op vooruit dan de rijke mensen. Donorlanden en ontwikkelingshulp organisaties hebben besproken om het geld meer naar de armen te sturen en niet meer naar de rijke mensen

Zo zijn er nog een aantal dingen te noemen:

–          Het aantal centrum landen neemt toe

–          Meer technologische kennis (door bijv. landen die samenwerken)

–          Meer democratisering

–          Meer geld en ontwikkeling in de gezondheidszorg

Welvaart verhoudingen

Demografisch transitiemodel

Zoals je kunt zien zijn er vijf fasen. Fase 4 en 5 geven een voorbeeld van een centrumland. Het geboortecijfer is laag, net zoals het sterftecijfer. Dit betekent dat mensen minder kinderen willen en dat er minder mensen sterven omdat er goede ziekenhuizen zijn. Fase 5 geeft zelfs een vergrijzing aan. Dit is in Nederland het geval, er komen weinig kinderen bij maar het aantal ouderen neemt toe. Dit vind je in fase 5 terug omdat het sterftecijfer toeneemt en omdat het geboortecijfer laag blijft. De bevolking neemt dan af. Het demografisch transitiemodel is in het leven geroepen omdat het een duidelijk beeld kan geven van de situatie in een land. Je kan namelijk erg snel zien of het een ontwikkelingsland is of een centrum land.

Centrum

Een centrum land is een land waar de welvaart hoog is. Het rijke westen. Ook Nederland is een centrum land. Binnen een land heb je ook weer centrumgebieden. Zo is Amsterdam een centrum stad in Nederland. Een centrumland kan je ook herkennen met behulp van het demografische transitiemodel.

Periferie

Een periferieland is een ontwikkelingsland. De welvaart is laag. Afrika is een erg duidelijk voorbeeld van een periferieland. De werkeloosheid is hoog en de welvaart is erg laag. Binnen de perifere landen zijn ook centrumgebieden. Zo is Kaapstad een centrum gebied van Afrika. Ook bij periferie zou men gebruik kunnen maken van het demografisch transitiemodel. Fase 1 en 2 geven ontwikkelingslanden (of periferielanden) aan. Fase 1 geeft namelijk aan dat er een erg hoog sterfte en geboortecijfer is. De ziekenhuizen zijn dus nog niet goed genoeg ontwikkeld en de mensen willen erg graag kinderen omdat die ook weer voor inkomsten zorgen. De bevolkingsgroei bij 1 is nog laag. Fase 2 geeft een sterke bevolkingsgroei aan. Bij fase 2 denk ik aan een land zoals Indonesië. Er worden nog erg veel kinderen geboren maar de zorg is beter ontwikkeld en daardoor neemt het sterftecijfer flink af. De bevolking groeit erg snel.

Fysische Kenmerken

Het klimaat

Het klimaat wordt zelf ook weer beïnvloed door verschillende factoren, maar waarom speelt het klimaat zo’n grote invloed op een landschap? Dit kun je gemakkelijk verklaren als je naar het Köppen-systeem kijken. Dit systeem is gebaseerd op het klimaat en dat wordt aangegeven met een letter.

–          A: Tropisch klimaat

–          B: Woestijn klimaat

–          C: Zeeklimaat

–          D: Landklimaat

–          E: Poolklimaat

In een A-klimaat kom je veel tropisch regenwoud tegen. Als het in ieder geval nog niet is gekapt. Je zou denken dat de grond daar heel vruchtbaar is, maar dat is niet zo. Door de grote regenval vind er constant uitspoeling van voedingsstoffen in de bodem plaats. Door dit klimaat kan je niet intensief gewassen verbouwen.

In een B-klimaat is de neerslag zo gering dat je spreekt van een woestijn of een steppe. Omdat er dus nauwelijks water ter beschikking is, is het niet mogelijk om gewassen te verbouwen. De grond is, in tegenstelling tot die van een tropisch regenwoud, wel vruchtbaar.

In een C-klimaat kan je een droge zomer hebben (Cs) of een heel jaar door neerslag (Cf). Een zeeklimaat wil zeggen dat het hele jaar door gematigde temperaturen zijn, door de invloed van zee. Vaak is de grond in een gebied met een zeeklimaat vruchtbaar.

In een D-klimaat heb je te maken met een warme zomer en een koude winter. Dat zorgt er voor dat er niet veel bomen meer kunnen groeien. Er groeit dan ook veel naaldwoud in dit klimaat. Vooral in het noorden van Europa en Noord-Amerika komen hele grote wouden voor, die Taiga’s heten. De grond is vaak onvruchtbaar, want er is maar een kleine laag humus die ook nog eens vrij zuur is. (Potzolbodem)

Over een E-klimaat kan je kort zijn. Dit klimaat heet ook wel een poolklimaat en het is gewoon te koud om hier gewassen te verbouwen.

Hieruit kun je concluderen dat het klimaat wel degelijk invloed heeft op de voedselvoorziening. Doordat sommige landen met een moeilijk klimaat te maken hebben, moeten ze voedsel importeren uit het buitenland.

Dat zal alleen maar de globalisering bevorderen, want landen gaan wel kijken waar ze welk gewas het goedkoopst kunnen halen. In vergelijking met het product is het vervoer belachelijk goedkoop.

