Hoe zat het nou met de handel rond 1550? Was de haven in Antwerpen dominant of had een andere haven de meeste invloed?
De Amsterdamse handel had in de 16e eeuw een flinke expansie, vooral omdat Nederland de handel rond de Oostzee in handen had. In dezelfde tijd groeide ook de handel in Antwerpen, maar daar waren het vooral buitenlanders die de handel in handen hadden.
Recentelijk is duidelijk geworden dat de Amsterdamse haven niet zo groot was als jarenlang werd verondersteld. Daarom is het maar de vraag waarom de haven van Amsterdam zo’n belangrijk punt was in noordwest Europa.
Er waren bijvoorbeeld zaakgelastigden. Deze maakten het mogelijk om handel te laten plaatsvinden als de kooplieden niet in eigen persoon aanwezig konden zijn. Ze konden hun bedrijf combineren met een herberg of een pakhuis, zodat goederen ook makkelijk en veilig bewaard konden blijven. Daar maakte bijvoorbeeld leden van het Duitse Hanze graag gebruik van.
Door de opbloei van de handel bloeide ook de handel door de Nederlanders zelf op. Steeds meer Nederlanders vaarden met vrachtschepen de Oostzee op. Bijvoorbeeld graan. Wel moet de deze handel niet overschat worden, het konden immers ook buitenlandse goederen zijn die door Nederlanders werden verscheept.
Geklaag
In de Amsterdamse haven werd getracht Congégeld (vorm van belasting) te heffen. Deze poging is onder druk van buitenlandse handelaren niet door gegaan. De Staten van Holland maakten een rapport op waarin de nadelen van Congégeld nog eens uitgebreid werden aangegeven. in 1564 gaat dat rapport naar Margaretha van Parma. Ook wordt er geklaagd over de trage Amsterdamse rechtspraak. Ook was het lastig je in de stad te verplaatsen door slecht verkeer, bv door grachten.
Een traditioneel kenmerk aan de handel in Amsterdam is dat de goederen pas gekocht werden op het moment dat de boten aanmeerden, zo blijkt uit een boek van Guicciardini.
Buitenlanders
Ook lijkt het aandeel buitenlanders dat bij de haven van Amsterdam betrokken was groter dan verwacht. Zo woonde slechts 9.5% van de exporteurs in de Amsterdamse haven zelf. Een groot deel van de mensen die in Amsterdam werkten woonden bijvoorbeeld op andere plaatsen aan de Noordzee. Een groot deel van de Buitenlanders is schipper. Schippers waren belangrijk omdat ze ook, in tegenstelling tot nu, een belangrijke positie in de handel zelf hadden.
De schipper droeg ook na het aanmeren de verantwoordelijkheid over de vracht. Daar stond tegenover dat hij ook het schip voor een deeltje met eigen goederen mocht beladen. Hij vertegenwoordigde tevens de belangen van de handelaren.
Het bovengenoemde geeft een duidelijke reden voor schippers om tegen Congégeld te zijn. Een voorbeeld waarin de schippers ook aan de belangen van de rederijen werkten is te zien toen de schippers een goed aanbod kregen om vracht te vervoeren naar Lissabon voor de koning van Dantzig. De schippers zorgden ervoor dat de originele vracht toch goed terecht kwam.
De opdrachtgevers van de rederijen waren meestal derden/handelsondernemingen. Ook werd er nog wel eens met goederen geruild, bijvoorbeeld zout van de Portugezen tegen graan van de Hollanders.
Opmerkelijk detail: veel reders woonden niet in Amsterdam en hadden thuis niets met import/export.
Zo kwamen er veel uit Friese dorpjes, of uit andere plattelands omgevingen. Dit zorgde wel voor verbinding met het achterland.
De haven in Amsterdam was succesvol, maar het lijkt erop dat dit niet te wijten was aan de lokale bevolking of de eigen handel van Nederland. Wat de haven van Amsterdam anders maakte dan andere havens is voorlopig niet met zekerheid te zeggen en er zal onderzoek gedaan moeten worden om te kijken welke andere factoren dan wel een rol in de flinke expansie hebben gespeeld.
Van alle markten thuis, opkomst en neergang van een handelsnatie.
Het klassieke beeld van Nederland in de Gouden Eeuw bestaat uit stapelmarkten. Dit beeld is mogelijk niet correct. De neergang van de handelsnatie zou komen door de overstap op commissiehandel en de mentaliteitsverslapping zou de gevolgen met zich meebrengen. Historici waren het niet met elkaar eens over de reden van de economische groei in de republiek. Zo geld voor de een dat het vooral politieke factoren waren, terwijl voor anderen groeitendensen als de Nederlandse macht op de Oostzee al voornaamste factor worden genoemd.
Nu blijkt dat de markt niet zo concreet was als lange tijd werd gedacht. Veel goederen kwamen niet eens aan wal in de Republiek en gingen van verkoper naar koper. Ook bleken de Nederlandse kooplieden niet alleen handel te leveren, maar daar ook een aantal diensten als financiering, transport en verzekeringen bij leverden. Deze neveninkomsten waren groot en leverden veel winst op. Het bestuur in Amsterdam speelde hier op in door een beursgebouw, een stadscourant, de verzekeringskamer en de wisselbank op te richten. De Republiek werd een logistiek centrum.
