blog placeholder

De stille geschiedenis

Bij het woord geschiedenis denken we veelal aan het lawaaiige gedeelte; de tweede wereldoorlog, de Slag bij Waterloo of de Russische revolutie. Bij uitstek de geschiedenis van politiek, economie en oorlog.  

Thuis In Europa van  Raffaella Sarti, gaat daarentegen over het dagelijks leven van de mensen in de vroegmoderne tijd(1500 – 1800), hun huwelijken; hun kleedgedrag; hun eetgedrag, hun gehechtheid aan bijzondere voorwerpen, al datgene wat op school niet of nauwelijks ter sprake kwam, en waar we wel nieuwsgierig naar zijn.

 

Bronnen: Sarti raadpleegt diverse bronnen voor haar informatie over het huiselijk leven van onze voorouders, zoals boedelinventarissen, testamenten, autobiografieën. Een andere manier waarop ze aan haar informatie komt is het nalezen van Gerechtelijke Onderzoeken. Bijvoorbeeld over het personeel dat moet getuigen over de intieme kanten van het leven van hun heer, omdat hem een proces wegens echtelijk falen was aangedaan. Hierdoor kon Sarti laten zien op welke graad van intimiteit het personeel omging met hun heer.

Vooruit achteruit.

 

Waar Sarti steeds op terugkomt is de voor én achteruitgang.  Het feit dat, waar vernieuwingen/veranderingen  werden doorgevoerd, die in onze ogen vooruitgang betekenden, dit voor bepaalde bevolkingsgroepen juist een (tijdelijke) achteruitgang tot gevolg had. Er zijn stijgende ontwikkelingslijnen vanuit het verleden naar het heden uit te tekenen, maar deze beweging is onregelmatig en met terugvallen.

 

Door democratisering verslechtering positie van de vrouw: De positie van de vrouw verslechterde toen staat en familie gescheiden werden. Kon in een monarchie een vrouw koningin worden, als er een republiek werd uitgeroepen oftewel een democratisch stelsel, dan verdween de vrouw helemaal uit beeld, teruggedrongen naar de privésfeer van het gezin. En het land had dan een regering bestaande uit louter mannen. Waarbij vrouwen als afhankelijke wezens werden beschouwd, gehoorzaamheid verschuldigd aan de heer des huizes. Binnen zo’n nieuw ontstaan regeringsstelsel kostte het weer een aantal generaties voor de vrouwen tot de openbaarheid terugkeerden. Op papier leek de vrouw er in democratisch stelsel op vooruit te gaan, meer rechten, in de praktijk was zij afhankelijker dan daarvoor.

 

Door invoering  nieuwe gewassen verslechtering voeding: Ook gebeurde op het gebied van de voeding. Allengs werden er nieuwe, meer succesvolle gewassen ingevoerd, zoal bijvoorbeeld maïs. Omdat maïs meer opleverde per oppervlak, dwongen de landheren hun pachters om dan ook vooral maïs te gaan verbouwen, en dit ten koste van meer gevarieerde klassieke gewassen. Omdat het dieet van arme mensen hierdoor eenzijdiger werd, vooral gebaseerd op maïs, ontstond, door gebrek aan vitamine B en triptofaan, de ziekte pellagra, deze begon met etterende wonden, voortging in waanzin en eindigde met de dood. Tussen 1600 1800 is er sprake van een verslechtering van het dieet voor grote groepen mensen. Door eenzijdige voeding waren mensen in deze tijd kleiner dan in de periode ervoor.

 

De invloed van bevolkingsgroei op sociaal cultureel gedrag.

 

In de loop van de vroegmoderne tijd was de bevolkingstoename een verschijnsel dat het huiselijk leven sterk beïnvloedde. De bevolkingsgroei werd weliswaar geregeld teruggedrongen door de pest en door oorlog, maar bleef toch steeds opnieuw de kop op steken.

 

Minder huwelijken: Overbevolking bij de boeren bijvoorbeeld kon maken dat het moeilijker werd gemaakt om te trouwen. Deelpachters in Toscane beperkten dit deels op eigen initiatief deels door de bemoeienis van de landeigenaren, die een vaste verhouding tussen de hoeveelheid grond en het aantal mensen wat zich daarop bevond nastreefden. Men hield de bevolkingsgroei althans voor een deel onder controle.

 

Gedwongen huwelijken: Daar staat weer tegenover dat een landheer een pachtersvrouw die pas kort weduwe was dwingen snel opnieuw te trouwen opdat er weer snel voldoende arbeidskracht op de boerderij was. Het dreigement was dat ze anders huis en haard moest verlaten.

 

Verlaten van geboortegrond: Steeds was het doel een evenwicht te vinden tussen de hoeveelheid grond die aanwezig was en het aantal leden van de huishouding. Veel mensen waren gedwongen vrijgezel te blijven of weg te trekken en hun geluk elders te proberen met een klein erfgeld. Bij adel gingen de kinderen die niet konden trouwen het klooster dan wel het leger in.

