blog placeholder

Het Basel I1 akkoord is van kracht geworden vanaf 2007/2008. In dit artikel hoofdstuk worden de hoofdlijnen van dit akkoord toegelicht.

Pilarenstructuur van Basel II

In het nieuwe kapitaalakkoord wordt gestreefd naar en evenwichtige risicobenadering van banken en hun kredietportefeuilles. Basel I heeft een beperkte scope van het begrip risico. In Basel II wordt gekozen voor een geavanceerde aanpak. Zoals uit de symboliek blijkt wordt het akkoord ondersteund door drie pilaren die de basis vormen voor een nieuw gebouw (Basel II akkoord).

Hieronder volgt per pilaar puntsgewijs de belangrijkste elementen.

Pilaar I: Minimum kapitaaleis

Kenmerk: Minimum acceptabel kapitaalviveau op basis van het risicoprofiel.

Benadering van het kredietrisico: Publieke ratings, Interne rating of Eigen model.

Herkomst: Marktrisico, amendement 1996.

Expliciete behandeling van het operationeel risico.

Pilaar II: Supervisory review

Kenmerk: Bepalen economisch kapitaal op basis van pilaar I en overige risico’s.

Toezichthouders zien toe op berekeningen en het risicosysteem.

Banken dienen surplus kapitaal aan te houden boven de pilaar I minimumvereiste.

Mogelijkheid tot ingrijpen door de toezichthouder.

Pilaar III: Markt Discipline

Kenmerk: transparantie. Dit bestaat uit:

– Publicatieplicht met betrekking tot kapitaalstructuur.

– Verbeterde openheid met betrekking tot risicobepaling en risicobeheer.

– Verbeterde openheid met betrekking tot adequaatheid en kapitaal.

Pilaar I: Minimum kapitaaleis

Ondanks dat het nieuwe kapitaalakkoord verschillend is van het akkoord uit 1988 is het van belang eerst de onderdelen te belichten die onveranderd zijn gebleven. Het huidige akkoord is gebaseerd op het concept van de BIS-ratio. De noemer (regulatory capital) is de weergave van de hoeveelheid kapitaal en de teller (risk-weigthed 5 assets) de weergave van de risico’s waarmee een bank wordt geconfronteerd. De definitie van het begrip regulatory capital, in het Nederlands ook wel toetsingsvermogen genoemd, blijft onveranderd. Het regulatory capital bestaat uit drie onderdelen te weten:

1) Core capital (kernkapitaal of tier 1 kapitaal): Dit betreft kwalitatief het beste kapitaal. Dit wordt voornamelijk gevormd door aandelenkapitaal, reserves en ingehouden winsten. Minstens de helft van het regulatory capital van een bank dient te bestaan uit tier 1 kapitaal. De vereiste tier 1 ratio, ten op zichtte van de risk-weighted assets (8%), is daarom 4%. (DNB, 2004).

2) Supplementary capital (tier 2 en 3 kapitaal): Het tier 2 kapitaal is gesplitst in upper en lower tier 2. Het bestaat uit preferente aandelen en schuldtitels met een onbepaalde looptijd (upper tier 2) en preferente aandelen met een bepaalde looptijd en langlopende, achtergestelde schulden (lower tier 2). De omvang van het totale tier 2 kapitaal mag nooit meer bedragen dan de omvang van het tier 1 kapitaal. Tier 3 kapitaal is kwalitatief het minste kapitaal en wordt gevormd door kortlopende achtergestelde schulden en wordt slechts minimaal gebruikt.

3) Deductions from capital (aftrekposten): Het tier 1 kapitaal dient te worden verminderd met posten als goodwill en investeringen in deelnemingen betreffende bankactiviteiten. Bovendien dient kapitaal, indien van materieel belang, dat door banken onderling wordt verstrekt eveneens in mindering te worden gebracht. Dit om de zogenoemde ‘double gearing’ te voorkomen. Double earing is het meerdere malen meetellen van hetzelfde kapitaal.