Dit geeft een verklaring voor de dynamiek die de Republiek in de periode 1550-1650 kende.
De grote expansie van de handel verklaren we vaak door deze toe te wijden aan de VOC en WIC, terwijl het zwaartepunt van de Nederlandse handel toch vooral lag in Noord, en later in geheel, Europa. Ook was de agressieve en overmeesterende werkwijze van de compagnieën absoluut niet kenmerkend voor de mannier van werken in de republiek. Het waren vooral kleine firma’s die met elkaar concurreerden en met buitenlanders concurreerden die de Nederlandse handel bepaalden.
Op het moment dat de staten Frankrijk en Engeland de Republiek lastig vallen door constante oorlogsverklaringen en protectionisme wordt de positie voor de Republiek steeds moeilijker handhaafbaar. Vanaf de vrede van Utrecht (1713) gaan schepen alleen nog maar van producent naar consument en wordt aan de Republiek voorbijgegaan. De pruikentijd begint en de Nederlanders gaan over op commissiehandel.
Deze overgang moet niet overdreven worden. Weliswaar vertoonde de Nederlandse handel met het Buitenland niet de oorspronkelijke sterke groei, nog steeds was er groei en werd er fortuin gemaakt. In plaats van een verslechterde mentaliteit, waren het vooral economische factoren die verdere groei vanaf dat moment moeilijk maakte. Zoals de concurrentie binnen de republiek, of het verlies van de afzetmarkt door de handelsbeperkingen die Engeland en Frankrijk hadden opgelegd. Ook raakte de Nederlandse opbloei fysiek tot zijn hoogte punt, er was simpelweg niet meer voldoende aan arbeidskrachten.
Door een slimme beleidswijziging van de Wisselbank in 1683 trok de Europese edelmetaal en wisselhandel langs de republiek. We leverden vooral financiële diensten. Dit had voorbijvaart, waarbij de schepen dus niet meer letterlijk langs de republiek voeren, tot gevolg. Dit werd vroeger als iets slechts gezien, maar de voorbijvaart zorgde in werkelijkheid nog steeds voor de economische groei van de Republiek, en deed niet onder aan de ondernemingslust die de republiek kenden bij ‘het wonder’ van de 16e en 17e eeuw.
Persvrijheid in Amsterdam
Het beeld bestaat dat Amsterdam een mekka van persvrijheid was, in de 17e eeuw. Toch werd bijvoorbeeld het boek van Adriaen Koerbegh verboden in 1668 toen hij beweerde dat de hemel en hel niet bestonden. Ook kreeg hij een flinke celstraf die hij niet overleefde.
De vrijheid was beperkt als het ging om de volgende onderwerpen: Belediging van buitenlandse staatshoofden, eigen regenten en de goddelijke drie-eenheid.
Buitenlandse staatshoofden mochten niet beledigd worden omdat dat de relatie met het buitenland zou kunnen verslechteren, regenten omdat het hun machtspositie in gevaar bracht. Een voorbeeld van het laatste is een toneelstuk van Vondel (‘Palamedes of vermoorde onnozolheit’) uit 1695. Hierin werd kritiek op Maurits gegeven en het stuk werd verboden.
Vooral de socinianen hadden problemen met de goddelijkheid. Ze ontkenden dat Jezus goddelijk was. Hun drukker (Joan Blaeu) wist daarentegen met politieke connecties zijn boeken te behouden.
De gereformeerde kerk wilde daarom een preventieve censuur, er moest voor de druk van en boek toestemming worden gevraagd. In 1581 leek dat er ook te komen, maar het kwam niet van de grond en het idee werd rond 1650 opgeheven.
Er zijn een aantal redenen die verklaren waarom de censuur in de Republiek niet werkte.
1. Het land vormde geen echte eenheid, dus is het instellen van een censuur (zowel preventief als repressief) vrijwel onmogelijk.
2. Bovendien werd met de boekdrukkunst in Amsterdam veel geld verdiend. Het aantal drukkers in Amsterdam vervijfvoudigde, en om aan werk te komen werd al snel uit andere plaatsen boekwerk overgehaald, zoals katholieke boeken uit het zuiden. Amsterdam kreeg ook een krant, wat mogelijk was in de vrije pers.
3. Er was voor de regenten nog een probleem als zij een tekst wilden verbieden: een groot aantal geschriften waren nog niet gedrukt, en rouleerden in geschreven vorm. Een voorbeeld van zo’n schrift is de ‘Tribus Impostoribus’, die de drie profeten voor bedriegers uitmaakte.
4. Ook werkten schrijvers vaak onder een pseudoniem.
5. Regenten wilden iedereen eigenlijk zoveel mogelijk zijn gang laten gaan.
De basis voor de vrijheid lijkt te liggen in het omgangsoecumene, zo konden bijvoorbeeld protestanten en katholieken onderling goed met elkaar overweg terwijl zij van mening verschilden over de waarheid. Deze omgangsvormen zorgden ook voor een bepaalde zelfcensuur onder schrijvers.