 

Afvalstoffen en vuilnis Een hogere bevolkingsdichtheid leverde een grote vervuiling op, zelfs met gevaar voor lijfsgoed omdat men te pas en te onpas po’s leegde op straat zonder acht te slaan op de voorbijgangers. Er lagen hopen uitwerpselen in de stad.. Ook afval uit leerlooierijen en slagerijen lag zomaar in de stad op straat.

 

In het getto kon de beschikbare ruimte per persoon juist afnemen door de bevolkingsgroei. Met als gevolg toenemende spanningen en geweld. Discriminatie van Joden. Zij mochten alleen hun ruimte uitbreiden als zij zich bekeerden. Het verwerven van bezit werd door de bijzonder kleine kamers ook begrensd. De Joden richtten zich ook mede hierdoor op geestelijke zaken.

 

Afname hoeveelheid woonruimte: De bevolkingsgroei, hoewel geregeld teruggedrongen door pest en oorlog, was uiteraard ook van invloed op het wonen van mensen en waar er eerst slechts een familie woonde trokken dan later meerdere gezinnen in.

 

 

 Verschillen tussen de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd.

 

De strijd tegen het bad. Het gebruik van openbare badhuizen nam af in de vroegmoderne tijd, omdat zij gezien werden als besmettingshaarden van de pest en van syfilis. Tot die tijd, late middeleeuwen, waren er een aantal Oud-Romeinse badhuizen nog steeds in gebruik. De trend om badhuizen te sluiten werd nog versterkt door de angst voor seksualiteit van de reformatie en de contrareformatie.

In de vroegmoderne tijd meende men dat baden gevaarlijk was, omdat de poriën zich dan openden waardoor de ziektekiemen konden binnen dringen, en lichaamsvochten konden ontsnappen waardoor de vitaliteit aangetast werd. Tot de jaren zestig van de achttiende eeuw gaf men de voorkeur aan droog reinigen.

 

Vertoon: In de nieuwe tijd werd rijkdom niet langer gewantrouwd zoals in de middeleeuwen. De morele veroordeling van de kerk van rijkdom nam af. Eerder werd armoede gezien als een bron van corruptie. Rijkdom als mogelijkheid om vrijgevig te zijn die de armen werd ontzegd. Dit opende ook de weg tot meer uiterlijk vertoon, het uitgebreider voeren van een staat.

 

Toe-eigening bruidsschat: In de middeleeuwen werd de vrouw sterker beschouwd als een lid  van de familie waar zij vandaan kwam, dan als lid van het zojuist gevormde kerngezin. Huwelijken konden kort van duur zijn. als haar man overleed kon de vrouw zelfs gedwongen worden door vaders en broers om haar kinderen te verlaten en met medeneming van de bruidsschat terug te keren naar haar oorspronkelijke familie. Na de middeleeuwen nam de trend toe om als nieuw gezin een sterkere eenheid te vormen en de bruidsschat vast te houden in het bezit van de familie van haar echtgenoot. Het belang van het kerngezin nam toe. Het toekennen van bruidsschatten gebeurde veelal in Zuidelijk Europa terwijl in Noord Europa meestal in gemeenschap van goederen getrouwd werd.

 

Huwelijkse rituelen.

 

Het trouwen van een stel mensen in het vroegmoderne Europa was geen vanzelf sprekende zaak en ook niet voor iedereen weggelegd en vond pas plaats na een langdurige “verlovingsperiode”waar ook familie en vrienden veel mee te maken hadden.

 

Ontgroening: Het huwelijk stond ook symbool voor het toetreden van het jonge paar tot de volwassenheid want in Europa had men in deze periode geen andere rituelen om volwassen worden te markeren. Om het huwelijk heen waren veel rituele handelingen die het einde van de adolescentie aangaven. Vrienden uit de jeugd een pak slaag geven of zelf een pak slaag krijgen. Verandering van kapsel eetgewoontes en naam. Voor het huwelijk met vriendinnen naar het badhuis gaan en door hen gewassen worden. Weerstand bieden tegen de echtgenoot of zich verstoppen als hij haar kwam halen in het ouderlijk huis. Zich vastklampen aan het meubilair om te demonstreren dat zij het huis van haar ouders niet wilde verlaten. Het uitwisselen van cadeaus, zich aan de ander vastbinden. Samen van hetzelfde bord eten en uit hetzelfde glas drinken. Op de huwelijksdag de bezem vastpakken die de doorgang naar haar nieuwe woning versperde.

 

 

Het huis.

 

Wonen en werken waren vaak door elkaar heen geweven Vaak was een deel van het huis een werkplaats, nodig om geld te verdienen. Ruimte voor een weefgetouw, een stal voor het vee. Opslagruimtes bij adellijke families voor de producten van hun pachters; koetshuizen; paardenstallen.

Rond 1625 kwam het in Duitsland vaak voor dat kleinvee in de belangrijkste woonkamer werd gehouden en ook de stal met grotere dieren grensde aan de woonruimte, zodat men profijt trok van hun warmte. In dat geval lag de stal lager dan de woonkamer om te zorgen dat de mest niet het woongedeelte instroomde.

