blog placeholder

“De dekolonisatie van de burger schrijdt nog altijd voort, maar de nieuwe glorende horizon is al lang geleden uit het zicht verdwenen. En in die zin zijn de jaren zestig echt voorbij.” Met deze zinnen eindigt Hans Righart zijn boek “De eindeloze jaren zestig”.  Dit einde zegt veel over de tijd van toen en de tijd van nu. Aan de ene kant benadrukt het de strijd in de jaren ’60 voor individualiteit en vrijheid, maar aan de andere kant geeft dit einde ook al aan dat een groot deel van de idealen van de jaren ’60 bestonden uit een illusie, uit een onbereikbare “glorende horizon”. Betekent dit dan dat de jaren ’60 alleen nog voortbestaan in een steeds sterker wordende “dekolonisatie van de burger”? Hebben de critici dan toch gelijk als ze zeggen dat de jaren ’60 oorzaak zijn “van een samenleving die gericht is op de bevrediging van de eigen genoegens en waarin mensen alleen voor hun rechten opkomen zonder zich te bekommeren om hun plichten.”? Oftewel een individualistische samenleving zonder idealen.

“De dekolonisatie van de burger schrijdt nog altijd voort, maar de nieuwe glorende horizon is al lang geleden uit het zicht verdwenen. En in die zin zijn de jaren zestig echt voorbij.” Met deze zinnen eindigt Hans Righart zijn boek “De eindeloze jaren zestig”.  Dit einde zegt veel over de tijd van toen en de tijd van nu. Aan de ene kant benadrukt het de strijd in de jaren ’60 voor individualiteit en vrijheid, maar aan de andere kant geeft dit einde ook al aan dat een groot deel van de idealen van de jaren ’60 bestonden uit een illusie, uit een onbereikbare “glorende horizon”. Betekent dit dan dat de jaren ’60 alleen nog voortbestaan in een steeds sterker wordende “dekolonisatie van de burger”? Hebben de critici dan toch gelijk als ze zeggen dat de jaren ’60 oorzaak zijn “van een samenleving die gericht is op de bevrediging van de eigen genoegens en waarin mensen alleen voor hun rechten opkomen zonder zich te bekommeren om hun plichten.”? Oftewel een individualistische samenleving zonder idealen.

Het is moeilijk te ontkennen dat de individualisering van de maatschappij rond de jaren ‘50/’60 op gang kwam. Het feit dat Righart spreekt van een generatieconflict in de naoorlogse jaren is terecht, maar wat misschien nog doeltreffender is, is dat Righart spreekt van “het precaire evenwicht tussen traditie en moderniteit”, dat uit balans is geraakt. De moderniteit won het van traditie, en dan vooral bij de naoorlogse generatie. Waar de vooroorlogse generatie krampachtig probeerde vast te houden aan de normen en waarden van vóór de oorlog, mede gesteund door de wederopbouwpolitiek, daar omarmde de nieuwe generatie het hier en nu. Ik zeg hier uitdrukkelijk het hier en nu, en niet de toekomst, maar hier kom ik later nog op terug.

Deze jonge generatie wordt door Righart min of meer bestempeld als een generatie zonder zorgen. De oorlog was afgelopen, Nederland was in wederopbouw, de economie kwam weer op gang en er was werk genoeg. Het zorgde er voor dat de jongeren van die tijd minder afhankelijk werden van hun ouders. Ze verdienden hun eigen geld en door de afschaffing van de zesdaagse werkweek was er meer vrije tijd voor vermaak en zelfontplooiing. Daarnaast versterkte de ontzuiling en de ontkerkelijking de ontplooiing van het individu.

De jeugd kon haar eigen leven gaan inrichten, maar het ging verder dan dat. Het onafhankelijk worden ging gepaard met het afzetten tegen deze vooroorlogse generatie. Er groeide bij de jongeren een soort van maatschappelijk bewustzijn, waardoor ontevredenheid over de conservatieve sfeer in Nederland de overhand kreeg. Gevolg was dat de jaren ’60 jaren waren van een soort culturele hervorming. Een hervorming die volgens Righart overigens niet diep doordrong in de Nederlandse politiek.

Voordat ik het boek van Righart had gelezen was mijn beeld van de jaren ’60 dat vooral idealisme een rode draad was in deze tijd. Veel love and peace, politiek activisme en uiteraard de seksuele revolutie. Toch heb ik nu het idee dat veel van die idealen vooral voortkwamen uit een vorm van egoïsme. Het ging de jeugd van toen, zoals ik al eerder zei, vooral om het nu. En niet zozeer om de toekomst.  In de eerste instantie was het hun eigen strijd om zich los te maken van het establishment. Dit verklaart wellicht ook de minieme politisering van de jeugdbeweging. Het ontbrak aan daadkracht en wilskracht om permanente veranderingen door te voeren, daarnaast was ook de vraag wat er dan veranderd moest worden.