Ook als je in de Grote Bosatlas kijkt, dan zie je op kaart 184 en 185 belangrijke kaarten. Als je goed kijkt zie je dat daar een goede relatie bestaat tussen de natuurlijke plantengroei en welke manier van landbouw in dat gebied vooral voorkomt.

Het reliëf

In Nederland kennen wij geen bergen of echte heuvels. Ons landje is plat en dat is alleen maar handig voor de landbouw. Er zijn echter veel meer landen die het niet zo hebben getroffen qua reliëf. Bergen, vulkanen, fjorden, noem maar op. Het zijn allemaal obstakels die bevorderen niet de productiviteit. Toch hebben sommige obstakels wel voordelen.

Een voorbeeld daarvan is Java. Het eiland kent vrij veel vulkanisme. Je zou dan zeggen dat er daarom niet veel mensen wonen, maar het eiland heeft juist heel veel landbouw. Althans rijstteelt, ook wel sawa’s genoemd.  
Elke vierkante meter wordt gebruikt om rijst te telen. Als we de Bosatlas erbij pakken en kaart 186 zien, dan kunt u zien welke uitwisseling van voedsel er op in de wereld optreedt. Uit die kaart is vooral op te merken dat China op bijna alle gebieden van belangrijkste voedselproducten op nummer één staat. Gezien het inwonertal is dat niet zo verwonderlijk, maar het is wel vreemd als je naar de ruimte kijkt. Blijkbaar kunnen heel veel gebieden niet worden gebruikt voor de landbouw.

China kent veel hooggebergte in het westen. Daar is landbouw niet mogelijk. Alleen nomadische veeteelt volgens kaart 185. Maar nomadisch is zelfvoorzienend, dus hoe komt China dan aan zo’n enorme productie. Zoals men wel weet ligt het hart van China alleen maar in het oosten. Sterker nog, de overheid bemoeit zich  nauwelijks met de mensen die in het oosten wonen. In het Noordoosten van China groeit oorspronkelijk loofbos, dus geschikt voor landbouw. Dat gebeurt ook heel intensief. In het Zuidoosten van China wordt vooral rijst verbouwd.

Ook andere landen die veel in berggebieden wonen zullen moeilijker voedsel kunnen verbouwen. Het  gevolg is, dat ook hier voedsel moet worden ingekocht. Zeker als je gevarieerd wilt eten. Globalisering heeft dus ook veel invloed op de beschikbaarheid van voedsel omdat door de globalisering het mogelijk is geworden om voedsel uit andere landen te kopen.

De mens

De mens is uiteraard nog wel de meest beslissende factor als het gaat om de fysische oorzaken waarom gewassen wel of juist niet kunnen worden verbouwd. Vaak wordt er niet eens aan de natuur gedacht. Rivieren worden rechtgetrokken om het land zo makkelijk mogelijk te bewerken, in bergen word gehakt om terrassen (sawa’s) aan te leggen voor rijst en hele bossen worden omgekapt voor houtproductie of voor (tijdelijke) landbouwgronden. De mens vernield de natuur maar plant op kleinschalige manier ook weer natuur op.

Aangezien wij voedsel nodig hebben en we de techniek hebben om dat te verbouwen moet dat ook kunnen, maar dat is vaak genoeg toch een probleem, vooral in armere landen. Maar waarom pakken we de problemen niet anders aan? Ten eerste: Over het algemeen denkt men aan de korte termijn, dus als er op die manier voedsel ter beschikking is dan is dat de oplossing (al gaat het ten koste van bijv. het regenwoud). De tweede reden is al behandeld, want er kan gewoon niet overal iets verbouwd worden. Saoedi-Arabië is een grote zandbak, daar kan je echt geen graan verbouwen. De laatste reden wordt in het volgende hoofdstuk behandeld, want niet elk land heeft de financiële mogelijkheden om moderne technieken aan te schaffen.

Hoofdstuk 2:

Is er een verband tussen de grote verschillen van de welvarende en arme landen met betrekking tot het voedsel?

Deze punten gaan we behandelen:

–          Rijke en arme landen

–          Ontwikkelingslanden

–          Industrie, import en export

Welvarende landen

Landen in het westen van Europe, Noord-Amerika en Japan hebben iets gemeen. Ze hebben geld tot hun beschikking en domineren de beurzen en koersen. Hoe komt dat?

Eigenlijk is het heel simpel. Doordat deze landen in een vroeg stadium vroeger al zijn begonnen met het moderniseren, wat in die tijd industrialiseren betekende, want door uitvindingen waren ze daar al een stuk verder met technieken. De beschaving van bijvoorbeeld China raakte in de vergetelheid, want de technieken waren misschien al wel eeuwenoud, ze kosten vaak wel veel arbeid en tijd. Doordat ze hier dus al vroeg waren begonnen hebben we dus het hier zo makkelijk. Landen in het Midden-Oosten, Afrika en ook Azië zijn nu bezig met een comeback maar dat is lang niet zo makkelijk.