 

Palazzo’s en landhuizen:Bij de elite was het een statuskwestie om te kunnen laten zien dat men verwanten en inwonend personeel een dak boven het hoofd kon bieden. Mensen met veel geld hadden een groter huis naarmate de groep die bij hen hoorde uitgebreider was.

 

Kamers, antichambres, kabinetten en studeerkamers: Antichambres kwamen op om bezoekers te laten wachten (meer privacy in kamer met bed van huisheer) eten te bewaren, bediendes te laten slapen. Ontstaan van zomerslaapkamer, winterslaapkamer, onderscheid presentatie en privé. Ontstaan van kamertjes om slaapkamer heen, toilet, kleedkamer, studeerkamer. Ontstaan van behoefte aan privacy die zich in de loop der eeuwen verder zou gaan ontwikkelen.

 

De enfilade en de gang. In de woningen in de vroegmoderne tijd moest je door de ene kamer heen om in de andere te komen. Om zich vlotter te verplaatsen zorgde men in eerste instantie dat er per kamer meer deuren kwamen. Hierdoor ontmoette iedereen elkaar in huis geregeld, enkel en alleen al als je naar een andere kamer wilde, er was weinig privacy.

Een lange smalle ruimte waar alle kamerdeuren op uit komen vertegenwoordigde de moderne gang.

Een reeks antichambres, kamers en enfilade waren het tegengestelde van de gang. Dit had soms een symbolische esthetische voorkeur. Het tonen van grandeur door middel van een schitterende doorkijk.

Maar het was niet handig en tot weinig nut. Je kon er wel slapen maar je had geen privacy. De gang loste dit op.

Eind zestiende eeuw werd de eerste moderne gang in een Engels landhuis gebouwd, ontworpen door John Thorpe. Dit leidde tot een verdere scheiding van personeel en patroons. Maar het duurde nog decennia voor de rijken de gang overnamen. Het werd nog lang beschouwd als een curiositeit. Maar op den duur werd elke kamer een afgesloten ruimte, en de dingen die er gebeurden werden helemaal aan het oog onttrokken. Voor het grote publiek was de gang een negentiende en een twintigste-eeuwse aangelegenheid.

 

Het appartement. Een reeks van aaneengesloten kamers waar men steeds dieper de privévertrekken in trad. Aan het einde de geheime deur, trap voor de echtgenote, het personeel, de minnares. In de renaissance, in de vroegmoderne tijd hadden mannen en vrouwen uit de elite ieder hun eigen appartement. Ook de volwassen kinderen. Vrouwen bewoonden soms kamers achter die van hun echtgenoot. In Frankrijk hadden de vrouwen soms juist de Piano Nobile, pronkkamers, grotere appartementen dan die van de echtgenoot. De adel in Europa was verplicht een staat te voeren om door veel uiterlijk vertoon zijn status veilig te stellen, geld of geen geld. Desnoods stak men zichzelf zwaar in de schulden.

 

Kerngezinnen in de stad; In de steden waren de huizen meestal kleiner, door de beperkte hoeveelheid ruimte die er binnen de stadsmuren beschikbaar was, waardoor er daar meer kerngezinnen waren dan op het platteland. Maar landarbeiders die werkten voor het loon van een patroon hadden ook vaak kleine bedompte huizen, bestaand uit slechts een kamer, een in de grond gegraven gat met een gemetselde schoorsteen en een op de grond rustend strodak

 

Vensterglas kwam eerst in de kerken en paleizen. Pas later in de gewone huizen, ter vervanging van geolied papier of met terpentijn doordrenkte stof om dit doorzichtig te maken, halverwege de 17e eeuw hadden in Toscane alle ramen glas, dat zich ontwikkelde van kleine plaatjes en rondjes tot grotere vlakken van helder glas.

 

Gordijnen: Een opvallend verschil tussen de stad en het platteland was het hebben van gordijnen. De lage bevolkingsdichtheid op het platteland maakte de bewoners ervan ongeïnteresseerd in gordijnen. Men had zijn privacy toch wel, want  de buren lagen op voldoende afstand. In Londen daarentegen had in 1725 tweeënzestig procent van de huizen gordijnen.

 

Witte kamer zwarte kamer: In de vroegmoderne tijd was er sprake van uitbreiding en modernisering van de boerenhuizen, hoewel ook het gebruik van een houten boerenhuis in heel wat streken gangbaar bleef, vloer van leem, fundament van steen, dak van riet of pannen. Deze huizen hadden vaak maar twee ruimtes; een om te slapen een om te koken. In de kookruimte, met een haard zonder schoorsteen, speelde het familieleven zich af, de andere kamer diende vooral om het bezit van de familie te tonen en voor de visite. De kookkamer beroet door rook werd de zwarte kamer genoemd, de pronkruimte heette de witte kamer.