Naast het gegeven dat de definitie van het begrip regulatory capital onveranderd blijft, treedt ook geen verandering op betreffende de minimum kapitaalseis van 8%. De veranderingen betreffen de teller van de BIS-ratio. Anders geformuleerd de wijzigingen betreffen de risk-weighted assets. De definitie van de risk-weigthed assets (RWA) in het akkoord van 1998 bestaat uit twee componenten te weten:

RWA = Kredietrisico + Marktrisico

De definitie van het marktrisico is:

Het risico dat de ontwikkeling van marktvariabelen leidt tot winsten of verliezen op aangehouden posities. Dit risico ontstaat uit de handel zowel voor klanten als voor eigen rekening van de bank.

De doelstelling van pilaar I is de risicogevoeligheid van de risk-weighted assets te verfijnen. De definitie van het marktrisico blijft onveranderd maar de toepassing van het kredietrisico wordt gewijzigd. Bovendien wordt een nieuwe risicocategorie toegevoegd, het operationele risico. Het operationele risico valt te definiëren als: 

Het risico van verliezen door niet adequate of falende interne processen, mensen, systemen of externe gebeurtenissen.

Opmerkelijk is dat een extra risicofactor wordt toegevoegd, maar dat de kapitaaleis hetzelfde blijft, namelijk 8%. Daardoor dienen meer risico’s te worden gedekt met hetzelfde kapitaal. De definitie van de risk-weighted assets (RWA) in het nieuwe Basel II akkoord is:

 RWA = Kredietrisico (1) + Marktrisico (2) + Operationeel risico (3)

Hierbij geldt dat:

1) De omvang van het vereiste kapitaal betreffende het kredietrisico is afhankelijk van de keuze door de banken voor de toe te passen berekeningsmethodiek de gestandaardiseerde benadering (Standardised Approach) of interne rating benadering (Internal Ratings Based, IRB).

2) De omvang van het vereiste kapitaal betreffende het marktrisico kapitaal is eveneens afhankelijk van de keuze door de banken voor de toe te passen berekeningsmethodiek.

3) De omvang van het vereiste kapitaal betreffende het operationele risicokapitaal is afhankelijk van de keuze door de banken voor een Basic Indicator Approach (BIA), gestandaardiseerde benadering of een geavanceerde benadering (AMA). In Basel I vormde het operationele risico een onderdeel van de 8% eis. In Basel II vormt dit risico eveneens een onderdeel van de 8% eis, maar dient separaat benaderd te worden. Omdat Basel I het operationele risico niet als een afzonderlijk risico heeft geformuleerd, is deze eis niet opgenomen in Basel I.

Zodra geavanceerdere benaderingen (meer risicogevoelig) worden toegepast om dit kapitaalbeslag te berekenen bestaat de mogelijkheid te realiseren dat het beschikbare kapitaal economischer wordt gebruikt. Dit wordt gerealiseerd doordat de toegepaste berekeningsmethodieken het werkelijke risicoprofiel van een bank gevoeliger benaderen (Allen, 2004). Deze economische benadering van het kapitaal beslag wordt het economisch kapitaal genoemd. Het economische kapitaal wordt gedefinieerd als:

De hoeveelheid kapitaal die een bank nodig heeft om potentiële risico’s, in het bijzonder verliezen op te vangen over een specifieke tijdshorizon.

Het economische kapitaal dient onderscheiden te worden van het geëiste kapitaal (Regulatory Capital6). De omvang van het economisch kapitaal is gebaseerd op berekeningen die gerelateerd zijn aan de werkelijke risico’s in een portefeuille leningen waarmee de desbetreffende bank wordt geconfronteerd. Het geëiste kapitaal wordt door de toezichthouder bepaald en is gebaseerd op het gemiddelde risico, niet het werkelijke risico, van een bepaalde branche. Indien een kredietportefeuille van een bank afwijkt van het gemiddelde dan is het kapitaalbeslag niet een afspiegeling van de werkelijke risico’s en daarom minder geschikt.