Omdat zij dus niet alles tot hun beschikking hebben is het ook moeilijker om zich te ontwikkelen, want wij missen hier niets en als dan kunnen we makkelijker onderhandelen. Daar in Afrika bijvoorbeeld, mogen ze blij zijn als ze te eten hebben en verder hebben ze alleen grondstoffen om te onderhandelen. Arbeiders zijn er wel goedkoop, maar te laag geschoold om aangenomen te worden. Wij bijvoorbeeld, halen onze werknemers liever uit Oostbloklanden, want die zijn ook goedkoop, maar wel wat beter opgeleid.

Ontwikkelingslanden

Elk jaar hoor je het opnieuw. Mensen die doodgaan van de honger. Hier in Nederland gebeurt dat niet, maar in andere delen van de wereld gebeurt het elke dag. Vaak gebeurt dit in ontwikkelingslanden. Het gaat dan niet eens om de natuurlijke omstandigheden, zoals in Rusland waar mensen doodvriezen in de winter, maar gewoon stomweg door het ontbreken van voedsel. De naam van zegt het al: ontwikkelingsland. Het is een land in ontwikkeling die nog niet ontplooid is. Ontwikkelingslanden hebben nog geen goede industrie, zijn vaak afhankelijk van andere landen of van één exportproduct. Vaak is dat product ook nog een delfstof. Ontwikkelingslanden onderscheiden zich vaak in negatieve zin in bepaalde aspecten. Hieronder staan de belangrijkste aspecten:

–          Hoge schuld

–          Hoog percentage analfabetisme

–          Inkomen

–          Hoog sterftecijfer

–          Hoog percentage werkzaam in de landbouw

–          Kinderarbeid

–          Ontbreken van medische voorzieningen

Ik wil het dan ook dieper ingaan over deze aspecten. Dit hoofdstuk gaat over de (belangrijkste) indicatoren van een ontwikkelingsland.

Schuld
Het zijn de bekende aspecten, maar vaak zie je wel dat dit echt de kenmerken zijn voor de landen met deze grote problemen. Een hoge schuld zegt overigens niet altijd wat, want een hoogontwikkeld land als de Verenigde Staten heeft een torenhoge schuld, met dank aan de missie in Afghanistan en Irak.

Analfabetisme
De beste indicator echter, om te zien of een land (hoog) ontwikkeld is, is het percentage analfabetisme. Zonder te kunnen lezen en/of rekenen kom je nergens. In ieder geval niet tot een aanzienlijk niveau. Onderwijs is dus de beste manier om zo iets te bestrijden. Daarom zie je ook op uitgebreide schaal dat er in wordt geïnvesteerd, vooral het vrouwenonderwijs. In rijke westerse landen is het percentage analfabeten heel laag. In Nederland bijvoorbeeld is het eigenlijk gelijk aan 0%. Iedereen is tot zijn 16e verplicht onderwijs te volgen, dus iedereen heeft en krijgt de kans om te leren lezen.

Doordat we daarom hier een goed opgeleide bevolking hebben, creëren we weer nieuwere technieken voor bijvoorbeeld voedsel. Ondanks dat wij in een gunstig klimaat leven, hebben we hier nooit een misoogst. Dat komt door technieken die ze niet hebben in Afrika of Azië. Als mensen daar ook naar school gaan, dan leren zij bijvoorbeeld Engels.

Met deze taal hebben ze de mogelijkheid om zich ergens anders te vestigen en daar een bestaan op te bouwen. Ze kunnen dan ook hun land helpen en met hun kennis en de hulp van andere internationale betrekkingen hun land opbouwen. Onderwijs staat bovenaan na de 3 essentiële levensbehoeften van de mens. Zonder onderwijs, dus zonder kennis ben je als land nergens.

Inkomen
Op deze twee kaartjes is goed te zien hoe het land ervoor staat qua ontwikkeling op het gebied van economie. Op het bovenste kaartje zie je de niveaus van inkomen. Blauw geeft een hoog inkomen aan. Groen geeft een boven gemiddeld inkomen aan, paars onder het gemiddelde en rood een laag inkomen. Het is wel duidelijk dat Noord-Amerika en West-Europa Blauw zijn en natuurlijk Oceanië. Afrika is nergens blauw en dat geeft dus wel aan dat dit continent naast voedselvoorziening en facilitaire voorzieningen, ook de economie dramatisch slecht is.

Op het tweede kaartje zie je hoe de economie is opgebouwd. Een blauwe kleur geeft wederom een goed teken, deze keer een geavanceerde economie. Een oranje kleur geeft een groeiende economie die nog niet zo is ontwikkeld als in het westen, maar wil gaan meedoen. Een paarse kleur staat ook voor een groeiende economie, maar deze economie is niet goed ontwikkeld. De lichtgrijze kleur komt voor bij Groenland, want daar zijn gegevens van beschikbaar. Eigenlijk past dit kaartje perfect bij het Centrum-periferie model. De landen waarvan je verwacht dat die rijk zijn, Noord-Amerika, West-Europa, Oceanië en Japan zijn inderdaad blauw. De landen die flink aan het groeien zijn (tijgerlanden) zoals, Rusland, India en China zijn oranje. Ze willen een blauwe kleur gaan krijgen, maar zo ver zijn ze nog niet. De landen in Zuid-Amerika moet je ook niet onderschatten, want zeker Brazilië, Mexico en Chili zullen ook in de komende tijd flink gaan groeien. Het centrale deel van Afrika scoort dus op alle fronten slecht. De randen van Afrika, zoals Zuid-Afrika maar ook het noorden doen het dan weer een stuk beter. Blijkbaar zijn zij al weer een stap verder dan het centrale deel. 