 

Open haarden en kachels Het bouwen van een onbrandbare schoorsteen van metselwerk was een kostbare modernisering, die grote invloed had op de structuur van het huis. Het bouwen van een haard met een schoorsteen tegen de muur was waarschijnlijk een uitvinding uit Venetië in de 12e 13e eeuw. Van daar uit verbreidde het zich langzaam over Europa en werd het systeem verbeterd. De ruimte bleef nu schoner maar er ging veel warmte verloren. Van metselwerk opgebouwde kachels gebruikten de warmte veel efficiënter, waarschijnlijk ontstaan in het Zuiden van de Alpen. Soms werden ze tussen twee kamers geplaatst die ze dan beiden gelijk verwarmden. Vanaf de 17e 18e eeuw kwamen er gietijzeren kachels, vooral populair in de Lage Landen. In Parijs waren er in de achttiende eeuw zo’n twee schoorstenen per huis. In de kamers van de bedienden was zelden een haardvuur. Tweede helft achttiende eeuw raakten kachels steeds verder verbreid.

 

Thuislozen in de vroegmoderne tijd: Veel mensen in het vroegere Europa hádden geen huis en zwierven langs de wegen om een karig bestaan bij elkaar te scharrelen; de thuislozen. Er was de vaste groep bedelaars/dieven; de structureel thuislozen, maar ook een kwetsbare groep, die in geval van rampspoed; oorlog; misoogst onder de armoedegrens zakte en tot zwerven gedoemd was. Ook waren er verplaatsbare huizen, tenten woonwagens, hutten die verplaatst werden.

 

Het bed.

 

Het bed was een belangrijk deel van de bruidsschat: Het echtelijk bed was een belangrijke voorwaarde om te kunnen trouwen, en als men er niet in slaagde dit te verwerven kon men ook niet huwen.

 

Het bed had een centrale plaats in de uitzet van jonggehuwden en werd ingebracht door de vrouw. Het bed was zeer belangrijk want het was de plek waar het huwelijk werd geconsumeerd. Het bed werd vaak gezegend om de vruchtbaarheid van het pasgetrouwde stel te bevorderen. Het bed was het kostbaarste deel van de bruidsschat.. Velen konden zich zo’n kostbaar voorwerp niet eens permitteren en soms werden er noodfondsen opgericht om arme meisjes aan een bed te helpen.

 

Intensief gebruik bedden: De bedden in een huishouding werden meestal gebruikt door meerdere personen tegelijk. Sarti vertelt over een meesteres die met haar dienstmeid samen in een bed sliep. Op het platteland sliepen de mensen zelden alleen, steeds meerdere mensen in een bed. Gemiddeld sliepen er ook in de steden twee mensen in een bed. Bij de armen zelfs wel vijf tot zeven mensen, ook van verschillende sekse, omdat velen geen eigen bed  hadden. . Slapen werd niet als privé beschouwd. De opvattingen over privacy waren bij de boeren mogelijk anders dan in de stad. Hoewel er bij hen sprake was van een zeer specialistische ruimteverdeling deelden zij nog in de negentiende eeuw met meerdere mensen een bed.

 

Diverse soorten bedden: Het bed was voor de meeste mensen het kostbaarste voorwerp uit de inboedel. In nalatenschappen van arme mensen besloeg het bed ongeveer 15 % van hun totale bezit. In de achttiende eeuw had het belangrijkste bed in het huis tochtgordijnen, gordijnen die precies de vorm van de hemel volgden.. Een huis in een huis. Vanaf de vijftiende eeuw ontstond er een grote variatie in bedden. Stromatrassen op planken; ledikanten met kisten er om heen; bedden op wielen; vouwbedden; hemelbedden; koetsbedden.

 

Ontvangst in bed: In Frankrijk had de koning een luxebed van waaruit hij regeerde en een privébed waarin hij sliep. Bij de Franse koning moest madame de Maintenon zich omkleden in de kamer waar de koning zat te debatteren met zijn ministers. Ook dames hielden ontvangsten vanuit hun bed, belangrijke gasten werden daar ontvangen, maar men sliep in een privébed. In de moderne tijd is het bed een intieme plek voor privégebruik, maar vroeger had het verschillende functies, voor slaap, voor show en een pronkbed voor ontvangst.

 

Eten.

 

Bestek: Aan het einde van de Middeleeuwen kwamen lepels veel en in veel soorten en materialen voor. Gebruik van een mes kon angst inboezemen en herinneren aan geweld. Hierdoor ontstond in de Renaissance het tafelmes met de ronde punt en de gewoonte om het vlees op het eigen bord te snijden. De vork als gereedschap om voedsel mee naar de mond te brengen. De vork zou in de vroegmoderne tijd moeite hebben om zich te emanciperen omdat hij door de kerk beschouwd werd als symbool voor de duivel, en daardoor als verdacht en zondig. Tafelmessen kwamen tussen 1770 en 1789 in tien procent van de huishoudens voor; vorken raakten in die periode in gebruik van vier naar zestig procent. De verbreiding van het tafelbestek vindt plaats in de 18e eeuw bij de elite. De meeste boeren aten nog steeds met een  houten lepel en hun handen.