Kredietrisico

Het kredietrisico is het belangrijkste risico waarmee een bank wordt geconfronteerd. In de toekomst mogen 2 methodes worden toegepast om het kredietrisico van cliënten van een bank te bepalen. Deze methoden variëren in geavanceerdheid (risicogevoeligheid). Het nieuwe kapitaalakkoord is zodanig vorm gegeven dat het mogelijk is geleidelijk te groeien van een standaard benadering naar de IRB benadering. De IRB benadering is risicogevoeliger dan de gestandaardiseerde benadering, en daardoor complexer. De verwachting is dat de meeste banken opteren voor een doorgroei naar de IRB benadering. Deze verwachting wordt ondersteund door het gegeven dat deze benadering doorgaans al aansluit bij de wijze waarop intern de risico’s worden beheerst. Omdat de kosten niet opwegen tegen de voordelen zullen kleinere banken naar verwachting deze overstap niet maken, ondanks dat ook voor hen solvabiliteitsvoordelen zijn te behalen.(DNB, 2004a).

Marktrisico

In 1996 heeft het BIS een amendement gepubliceerd betreffende het marktrisico. Dit amendement is een aanvulling op het akkoord van 1988. De tekst daarvan luidt als volgt:

 ‘’The objective in introducing this significant amendment to the Capital Accord is to provide an explicit capital cushion for the price risks which banks are exposed, particularly those arising from trading activities.”

Banken hebben twee manieren om hun marktrisico te bepalen (1) de gestandaardiseerde benadering en (2) het interne model. Gestandaardiseerde benadering voor marktrisico

In de gestandaardiseerde benadering worden drie soorten marktrisico onderscheiden:

1. Renterisico: Het kapitaalbeslag voor het marktrisico op de verstrekte vastrentende leningen is samengesteld uit een specifiek en een algemeen risico. Het specifieke risico wordt bepaald door het percentage behorende bij de soort risico-gewogen activa te vermenigvuldigen met de waarde van de portfolio vastrentende leningen. Het algemene risico wordt bepaald aan de hand van de duration die de prijsgevoeligheid bepaald.

2. Aandelenrisico: Een bank dient een kapitaalbeslag van 8% aan te houden voor de netto waarde van de aandelenportefeuille.

3. Valutarisico: De bank dient het risico betreffende de buitenlandse valuta te bepalen en deze

om te rekenen tegen de spotkoers (dagkoers). De longposities worden afzonderlijk bepaald van de shortposities. Het kapitaalsbeslag is 8% van de longpositie (LP) of shortpositie(SP). Indien LP > SP dan 8% van de LP, indien SP > LP dan 8% van de SP als kapitaal aanhouden.

Interne modellen voor marktrisico

Banken mogen, door de toezichthouder goedgekeurde, interne modellen toepassen bij de bepaling van het marktrisico. Op basis van het dagelijkse risico op inkomsten van de bank wordt het kapitaalbeslag bepaald, rekening houdend met de veranderingen van interest, valutakoersen en aandelenprijzen. Aan het model zijn eisen gesteld betreffende bepaalde standaard variabelen die dienen te worden toegepast.

Operationeel risico

Naarmate systemen voor het bepalen van hun kredietrisico en marktrisico aan belang winnen worden banken afhankelijker van deze systemen. Daardoor stijgt het operationele risico. Omdat deze risico’s niet zijn te kwantificeren, behoren niet tot deze definitie het strategische risico, de reputatieschade of de opportunity costs. Drie methoden bestaan om het kapitaalbeslag voor het operationele risico te bepalen:

1. Basic Indicator Approach (BIA)

2. Gestandaardiseerde benadering

3. Geavanceerde benadering

Pilaar II: Supervisory review

Het is opmerkelijk dat in Pilaar I voor een beperkt aantal risico’s is gekozen, die gedekt dienen te worden via de risk-weigthed assets. Vele andere soorten risico bestaan waardoor de activiteiten van een bank worden bedreigd. Tot de overige risico’s (other risks) behoren bijvoorbeeld investment risk, interest rate risk en exchange rate risk. Bovendien is voor een adequate risicobeheersing meer nodig dan uitsluitend het bepalen van het economische kapitaal. Om deze problemen deels op te lossen is pilaar II De supervisory review opgenomen in het Basel II akkoord. Deze pilaar richt zich in het bijzonder op risicobeheer. Pilaar I is primair gericht op de kwantificering van de diverse risico’s. Pilaar II geeft de individuele toezichthouder (DNB) mogelijkheden extra eisen te stellen aan het kapitaalbeslag. Dit zijn eisen die het minimum kapitaal van Pilaar I overschrijden. De samenwerking tussen individuele banken en de toezichthouder dient te leiden tot een kapitaalsbeslag dat past bij het risicoprofiel van iedere individuele bank. Het principe van de supervisory review bestaat uit 4 punten:

1. Banken dienen te beschikken over een proces ter beoordeling van het totaal aan te houden kapitaal betreffende het individuele risicoprofiel en over een strategie gericht op het onderhouden van de kapitaalniveaus.