Toch zijn er genoeg permanente verandering tot stand gekomen volgens mij, al ben ik er niet zeker van of dit ook bewust is gebeurd. De individualistische maatschappij van nu is onmiskenbaar een gevolg van het individualiseringsproces in de jaren ’60. Het feit dat er bijvoorbeeld al tientallen subculturen zijn ontstaan uit die ene subcultuur uit de jaren ’60 (niet rekening houdend met de studenten, die voor de jaren ’60 als enige in Nederland een subcultuur hadden) geeft hier al blijk van. Kanttekening is wel dat ik denk dat de commercie hier ook een grote vinger in de pap heeft. Richthart beschrijft uitgebreid het fenomeen “teenagecultuur”, waarbij hij zegt dat deze groep door de commercie ontdekt/gecreëerd is. Als je dit doorvoert naar nu dan zijn televisiezenders als MTV en TMF goed te verklaren. De jongerencultuur die zich vanuit de jaren ’60 ontwikkeld heeft is een aantrekkelijke doelgroep geworden.

Ook de “pornoficatie” van de samenleving is misschien wel een gevolg van de jaren ’60. De ontpreutsing, zoals Righart het noemt, heeft er voor gezorgd dat mensen anders met seksualiteit omgingen. De seksuele revolutie maakte korte metten met taboes en confessionele onzedelijkheden. Klap op de vuurpijl was natuurlijk de komst van de pil.  Door deze vrije kijk op seks is het dan ook niet zo raar dat in de jaren ’70 de Amerikaanse porno-industrie hoogtijdagen beleefde. En zoals we allemaal weten, dingen uit Amerika komen vaak overwaaien. Zo werd wederom een ideaal, zoals seksuele vrijheid, door de commercie overgenomen en in zekere zin geëxploiteerd. En nu is het zo dat men met een muisklik de meest vrouwonterende porno kan vinden via internet. Een fenomeen dat elke Dolle Mina toch zou moeten laten zinderen van woede. Er zijn tegenwoordig vele onderzoeken naar wat voor effect porno heeft op bijvoorbeeld kinderen en de perceptie van liefde. De resultaten van deze onderzoeken zijn verontrustend te noemen.

Ook kenmerkend voor de tijd van nu is de vrijheid van meningsuiting, wat bij menigeen hoog in het vaandel staat. De dood van Theo van Gogh en Pim Fortuyn heeft vele discussies losgemaakt over het respecteren van andermans mening in een democratie als de onze. Het opkomen voor je mening is voor een groot deel toch terug te voeren naar de jaren ’60. Het begon volgens Righart al met de komst van de televisie. In het begin waren de uitzendingen op televisie nog vrij beschaafd en zelfs belerend. Totdat de VPRO in 1957 begon met het uitzenden van maatschappijkritische uitzendingen. In de loop van de jaren ’60 groeide de maatschappelijke onvrede en werd er door middel van protesten en ‘ludieke acties’ uiting gegeven aan meningsverschillen met de gevestigde orde.
Nu is er van deze massale protesten weinig meer te merken, misschien wel als gevolg van deze geïndividualiseerde samenleving, waar er steeds minder algemene belangen voor mensen zijn. Toch lijkt het internet uitkomst te bieden voor het ontevreden individu. Blogs zijn het strijdtoneel van veelal anonieme, meninguitende mensen, die het alleenrecht claimen op de waarheid. Maar misschien geeft dit wel blijk van het feit dat de Nederlander zich mag bemoeien met maatschappelijke en politieke zaken (ongeacht of het effect heeft), iets wat vóór de jaren ’60 toch niet de normaalste zaak van de wereld was.

Iets wat hier toch in zekere zin mee te maken heeft is het feit dat Nederland vanaf de jaren ’60 meer is gaan studeren. Vanwege de wederopbouw werd scholing zeer gestimuleerd door de overheid, waardoor niet alleen kinderen van gegoede gezinnen gingen studeren, maar ook kinderen uit arbeidersgezinnen. Door deze geschooldheid (en de school als ontmoetingsplek voor gelijkgezinden) groeide in de jaren ’60 ook het engagement bij jongeren. En nu is naar school gaan de normaalste zaak ter wereld. Het is misschien wel het belangrijkste erfgoed van de jaren ’60. De jeugd van nu leert wel naar de toekomst te kijken, omdat het zich niet veel zorgen meer hoeft te maken over het nu. In zekere zin heeft de jaren ’60 generatie het een stuk makkelijker voor ons gemaakt en heeft het, misschien onbedoeld, indirect toch de weg vrij gemaakt voor de jeugd van nu om zich te richten op de toekomst. Het is nu aan onze generatie om er, met de jaren ’60 in ons achterhoofd, wat van te maken.