 

 

Brood eten, vlees eten, Romeinen christenen en barbaren

Vlees won terrein in het menu door de Germaanse stammen, in de late middeleeuwen de besturende klasse van Europa. De Romeinen stonden soberheid voor, terwijl de Germanen meenden dat veel eten en drinken een teken van kracht was. De elites aten teveel; plaatselijk zo’n 6500 calorieën per dag en soms zelfs 7 tot 8000 calorieën. Jicht door vlees en wijn was dan ook eeuwen lang een eliteziekte. Mediterraan eten bleef minder dierlijke eiwitten bevatten. Succes van vlees kwam door de overwinningen van de Germaanse stammen, het succes van brood door de verbreiding van het christendom afkomstig uit Mediterraan gebied.

 

Koks, keukenmeesters en kookboeken: Aan het begin van de vroegmoderne tijd treffen we in de keuken van de hogere standen alleen mannen aan, inclusief de kok en zijn hulp. In de vroegmoderne tijd werden mannen geschikter en betrouwbaarder geacht dan vrouwen. Men achtte vrouwen te dom vies en onbetrouwbaar voor de keuken. De opkomst van vrouwen in de keuken was pas in de achttiende eeuw.  Het eerste tot vrouwen gerichte kookboek stamt uit 1746. Koks hadden een hoge sociale rang. Het was een gevoelige positie om eten te bereiden voor machtige personen, wegens de vrees om vergiftigd te worden. De kok was ook belangrijk voor de eer van het huis; banketten moesten de luister en de rijkdom van de heer vertonen

 

In de gezinnen van de lagere en middenklassen lag het eten koken in handen van de vrouwen. Eten bereiden was een ritueel dat door de vrouw des huizes werd uitgevoerd. Het raakte aan het lichamelijk welzijn van de familie. In Engeland at de hoogste kaste op zijn Frans, gekookt door mannelijke koks, de rest van het land at op zijn Engels, wat door vrouwen werd gekookt. In Latijnse landen werd het bereiden van voedsel als delicaat maar toch ook als minderwaardig gezien. Dames en jonkvrouwen hielden er zich daarom niet mee bezig. De Engelse keuken was huiselijk, in tegenstelling tot Frankrijk, wegens het al snel ontbreken van een hofleven. Minder vertoon, meer vrouwelijke trekken. Bij het volk was koken in de pot de gewone manier om eten te bereiden. Een pot die in de schoorsteen hing. De vrouw op een laag krukje daarbij.

 

Men is wat men eet: Men heeft lang gedacht dat men moest eten overeenkomstig de eigen maatschappelijke positie. Als het ware een door God gegeven hiërarchische structuur van de menselijke samenleving. Hoog – laag goed – kwaad. Vogels als voedsel voor de adel, varkens als voedsel voor de onbeschaafde boeren. Men meende ook, dat het eten wat men tot zich nam, de karakteristieken van elke sociale groep vormden. Gevogelte zou de gevoeligheid en de intelligentie scherpen bij de adel. Aan een en dezelfde tafel gingen de beste stukken naar de belangrijkste mensen. Men werd ook in volgorde van belangrijkheid bediend. De boeren aten donker brood, samengesteld uit wat voor handen was. De tarwe die zij verbouwden moesten zij afdragen aan de grootgrondbezitters en aten zij zelf niet. Het brood in de stad was witter, naargelang men hoger in de sociale hiërarchie kwam. Elke dag vers brood was er alleen voor de middenklassen, de hogere burgerij en de elite.

 

Vernieuwingen in het menu: Rijst boekweit tomaten paprika’s en bonen. Naast de graanhandel ging men de afhankelijkheid van één product tegen door nieuwe gewassen. Rijst afkomstig uit Zuid-Azië, boekweit geschikt voor schrale grond. Planten uit Amerika, paprika’s en chili pepers. Tomaten waren in de zestiende eeuw al bekend in het zuiden, eind achttiende eeuw ook in de rest van Europa. Kalkoenen, nierbonen, maïs, vanaf 1493 (Columbus) verbreidde dit zich snel over Europa. Maïs werd lange tijd enkel gebruikt als veevoer. In de achttiende eeuw nam het gebruik van maïs snel toe. Grootgrondbezitters vervingen de traditionele granen door maïs. Door het hoge rendement van maïs kon meer grond gebruikt worden voor commerciële landbouw en minder voor het noodzakelijke levensonderhoud van de boeren. Bijvoorbeeld in plaats van gerst en gierst. Polenta van Granturco vormde uiteindelijk de hoofdmoot van het boereneten.