 

Sterftecijfer
Wat ook typerend voor een ontwikkelingsland is, is de vorm van de omvang van de bevolking. Er zijn eigenlijk drie soorten grafieken die echt typerend zijn. De 1e vorm is de meeste ideale vorm voor een bevolking. De bevolking is in evenwicht, want het kan de groene en grijze druk aan. De groene druk wil zeggen: Mensen van 0 t/m 20 jaar. De grijze druk zijn de mensen van 65 jaar en ouder. Hier zie je een grafiek in de vorm van een granaat. Deze grafiek geeft aan dat hier sprake is van een stagnerende bevolking en dat is dus gunstig.

De 2e vorm van een leeftijdsgrafiek is die van een ontwikkeld land. Er is hier sprake van vergrijzing. Op dit moment zitten veel van de mensen in de leeftijdscategorie: 40 t/m 60 jaar. Over 20 jaar zitten die dus allemaal met een pensioen en daar is soms niet tegen aan te werken voor de groene druk op dit moment. Toch gebeurt dit veel bij ontwikkelde landen. Dat is logisch, want bij ontwikkelde landen is er sprake van vrouwenemancipatie. Dus niemand neemt meer 8 kinderen. Twee kinderen is genoeg en dan zie je meteen dat de omvang krimpt. Doordat daarvoor nog heel veel kinderen werden geboren krijg je dat de onderkant smal wordt van de grafiek en een hele dikke middenstuk. Bovenin is het toch altijd smal, want er zijn maar weinig mensen die het overleven tot hun 85e levensjaar ook al zijn er medische voorzieningen.

De laatste vorm van een leeftijdsgrafiek is die van een ontwikkelingsland. De vorm van deze grafiek lijkt wel op die van een tent of een piramide. Dit geeft aan dat het land nog niet ontwikkeld is. Er worden heel veel kinderen geboren, maar er sterven er meteen al een heleboel. Naarmate je ouder wordt, sterven er steeds meer en er komen alsmaar kinderen bij. Dus als je de grafiek zo bekijkt en je word in bijvoorbeeld in zo’n (Afrikaans) land geboren, is de kans relatief gezien vrij klein dat je 70 jaar word. Als vrouw betekend dat overigens dat je heel veel kinderen krijgt, terwijl je dat misschien wel helemaal niet wil.  Vrouwen zijn dus daar veel minder geëmancipeerd. Dit is dus wel degelijk een indicatie om te zien of een land wel ontwikkeld is. Want in Nederland bijvoorbeeld, komt type 2 voor. Dat wil niet zeggen dat dat altijd even gunstig is, maar het is wel typerend voor een land.

Banensector

De economie kan je in 3 verschillende categorieën plaatsen: Landbouw, industrie en diensten. Als eerste wil het hebben over de landbouw. Hier wordt van alles verbouwd en het is van essentieel belang. Zonder voedsel kan men immers niet leven, maar landbouw staat vaak niet zo hoog aangeschreven. Er zit ook vaak weinig ontwikkeling bij boeren. Daarom is dit ook een goede indicatie om te kijken of een land wel ontwikkeld is. Een hoog ontwikkeld land heeft een grote dienstensector, maar een kleine landbouwsector (zo’n 3-10%). Dit is echter al behandeld in het vorige hoofdstuk.

Kinderarbeid

Het is algemeen bekend. Kinderarbeid komt veel voor in arme landen. In Nederland is dat vroeger ooit eens afgeschaft, door het kinderwetje. Maar wij zijn nu ook een beschaafd en ontwikkeld land. Die landen hebben dat nog niet en aangezien de ouders vaak ook een schamele inkomen hebben, moeten de kinderen meehelpen. Bij mij thuis bijvoorbeeld, willen mijn ouders niet dat ik een bal van Nike koop, omdat daar made in Pakistan op staat. In dat geval kan je er meteen vraagtekens bij zetten. Kinderarbeid moet worden verboden, maar het is de vraag of dat zal lukken, want wat moet je verstaan onder kinderarbeid? Bovendien is het ook makkelijk en vooral voordelig voor de consumenten, want daardoor kunnen zij nog goedkoper producten kopen. Aan de andere kant moet je je wel afvragen of  je dan de kinderarbeid moet afschaffen, want zonder die inkomsten van de kinderen komt dat gezin misschien niet eens rond.

Toch is het beter om wel de kinderarbeid af te schaffen. Zeker met het ook op de wereldbevolking. Een arm gezin krijgt vaak veel kinderen omdat ze dan de financiële kosten eruit kunnen krijgen en bovendien kunnen ze later voor hun ouders zorgen als die oud zijn. De kinderen die dan moeten zorgen voor hun vader en moeder krijgen zelf weer veel kinderen en zo gaat het maar door. Aangezien de aarde al aardig haar grenzen heeft bereikt, kun je beter dat vermijden.