2. De toezichthouder dient het (interne) proces en de strategie van banken betreffende de bepaling en de beoordeling van het aan te houden kapitaal te evalueren en te beoordelen. Bovendien dient de toezichthouder te beoordelen of een bank in staat is tot controle en handhaving van de voorgeschreven kapitaalratio’s. De toezichthouder dient gepaste 5 maatregelen te nemen indien zij niet tevreden is over de resultaten van het toegepaste proces.

3. De toezichthouder mag van de individuele banken verwachten dat zij opereren boven de minimale kapitaalratio’s.

4. Indien het kapitaal van een bank dreigt te zakken tot onder het individueel vereiste niveau betreffende het risicoprofiel, dient DNB in een zo vroeg mogelijk stadium te interveniëren. DNB dient herstellende maatregelen te nemen. indien het kapitaalniveau niet wordt gehandhaafd of hersteld.

Pilaar III: Marktdiscipline

Het European Shadow Committee (2000) wijst erop dat zonder sterke marktdiscipline de interne ratings, zoals voorgesteld bij toepassing van de geavanceerde methoden, onderwerp van manipulatie zullen zijn. Anders geformuleerd Pilaar III is één van de belangrijkste pilaren in het nieuwe akkoord . Of dit zo is, zal de tijd leren. Maar het is wel de belangrijkste verandering ten opzichte van akkoord uit 1988. Momenteel is de informatiestroom van de financiële instellingen naar de markt ondoorzichtig en retrospectief. Dit ondanks het gegeven dat de markt als enige in staat is een nauwkeurige en onpartijdige beoordeling toe te passen van risico en waarden

(Vergouwen, 2003). Pilaar III zal daarom ter ondersteuning van de andere twee pilaren functioneren. In feite is het een stok achter deur. Indien individuele banken en toezichthouders het kapitaalniveau betreffende het risicoprofiel niet goed inschatten, zal de markt corrigerend optreden. Een voorwaarde is dan wel dat de banken bruikbare informatie verstrekken betreffende de gelopen risico’s en de beheersing van risico’s.

Het Basel Comité is ervan bewust dat de eisen van pilaar III niet dienen te conflicteren met verslaggevingstandaarden. Daarom wordt zoveel als mogelijk aansluiting worden gezocht bij de verslaggevingrichtlijnen IAS 30: ‘’Disclosures in the financial statements of banks and similar financial institutions” en IAS 39: ‘’Fair value accounting”. Banken dienen verslag te doen van alle materiele zaken, voorzover deze niet in strijd zijn met geheimhouding c.q. concurrentiepositie van de bank substantieel aantasten. De verslaggeving dient minimaal halfjaarlijks plaats te vinden. Ondanks dat voor sommige deelgebieden uitzonderingen zijn geformuleerd is jaarlijkse verslaggeving verplicht. De aan de verslaggeving te stellen eisen betreffen:

1. Kapitaalstructuur en kapitaalvereisten: Banken dienen kwalitatieve informatie en kwantitatieve informatie te verstrekken. Kwalitatieve informatie 5 betreft samengevatte informatie betreffende de kenmerken van de gebruikte instrumenten. Kwantitatieve informatie richt zich op gegevens betreffende de samenstelling van Tier 1,2 en 3 kapitaal (looptijden, interest etc.). Het geheel dient een duidelijk beeld te geven van de financiële kracht van de individuele bank.

2. Risicoprofiel: Informatie betreffende de door de bank gelopen risico’s en de toegepaste technieken om deze risico’s te beheersen en te volgen. Informatie dient te worden verstrekt over de processen en strategieën, de structuur van de organisatie en de interne richtlijnen betreffende hedging. De informatie dient in kwantitatieve en in kwalitatieve zin te worden gepresenteerd.