 

Aardappelen De uit Amerika afkomstige aardappel werd lange tijd met wantrouwen bekeken. Zelfs de voorstanders zagen het toch meer als voedsel voor dieren. Men meende dat ze winderigheid en lepra veroorzaakten. Na de hongersnood van 1770 werd de aardappel noodgedwongen uitgebreider verbouwd. Het voordeel van de aardappel was dat men bijna altijd verzekerd was van oogst, zelfs van een veld waar een leger maandenlang gekampeerd had. De oogst was twee keer zo hoog als tarwe. Honger stimuleerde de expansie van de aardappel. Hij was bijvoorbeeld een succes in het arme Ierland en niet in het rijkere Engeland. In de achttiende eeuw vormden zij het hoofdeten van de Ieren en een volwassen man at toentertijd vijf kilo aardappels en een pint melk en nog wat haver en erwten. Oorlogen en hongersnoden stimuleerden de uitbreiding van de aardappel.

 

Bier en wijn: Water drinken was een teken van grote armoede, zoals bij de boeren die alleen water of melk dronken. De sociale rangordes werden weerspiegeld in de etenswaren. Wijn voor de huisbedienden was weer van mindere kwaliteit dan wat de rijken zelf dronken. Tot aan de zeventiende eeuw werd rode wijn beschouwd als een gewone drank geschikt voor de lagere standen. De allerarmsten dronken alleen water maar het merendeel van de bevolking dronk alcohol van verschillende sterkte zoals bier en wijn. De alcoholconsumptie was over het algemeen zeer hoog. Minimaal een liter wijn per dag dan wel drie liter bier. Zelfs in recepten voor kinderpap werd bier gebruikt. Door alle lichamelijke arbeid had men veel calorieën nodig. Bier werd ook gedronken omdat het drinkwater onbetrouwbaar was, om het oude brood weg te spoelen, om de dorst te blussen bij zout varkensvlees. Met plaatselijke verschillen at men drie komma vier tot acht komma acht kilo zout per jaar, in tegenstelling tot twee komma twee kilo vandaag aan de dag. Maar alcohol werd ook gedronken om de onzekerheden en de angsten van het dagelijks leven de baas te kunnen. Hiervoor heeft men ook royaal gebruik gemaakt van de zaden van de papaver.

 

De watervoorziening.

 

Water op het platteland: Op het platteland moest men in de vroegmoderne tijd twintig meter tot meer dan een halve kilometer lopen om zijn drinkwater te halen. In Engeland hadden alle huizen wel een bak om het regenwater op te vangen, maar vaak was dit niet genoeg.

 

Water in de steden; In de stad waren er meerdere waterbronnen. Herstelde Romeinse aquaducten. Met name pausen en koningen lieten enkelen daarvan herstellen. En vanaf de zestiende eeuw kwamen er in de steden steeds meer fonteinen en waren er al talrijke waterputten. Wel waren er in de steden lange wachtrijen bij de waterputten en was het water vaker vervuild. Als men het geld had kocht men dan ook liever water bij de waterverkopers

De meeste steden in Europa waren niet bestraat, waardoor bij regen modderpoelen vol drek ontstonden. Vanaf de vijftiende zestiende eeuw begon de trend om te bestraten heel voorzichtig weer op te komen. Deze was na de Romeinse tijd verloren gegaan. Zonder bestrating drongen afvalstoffen door in de ondergrond en vervuilden het water, wat ziektes zoals cholera in de hand werkte. Omdat riolering nauwelijks voorkwam vloeide het afvalwater van toiletten naar beerputten, die gevaarlijk dicht bij drinkwaterputten lagen. Er ontstonden regels om de vervuiling tot een minimum te beperken.

 

Waterleidingen: Het watercloset is in 1596 door sir John Harington uitgevonden. Waterleidingen en stromend water in huizen bestonden wel, maar enkel voor de rijken. Aanleg in de zeventiende eeuw van waterleidingen en pompen maakte de waterdragers weer werkloos. Begin achttiende eeuw was er per persoon minder dan vijf liter water per dag beschikbaar.

 

Water vroeger ter vergelijking met nu; in 1976 gebruikte men in de grote steden in Europa dagelijks meer dan vierhonderd liter water per persoon en in de Amerikaanse grote steden in de jaren tachtig zelfs vijftienhonderd a tweeduizend liter water per persoon. In de Engelse steden in de vroegmoderne tijd moest men zich tevreden stellen met ongeveer vijftien liter.

 

Kleding.

 

Produceren, recyclen, kopen: Kleding werd steeds vermaakt en versteld en ging voortdurend over van de ene persoon op de andere. Bedienden kregen de oude kleren van hun patroons. Er was nog geen massaproductie van kleding dus de handel in tweedehands kleding kende een grote bloei. Geërfde kleding werd verkocht om ziektekosten of begrafenis te betalen. Kleding werd ook verpand om de huur mee te betalen op moeilijke momenten. Ook trokken door heel Europa kleermakers en handelaars in stoffen, garen en band rond. De thuisproductie van stoffen en kleding bleef van belang, maar werd bedreigd door de textielindustrie en de kleermakers. Textielproductie verminderde de autarkie van huishoudens en gelduitwisseling drong naar binnen.