Medische voorzieningen

In Nederland kan men als er iets met je aan de hand is naar een (huis)arts. In een ontwikkelingsland is dat maar iets waarvan ze alleen kunnen dromen. Medische voorzieningen zijn vaak schaars in landen. Behalve dan de centrumlanden, want daar is alles in orde. Ook medische voorziening is een van de belangrijkste middelen in een land. Zonder medische hulp keldert de gemiddelde levensstandaard van de burgers enorm. Ik kan hier in Nederland geen grote stad herinneren die geen ziekenhuis heeft. Een ziekenhuis heeft alleen maar kosten en moet worden opgevangen door de overheid. Als een land een corrupte regering heeft is, leidt de zorg daar vaak erg onder net zoals het onderwijs.

Industrie, import en export

Industrie
De industrie van bijvoorbeeld Indonesië, bestaat voor een groot gedeelte uit assemblagebedrijven. Die zetten dan van losse beginproducten iets om in een eindproduct. Vaak is dit laaggeschoold werk en ook laagbetaald. De mensen daar zien het niet altijd zo, want zij hebben in ieder geval dan wel wat salaris. Bovendien is daar de marktwaarde van veel producten zeer laag, want anders blijft er nauwelijks een markt over want de consumenten kunnen dat dan niet betalen. Het eindproduct gaat dus weer terug naar het centrumland, waar wel de markt is en waar de winst uit wordt gehaald.

Er is dan ook een speciale band tussen de centrumlanden en perifere landen, maar ook tussen de centrumlanden en semi-perifere landen. Allereerst

Hoofdstuk 3

Wat is de invloed van technologische vernieuwingen op het wereldvoedselvraagstuk?

Het volgende gaan we behandelen:

 

–          De groene revolutie

–          Bevolkingsgroei (krimp landbouwgrond)

–          Invloed op het wereldvoedselvraagstuk

Groene revolutie.

Informatie over de groene revolutie.

Een revolutie is een grote verandering in korte tijd. De groene revolutie is een landbouwrevolutie. Deze landbouwrevolutie vond plaats tussen 1960 en 1980 in Azië. Door de hongersnood dreiging moest er een oplossing komen voor het rijsttekort. De bevolking groeide veel te snel. Omdat er niet meer geschikte landbouwgrond was moest er op een andere manier voor meer productie worden gezorgd. Daarom werd er gezocht naar een oplossing om meer productie van hetzelfde stukje grond te krijgen.

Norman Borlaug was een Amerikaanse plantbioloog. Hij is begonnen met het verbeteren van de planten. Veel landen zijn door de groene revolutie zelfvoorzienend geworden.

Technologieën.

Door veel technologische ontwikkelingen is de landbouwsector flink veranderd. Door uitvindingen zoals de tractor, de mest en vele andere ontwikkelingen is het veel makkelijker geworden om eten te produceren. Door de kunst mest wordt er meer productie gehaald uit dezelfde vierkante meter grond. En door pesticiden kan het ongedierte wat de teelt verstoord tegen worden gegaan. In Azië is het voor deze uitvindingen nooit gelukt om de rijstoogst te vergroten, de planten werden te groot en er kwam teveel onbruikbaar blad aan. Onderzoekers hebben verschillende rijstplanten onderzocht en ‘gemixt’ tot één goede rijstplant voor een land zoals Azië.

Voor deze ontwikkelingen moesten er ook meer mensen op de landbouw aan het werk dan na de ontwikkeling van bijv. de tractor. Hierdoor kan één boer het gras maaien, de grond ploegen en natuurlijk kan hij met de tractor meer en sneller producten vervoeren. Met deze ontwikkelingen is er dus meer opbrengst en het kan gedaan worden door minder personen. Dit alles levert veel geld op voor de boeren.

Door meer opbrengsten is de voedselcrisis ook meer tegengegaan. Daarom is de groene revolutie een grote ontwikkeling geweest voor het voedselprobleem. Er zijn dus meerdere technologieën bijgekomen die de landbouw vergemakkelijk heeft en die de opbrengsten hebben vergroot. Een aantal daarvan ga ik hier nu behandelen.

–          Pesticiden

–          Irrigatie

–          Meststof

–          Transgene gewassen

Pesticiden.

Pesticiden zijn middelen om de ongedierte te bestrijden. Dit kan chemisch zijn, maar ook biologisch. Biologische pesticiden houdt in dat het gebruik er van niet ten koste van het milieu gaat. Het gebruiken van pesticiden heeft veel voor- en nadelen.

–          Voordelen

Het meest voor de hand liggende voordeel is natuurlijk dat je het aantal ongedierte die het voedsel opeten kan beperken. Maar met het gebruik van pesticiden kan je ook ziekten voorkomen. De muggen kunnen namelijk malaria overbrengen. Door het gebruik van pesticiden kan je dit beperken. Zo zijn er nog veel meer ziekten die je kan voorkomen door pesticiden te gebruiken. Zo kunnen ook schimmels tegen worden gegaan. Dit zorgt voor minder ziekten en meer opbrengst voor de verkoop.
De pesticiden kunnen ook onkruid bestrijden. Het onkruid kan de opbrengst verstikken en op die manier de opbrengst verminderen. Maar als je pesticiden gebruikt om het onkruid weg te halen kan de opbrengst ook groter worden. Dit scheelt ook erg veel werk.  Parken en andere natuurlijke gebieden kunnen op deze wijze erg gemakkelijk onkruid vrij worden gemaakt.

