Als men aan de middeleeuwen denkt, krijgt men al snel beelden voor zich van koene ridderse en schone jonkvrouwen. Maar wat is precies de definitie van een ridder en wat is precies het verschil tussen een ridder uit de middeleeuwen en een ridder uit ridderorders die nog steeds bestaan en waar bijvoorbeeld koningin Beatrix lid van is. Dit artikel probeert kort een overzicht te geven van de ontwikkeling die de ridder in de geschiedenis heeft ondergaan.
Ridders bestonden al in de vroege Middeleeuwen, maar dit waren vooral bereden krijgslieden die meestal niet van adel waren, onbeschaafde lieden die naar behoefte de plaatselijke bevolking plunderde. In de tiende eeuw zette de kerk een beschavingsoffensief van ridders in om dit tegen te gaan. Tussen de tiende en twaalfde eeuw ontstond een ethisch-theologische waardesysteem waarmee het krijgswezen in wezen geheiligd wordt.
In vroege tijden bestonden al Germaanse milities van krijgers, vanaf de achtste eeuw echter had de tendens tot specialisatie van het krijgsvak en daarmee tot algemene demilitarisatie van de Romaans-Germaanse samenleving tot gevolg dat alleen nog elitegroepen zich in krijgsmilities verenigde. De professionele krijgsman van de tiende en elfde eeuw is dus gewoonlijk lid van een groep die onder aanvoering staat van een vooraanstaande aristocraat of de taak heeft diens woning te beschermen.
De kerk begon zich zorgen te maken over de toename van geweld van deze gewapende groepen en kwam met een aantal maatregelen. Bedevaartplaatsen, gasthuizen, markten, rivierovergangen en wegen werden onder bescherming gesteld(de pax Dei). Er werd vastgesteld dat oorlogen op bepaalde dagen verboden waren en moord werd op bepaalde dagen strenger gestraft om zo het geweld tot een minimum te beperken. In dezelfde tijd ontwikkelde zich een duidelijke ridderethiek. Terwijl de milities al een ethiek kenden van moed, trouw aan de leider en loyaliteit tegenover wapenbroeders, ontstond de eigenlijke ridderethiek uit de door vredesconcilies opgestelde kerkelijke regels. De ethiek was gebaseerd op de aan de kerk verschuldigde dienstbaarheid en de plicht de zwakken te beschermen. De ridderethiek was dus een kruising tussen de dapperheid van de germaans-romaanse traditie en de godsvruchtigheid (het strijden voor het goede) die opgelegd werd door de kerk.
De kerk had alle krachten nodig die ze kon krijgen aangezien ze verwikkeld was in de strijd voor de hervorming en voor de bevrijding van de bemoeienissen van wereldlijke vorsten. Er ontstond een nieuw soort ridder, een krijgsman die bereid was zijn zwaard in dienst van de geestelijkheid te stellen. Voor deze periode was heiligheid alleen voorbestemd aan vrome vredelievende personen, nu kon met ook heilig worden door de kerk met de wapenen te dienen.
Met de opkomst van de kruistochten kwam een nieuwe vorm van ridderschap naar voren. De noodzaak om garnizoenen aan te leggen in de veroverde gebieden, de pelgrims te beschermen, de zwakken en de zieken bij te staan, de mobilisatie die de onderneming mogelijk gemaakt werd had als het ware permanent te maken, leidde tot het ontstaan van monastieke ridderorden. Het vaste kenmerk van religieuze orden binnen de kerk is de afwijzing van elke mogelijke betrokkenheid bij krijgswezen en geweld. De monastieke ridderorden lieten elk nieuw lid naast de gewone eed van kuisheid, gehoorzaamheid en persoonlijke armoede ook een eed van strijdbaarheid afleggen. Het waren dus vechtende monikken. Bernardus van Clairvaux, een belangrijk geestelijke uit de twaalfde eeuw, vond dat dit de beste ridders waren aangezien ze zowel beschermd werden door het materiële schild als het geestelijke schild, het schild van geloof.
Hoewel het belang van de ridder als strijder aan het eind van de middeleeuwen steeds meer afnam werd het ridderideaal steeds belangrijker. Dit uitte zich in de oprichting van ridderorden, zoals de orde van de kouseband en de orde van het gulden vlies waar koningin Beatrix tegenwoordig nog belangrijk lid van is.