 

Absorberend ondergoed: In de vroegmoderne tijd meende men dat baden gevaarlijk was, omdat de poriën zich dan openden waardoor de ziektekiemen konden binnen dringen, en lichaamsvochten konden ontsnappen waardoor de vitaliteit aan getast werd. Tot de jaren zestig van de achttiende eeuw gaf men de voorkeur aan droog reinigen. Hygiëne werd geassocieerd met het opdrogen van zweet, met het masseren van de huid met schone doeken. Ondergoed moest het vuil absorberen en door het dikwijls te verschonen meende men het vuil te verwijderen. Men dacht ook dat parasieten ontstonden uit lichaamssappen, en dat men die door de juiste eetgewoontes kon tegen gaan. Overigens was iedereen vergeven van de parasieten. De witheid van het ondergoed was het bewijs van de reinheid van de drager. Hygiëne was lange tijd vooral iets wat wees op goede opvoeding en fatsoen. Hagelwit ondergoed en ook nog eens meer stuks, dat konden de armen zich niet permitteren, zij moesten het doen met een gelig hemd van hennep.

 

De was: Zeep was er niet of te duur. In plaats daarvan gebruikte men loog van haardas, of urine die door de ammoniak kon ontvetten. Soms zelfs in water opgeloste mest, waarna men langdurig spoelde. De was werd vaak bij fonteinen of stromend water gedaan en men reinigde ook door wrijven en slaan, of er op stampen.

 

Schone hemden en onderbroeken: Hygiëne was in de vroegmoderne tijd sociaal bepaald. Je moest je ondergoed kunnen permitteren. Maar ook bij de rijken was het anders dan nu: Het hoffelijke besluit van een baron, die zijn onderbroek slechts eens in de vier weken verschoonde, om dit eens in de week te gaan doen toen hij getrouwd was. Hij volgde hierin de aanwijzing uit het etiquette handboek.

 

Mannen droegen eerder onderbroeken dan vrouwen. Het werd ook eerst gezien als een mannen kledingstuk. De vrouwen uit de elite gingen het mettertijd uit fatsoen dragen om te voorkomen dat er van alles te zien was als ze ten val kwamen. Vrouwen uit het volk droegen in de vroegmoderne tijd zelden onderbroeken. Sarti deduceert de informatie over het wel of niet dragen van onderbroeken van vrouwen onder meer uit processen wegens verkrachting waarbij vaak gesproken werd van het optillen van rokken maar nooit van het omlaag doen van de onderbroek. Parijs, deductie uit boedelinventarissen. Aan het begin van de achttiende eeuw werden er in Parijs door de vrouwen nauwelijks onderbroeken gedragen. Men beschouwde het als een kledingstuk van prostituees. Eind achttiende eeuw was de onderbroek in Parijs iets meer verbreid maar nog steeds vrij zeldzaam. Al sinds de oudheid was het hemd de belangrijkste onderkleding.

 

Mannen en vrouwenkleren: Vanaf de veertiende en de vijftiende eeuw gingen mannen en vrouwenkleren steeds meer van elkaar verschillen. Broeken werden verheven tot symbool van de mannelijke superioriteit. Kleding onderstreepte de verschillen tussen de seksen en zwakte deze ook wel weer eens af. Maar in het algemeen benadrukte de kleding, met name in de hogere klassen, de verschillen tussen man en vrouw. Broeken uit de Renaissance met hun overdreven gulpstukken. Opkomst van korsetten om smalle taille en brede heupen bij de vrouw te benadrukken.

Onpraktische kleding om te laten zien dat men niet hoefde te werken. Kussen op de buik om de onderrok volume te geven, bede hoepels van hout of ijzer zodat men bijna niet meer kon bewegen of zitten. Er waren in de zestiende eeuw schoenen met hakken en zolen van wel zestig centimeter hoog, twee bedienden waren nodig om te kunnen lopen. In de zestiende en zeventiende eeuw lag de make-up zo dik op het gezicht dat men niet meer kon lachen. Kleding was ook een manier om mensen in een categorie te plaatsen. (priester, edelman, boer etc.). Zij bracht altijd een boodschap over, verschillend naar plaats en tijd

 

Het livrei. In de vroegmoderne tijd werd de familieachtergrond via kleding alleen nog uitgedrukt in het livrei. Het livrei liet zien dat de drager een dienaar was en het soort livrei liet ook zien van welke heer. Hoe duurder de uitvoering van een livrei, hoe rijker de patroon. Ook kon een livrei een speciale familiegebeurtenis (doop, huwelijk) meedelen. In de uitzet van een vrouw uit de Florentijnse elite zaten kousen voor het personeel van de echtgenoot, om op die dag, het huwelijk van de families kenbaar te maken. Ook echtscheiding maakte men kenbaar door andere livreien voor het personeel. Het livrei vertegenwoordigde een van de kledingexcessen van het Ancien Regime. Als reactie hierop werden door de revolutionairen op 19 juni 1790 erfelijk adeldom, adellijke titels, blazoenen en livreien afgeschaft. Livreien onwettig maken raakte de adel in het hart. Op 29 oktober 1793 werd de vrijheid van kleding als een fundamenteel recht vastgelegd.