Er zijn ook herbiciden voor het bestrijden van te veel algen in het water en om watergrassen die stank in het water veroorzaken te beperken.

–          Nadelen

De pesticiden kan wel problemen veroorzaken voor het milieu. Zeldzame platen en dieren kunnen bedreigd worden, vooral als het bestrijdingsmiddel niet goed afbreekbaar is. Dit komt omdat het gif zich dan verplaatst van insect naar de insecteneten, naar de roofvogel enz. de dieren geven het dan aan elkaar over.

Voor de gezondheid kunnen er ook problemen ontstaan, namelijk als er nog overgebleven resten van het bestrijdingsmiddel op het voedsel achterblijven. Ook word er zo nu en dan een beetje bestrijdingsmiddel teruggevonden in ons drinkwater. Dat kan natuurlijk ook geen goed teken zijn voor onze gezondheid.

Irrigatie.

Je hebt het vast wel eens gezien, je zit in de auto naar je werk en kijkt onderweg even uit het raam. Het heeft al een tijdje niet meer geregend en de grond is behoorlijk droog. Als je dan uit het raam kijkt zie je vaak een sproei installatie staan die de grond weer nat maakt. Dit heet irrigatie, en het bevorderd de plantengroei en dus ook de opbrengst. Er zijn meerdere soorten irrigatie, ik ga er drie in het kort behandelen, namelijk:

–          Waterkanon

–          Druppelirrigatie

–          Cirkelirrigatie

–          Waterkanon

Een waterkanon wordt in de landbouw gebruikt om het voedsel op het land te beregenen, even een korte citaat die aangeeft wat beregenen precies is: Beregenen is het toevoeren van water in plaats van of in aanvulling op de natuurlijke regenval met water van een andere bron om gewassen te laten groeien. Een waterkanon zit aan een lange slang aangesloten. Hij draait constant zodat overal voor water wordt gezorgd. Ook gaat de sproeikop heen en weer zodat er een groter oppervlakte wordt beregent. Een nadeel is dat er op deze manier erg veel water gegeven wordt in korte tijd, zo kan de grond dichtslaan.

–          Druppelirrigatie.

Druppelirrigatie wordt vooral veel gebruikt in kweekkassen. Er wordt bij druppelirrigatie op een constant tempo een druppel water gegeven. Zo blijft de grond vochtig. Bij kweekkassen is dit erg goed te gebruiken omdat er zo heel rustig water wordt gegeven en de grond nat blijft. Zo krijg je een erg broeierig klimaat in de kas, en dat is erg voordelig voor planten als de komkommer of tomaten. Het nadeel van de druppelirrigatie is dat het erg duur is en dat er een grote kans is dat de slangen verstoppen. Verder is deze manier van irrigatie erg goed voor de plantengroei.

–          Cirkelirrigatie.

Cirkelirrigatie is een erg goede manier om het voedsel te beregenen. Op deze manier wordt het water heel rustig en nivellerend op de planten gespoten. Ze krijgen dus niet een grote straal water op zich, maar heel rustig nivellerend water. Ook dit is voordelig voor de plantengroei. Door de nivellering gaan de planten niet kapot en krijgen ze constant water. Een nadeel van deze manier is dat het veel werk kost om het neer te zetten, ook is het redelijk duur. Als het erg warm is kan het water soms ook verdampen. Maar dit blijft de beste manier om de planten te beregenen.

Meststoffen.

Soms wil het niet echt opschieten met de planten en ze groeien  heel traag. Dan kan je er wat mest bij doen. De plant krijgt op deze manier voeding en dan kan hij sneller groeien. Veel boeren gebruiken tegenwoorden meststoffen om de opbrengst te vergroten. Er zijn meerdere soorten mest, zo is er bijvoorbeeld vloeibare mest, ook wel gier genoemd. Als een boer deze mest op het land doet wordt dat gieren genoemd. Er is ook stapelmest. Dit is kippenmest of stalmest. Door bepaalde voedingsstoffen als stikstof kunnen de planten sneller groeien, dit zijn namelijk belangrijke voedingsstoffen voor planten.

Er kunnen ook resten van planten worden gebruikt als mest. Zo wordt het tropisch regenwoud door zichzelf bemest omdat de bomen steeds bladeren laten vallen, deze bladeren verteren door bacteriën en schimmels en zo worden het weer voedingsstoffen. Deze nemen de bomen weer op en zo worden de bomen weer gevoed.

Transgene gewassen.

Alle planten hebben eigenschappen, deze zijn opgeslagen in het DNA. De mensen proberen al erg lang bij dieren en planten bepaalde eigenschappen erbij te geven Dit doen ze door planten of dieren met die eigenschappen met elkaar te kruisen. Dus een tomatenplant die erg groot wordt, kruisen met een tomatenplant die tomaten geeft die erg lang mee gaat. Dan is het hopen dat er bij de nieuwe plant veel grote tomaten aankomen die ook nog eens land te bewaren zijn. Dat zou de ideale plant zijn om verder mee te kweken.