Toch had de gereformeerde kerk de overmacht. Katholieken mochten geen nieuwe gelovigen werven. Joden werden met rust gelaten.
Tussen 1650 en 1680 nam door politieke onrust de vrijheid in Amsterdam af. Veel mensen waren geschrokken door de invallen van o.a. Frankrijk en Engeland. Ook begon het aantal drukkers in Amsterdam af te nemen. Wanneer het boek van Spinoza verboden word is er een einde gekomen aan de vrijheid die Amsterdam in de Gouden Eeuw kende.
Ineens spatte de zeepbel van vertrouwen uit elkaar.
Coenraad van Beuningen werd in 1622 geboren in Amsterdam. Zijn beide ouders waren burgemeester van Amsterdam geweest en volgde het gebruikelijke pad: Eerst naar de Latijnse school en toen naar de universiteit van Leiden. Hij was bijzonder geïnteresseerd in filosofie, maar ook in het nieuwste natuurkundig onderzoek. Hij voelde veel voor de beweging van de collegianten, maar werd uiteindelijk secretaris van de geleerde Hugo de Groot.
In 1650 sterft Willem II. Hierdoor breekt de Ware Vrijheid aan voor de Hollandse steden, ze hoeven hun macht nu niet meer te delen met de stadhouder. In datzelfde jaar werd Van Beuningen benoemt tot pensionaris (de hoogste ambtenaar van de stad) en de wereld ligt voor hem open.
Van Beuningen kan het goed vinden met Jan de Witt, de pensionaris van Holland, en dus de belangrijkste ambtenaar van het land. Van Beuningen gaat naar Zweden over onderhandelingen om het Nederlandse toltarief naar de Oostzee zo laag mogelijk te houden voor het geval Zweden een oorlog met Denemarken zou beginnen. Van Beuningen was hierin meer voor de harde aanpak omdat Zweden niet geïnteresseerd was in Nederlandse belangen, terwijl De Witt meer voor de eeuwige diplomatie was. In Zweden was gezegd dat de sleutel tot de Sont in Zweedse handen lag. Van Beuningen had geantwoord door te zeggen dat de houten sleutels in de haven van Amsterdam lagen. Uiteindelijk kreeg Van Beuningen gelijk, en onder leiding van De Ruyter werden een aantal succesvolle militaire acties uitgevoerd, waarna de Zweden zich uit Denemarken terugtrokken.
Tegelijkertijd begonnen veel landen zich te ergeren aan de goede positie van de Republiek, er werd gezegd ‘wat zij verdienen, verliezen wij’. Om dat tegen te gaan trok Frankrijk een aantal tolmuren op. Van Beuningen werd was degene om naar Frankrijk te gaan om te onderhandelen. In 1662 werd er door toedoen van Van Beuningen een verdrag gesloten met Frankrijk dat de tariefmuren neerhaalde.
Helaas bleven de landen op Nederland jaloers. Engeland bijvoorbeeld keek jaloers naar de Nederlandse handelsvloten die uit Indië en Smyrna aanvoeren. In 1665 besloten ze een vloot aan te vallen, met de Tweede Engelse Zeeoorlog als gevolg. In 1667 viel Frankrijk België binnen (de Spaanse Nederlanden), dat in een paar maanden volledig werd veroverd. Snel zorgde De Witt voor een bondgenootschap met Zweden en Engeland (‘Drievoudig Verbond’) om de Zonnekoningen Lodewijk de veertiende terug te drijven uit België. Lodewijk vond dit verbond een belediging. Van Beuningen vind Parijs agressief en wil een nauwe vriendschap met de Engelse koning Karel II. De Witt wilt dit niet, hij wantrouwt de Engelse koning en bovendien is deze de oom van Willem III, die hij evenmin vertrouwt.
De kwestie over de verstandhouding met Frankrijk maakte een eind aan de goede band tussen De Witt en Van Beuningen. Als Amsterdam in 1671 verkiezingen heeft weet De Witt te voorkomen dat Van Beuningen wordt gekozen. Karel bleek inderdaad niet te vertrouwen, Frankrijk wist Engeland uit het verbond te kopen. Frankrijk was tevens van plan de Republiek te vernietigen. In april 1672 verklaren ze beiden de oorlog aan de Nederlanden. Zo begint Het Rampjaar. De Fransen veroveren in twee maanden 40 steden en 20 vestigingen. De eerste beurscrash ooit vind in Amsterdam plaats.
Door de waterlinie kan de tegenstander worden tegengehouden. Alleen Zeeland, Friesland en Holland zijn nog vrij.
In augustus 1672 werden Jan de Witt en zijn broer vermoord en neemt Willem III de macht. Van Beuningen wordt burgemeester van Amsterdam. Als Willem III het leger wil uitbreiden is Van Beuningen juist tegen en hij weet de uitbreiding te voorkomen. Willem III is kwaad en bedreigt Van Beuningen.
Van Beuningen, op 60 jarige leeftijd, vind het wel genoeg en besluit zijn publieke functies neer te leggen. Hij trouwt net Jacoba Bartolotti.