 

–          Voordelen.

Op deze manier kan je dus eigenschappen aan planten of dieren toevoegen om de kwaliteit te verbeteren of om de opbrengst te vergroten. Ook kunnen ze op deze manier de planten resistent maken tegen onkruidverdelger. De boeren kunnen dan gewoon overal onkruidverdelger spuiten omdat de groenten die er verbouwd worden er toch wel over kunnen.

–          Nadelen.

Als een plant resistent is gemaakt tegen onkruidbestrijdingsmiddel zou de boer deze middelen met grote hoeveelheid gebruiken. Omdat er zoveel bestrijdingsmiddel gebruikt worden kan ook het onkruid resistent worden tegen het middel. Er zou dan weer een nieuw bestrijdingsmiddel moeten komen. Dat kost veel geld.

Bevolkingsgroei.

Indonesië.

Indonesië is een goed voorbeeld voor dit onderwerp. In Indonesië is de bevolkingsgroei erg groot. Eerder hebben we al gelezen dat dit komt doordat Indonesië in fase 3 zit van de demografische transitie. Door de redelijk goede zorg is het sterftecijfer gedaald terwijl de geboorte nog helemaal niet is afgenomen. Er komen zo dus heel veel mensen bij. Indonesië is erg dicht bevolkt, vooral Java. Er komt dus steeds minder ruimte voor de landbouw vrij. Het kan dus een groot probleem worden omdat er meer mensen zijn die eten moeten hebben terwijl de ruimte voor de landbouw juist afneemt.

Transmigratie.

Toen Indonesië nog een kolonie was van Nederland zagen de Nederlanders het probleem van de overbevolking. Vooral Java is erg dicht bevolkt terwijl de andere eilanden heel dun bevolkt zijn. De Nederlanders verzonnen daarom de transmigratie. Het zou heel simpel moeten werken. Het idee was om de grote hoeveelheid javanen naar de andere eilanden te sturen zoals Kalimantan. Zo zouden de andere eilanden zich kunnen ontwikkelen en Java zou zo veel inwoners kwijtraken. Maar dit heeft helaas geen goede invloed gehad. Terwijl er een vliegtuig onderweg was naar Kalimantan werden er al weer zo veel kinderen geboren op Java dat het helemaal geen zin had. Door grote verschillen tussen de mensen die al op Kalimantan en de Javanen keerden veel Javanen weer snel terug. De javanen spraken een hele andere taal, dus communicatie was moeilijk. En de mensen op kalimantan wilden helemaal geen Javanen op hun eiland. Bovendien waren de verschillen in godsdienst ook heel groot.

De transmigratie had een groot neveneffect,  namelijk de javanisering van alle eilanden. De overheid wilde dat de buitengewesten zich één zouden gaan voelen met de Javanen, maar dat was niet het geval. Er waren veel tegenstanders tegen de javanisering van de eilanden.

Gebrek aan scholing.

Het geboorteoverschot is vooral te wijten aan het feit dat veel mensen in Indonesië niet goed genoeg geschoold zijn. Veel mensen weten nog niks over voorbehoedsmiddelen en veel mensen zien de kinderen als een extra inkomstenbron. Gelukkig wordt er nu wel aan gewerkt. Er zijn nu veel plekken waar de voorbehoedsmiddelen worden uitgelegd aan de mensen. Ook hangen er veel borden in Indonesië met ‘het perfecte Indonesische gezin’. Namelijk een vader, een moeder, een ouder zoontje en een jonger dochtertje. Op deze manier hoopt de regering invloed uit te oefenen op de bevolking zodat het geboortecijfer omlaag gaat, en de bevolkingsgroei dus wordt teruggedrongen. Maar nog steeds is Java erg dicht bevolkt.

Hoofdstuk 4

 

–          Ontdekkingsreizigers 

–          Koloniale verleden

Ontdekkingsreizigers

Christoffel Columbus.
Columbus was een Italiaan en hij heeft Amerika ontdekt onder de Spaanse vlag op 12 oktober 1492. Matroos Rodrigo de Triana zag voor het eerst land. Alleen Columbus ging er met de eer vandoor omdat hij zij dat hij de nacht daarvoor al licht had gezien. Columbus dacht dat ze op Indië waren aangekomen en dat is de reden dat hij de Amerikaanse bevolking Indianen heeft genoemd. Het eiland kreeg de naam San Lalvador.  Toen Columbus met een aantal mannen aan land gingen om het eiland verder te ontdekken, werden ze erg vriendelijk begroet door de bewoners. De bewoners waren merendeels erg arm en zeer vrolijk. Columbus wist zeker dat hij in Indië zou zijn omdat de bewoners gouden sieraden hadden.

Toen vertrok Columbus weer  in de hoop Japan te vinden. Maar hij kwam aan in Cuba. Hij zag geen Paleizen van goud, en ook verder Cuba in viel alles tegen. Het enige wat ze wel tegen waren gekomen waren mannen die sigaren rookten. Toen kwam hij er achter dat hij niet in Japan moest zijn, maar bij een eilandengroep bij China. Op de terugreis naar Spanje kregen ze veel tegenslagen. Een bemanningslid was het zat om de bevelen van Columbus op te moeten volgen en hij voerde zijn eigen weg. Ook kwam het schip van Columbus tot zinken en heeft hij van het hout van het schip een fort laten bouwen op een eiland. Hij noemde dat eiland: Española. Daarna ging Columbus terug naar Spanje en lied 40 bemanningsleden achter.

Columbus haalde grondstoffen uit andere eilanden, vooral goud. Ook kwam Columbus samen met zijn bemanning veel in aanraking met de cultuur en gewoonten van de andere eilandbewoners. Daarom denken wij dat de ontdekkingsreizigers de personen waren die begonnen met de globalisering.

Koloniale verleden

Veel ontwikkelingslanden zijn vroeger een kolonie geweest van een westers land. Zo was bijvoorbeeld Suriname van Nederland net als Indonesië. In Afrika was ook bijna alles bezet door andere westerse landen. In de 19e eeuw werden de landen weer onafhankelijk en moesten ze zelfstandig hun land verder opbouwen. Dat is niet goed gegaan, want alle landen liggen eigenlijk ver achter bij de westerse wereld. Hoe kan het zijn dat de landen ze zover achter liggen op onze westerse wereld?

Op het nieuws zie je vaak dat er weer honger noden zijn in bijvoorbeeld Kenia of Angola. Indonesië was van Nederland en dat land leverde vooral specerijen voor Nederland. Uiteindelijk, na vele jaren werd Indonesië na de 2e wereldoorlog weer onafhankelijk. Dat kwam, omdat Amerika de geldkraan voor de wederopbouw van ons land dreigde stop te zetten als we niet zouden stoppen met Indonesië. Dit was dan ook een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis, maar wat heeft dit voor impact gehad op Indonesië?

Het gaat steeds beter met Indonesië. Het verschil tussen de grote arme massa en de kleine elite groep is groot, maar wordt wel kleiner, door maatregelen van de overheid. Ook de economie is nu verschillend. Het land kent nu een gemengde economie. Dat wil zeggen dat het op meerdere manieren geld kan binnenhalen. Een ontwikkelingsland kenmerkt zich vooral met een hoog percentage in de landbouw en de economie draait vaak alleen op delfstoffen. Het percentage in de landbouw is echter nog wel erg hoog, namelijk 45%. Niet voor niets zit het land meer in de categorie, periferie. Ze zitten nu bij de semi-perifere landen. Dat wil zeggen dat ze een stap aan het maken zijn, maar nog lang niet toe zijn aan de centrumlanden. In de industrie zit 16,3% van de beroepsbevolking, dus de industrie is er ook zeker wel aanwezig. Ook de dienstensector is groot met 38.7%, maar daar moet wel bij worden gezegd dat veel werkloze mensen hun heil zoeken in de informele sector. Schoenenpoetsen of sigarettendraaier. Dit valt ook onder de dienstensector, terwijl je bij diensten meer aan een kantoorbaan denkt. Dit zie je veel bij zulke landen. Mijn opa zei vroeger ooit: Je hebt leugens, grote leugens en je hebt de statistieken. Deze percentages moet je dus wel met een flinke korrel zout aannemen. De centrumlanden domineren echt de economie en zij bepalen wat er geproduceerd moet worden. De lonen zijn hoog net zoals de welvaart. In een land als Indonesië of bijvoorbeeld Mexico heb je dan de assemblage bedrijven. Ze hebben al een redelijke goede infrastructuur, maar de lonen zijn laag, dus aantrekkelijk voor centrumlanden. Vervolgens gaan de producten mee terug die daar worden gemaakt naar de centrumlanden. Daar is een grote afzetmarkt en de lonen hoog, dus de winst is er extra hoog. Je zou denken dat daarom juist Afrikaanse landen er ook van moeten profiteren. Zij zijn toch niet welvarend, hebben nauwelijks een inkomen dus ideaal voor een bedrijf die winst wil maken. Het punt is echter wel, dat de regeringen vaak erg corrupt waren en er dus nauwelijks geld ging naar de ontwikkelingen voor een land. Dat is wel essentieel voor een land om vooruit te gaan.

Dit is dus niet gebeurd, bovendien zijn veel landen onveilig doordat er allemaal gewelddadige bendes rondlopen. Daarom is Afrika (nog) niet geschikt om te gebruiken voor de productie van producten. Maar misschien komt dat ook wel door het imago van Afrika, want dat wordt toch weerspiegeld aan een arm continent met veel honger.

Het koloniale verleden zal zeker een rol hebben gespeeld met de stand van zaken op dit moment en als je ziet hoe goed Indonesië zich op dit moment ontwikkelt, qua economie, dan mag je er wel enig respect voor hebben. 20-30 jaar geleden leek het een land waar het nooit goed mee zou komen. Het groot aantal eilanden wat Indonesië kent bemoeilijkt natuurlijk ook de ontwikkelingen. Wat helaas wel onder de ontwikkelingen en wat zo vaak onder de mens lijdt, is de natuur. Het tropisch regenwoud is essentieel voor het leven hier op aarde, maar dat willen ze daar nog niet geloven.