Na de afkondiging van de vrijheid van kledingveranderde ook de vrouwenkleding radicaal. Harnasachtige kunstmatige hulpstukken, pruiken en korsetten verdwenen. In plaats hiervan kwamen losse jurken met een hoge taille, los opgestoken haar, geen poeder.

 

Slotsom; ontwikkelingen in de loop der eeuwen.

 

Een toenemende scheiding tussen privé en openbaar, een toenemende gevoeligheid voor de familierelaties, een steeds grotere afstand tussen heer en personeel, pachter en grootgrondbezitter. Dit had talrijke vernieuwingen tot gevolg. Er ontstond een scheiding tussen de eetkamers van patroons en bedienden. Personeel kwam in het souterrain terecht of vleugel met afsluitbare gang naar het hart van de woning. Een introductiegang en een dienstrappen, er was een systeem van koorden en bellen om bedienden op te roepen. Voor nachtelijke behoeftes kon men bellen, het personeel hoefde niet langer in de directe omgeving te zijn. De keuken was zo ver mogelijk uit de buurt, ondergronds of in een ander gebouw wegens de lawaai geur overlast. Uitbreiding van het diensttrappenstelsel om de patroon maar niet te storen. In de loop der eeuwen kreeg de lichamelijke afstand tussen bedienden en patroons steeds meer nadruk. Alles werd gedaan om de bedienden aan het oog te onttrekken.

 

Het einde van de “familie”:Al deze veranderingen tonen een nieuwe gevoeligheid aan. Als men het kon betalen weerde men de bedienden uit het intieme leven van het gezin. Bij de bedienden nam het verlangen om op zichzelf, bij zijn gezin te wonen in de loop der tijd ook toe. Het woord familie sloeg op den duur alleen nog maar op de familie, in plaats van, zoals in vroeger tijden, een combinatie van familieleden en personeel.

 

De vrouw de consument bij uitstek in het verleden?: Het is niet voldoende vast te stellen of vrouwen spilzieker waren dan mannen. De voorwerpen waar vrouwen aan gehecht waren, waren niet perse door henzelf gekocht, vaak geërfd. En mannen kochten nogal eens kleding voor de vrouwen en hielden die kleding in hun bezit. De vrouwen dienden via hun elegantie als demonstratie van de rijkdom, de macht en het succes van de mannen.

Bij andere goederen dan kleren blijken mannen daar weer veel meer van te bezitten dan vrouwen. Horloges, paarden, rijtuigen etc. Wie nam de besluiten over aanschaf van goederen? Men heeft lang gemeend dat het de taak van de vrouw was om dingen te bewaren en de taak van de man om ze aan te schaffen. Zelfs halverwege de negentiende eeuw waren de Italiaanse mannen nog zo bang om hun gezag te verliezen, dat ze liever nog hun vrouw als vreemdelinge in haar eigenhuis behandelden dan een deel van de macht aan hen af te staan. De vrouw had geen enkele controle of beslissingsbevoegdheid over huishoudelijke uitgaven. Reclames in het achttiende eeuwse Engeland richtten zich dikwijls tot mannen, waaruit blijkt dat de handelaren de mannen als belangrijkste kopersgroep zagen.

 

Gevoelens, affecties en liefde: Tussen de zestiende en de negentiende eeuw waren de ideeën over gezin en familie fundamenteel veranderd. Van een zakelijke overeenkomst naar een relatie waar liefde genegenheid en intimiteit bestond. Pas vanaf de zeventiende eeuw werd de kindertijd gezien als een speciale levensfase. Het model van affectie en openheid voor de behoeftes van het kind is ontstaan tussen 1660 en 1800 in de hoogste kringen van de burgerij. Moederliefde is verbonden met kapitalisme. Er was meer tijd voor de kinderen. Er was een diepgaande verandering in de gevoeligheid van mannen en vrouwen, een toenemende affectiviteit. Toch was er voor die tijd ook beslist sprake van gevoelens van liefde bij de mensen.

Het tijdperk van de pest duurde van de veertiende tot midden zeventiende eeuw. En deze ziekte heeft de familieverhoudingen al die tijd beïnvloed. Talloze doden, gebroken families, alleenstaanden, wezen. De stabilisering van het sterftecijfer moet het gevoel van onzekerheid in familierelaties hebben verminderd. Familierelaties waren eeuwenlang kwetsbare en vluchtige banden. Neem de hoge kindersterfte. Het was een vooruitgang dat de voedster verdween en dat men aan geboortebeperking ging doen, waardoor er minder moeders stierven in het kraambed. Er kwam een stabilisering. Vanaf de zeventiende eeuw raakten er vormen van geboortebeperking verbreid. Toch was de kans, dat huwelijkspartners stierven of dat kinderen hun ouders jong verloren nog steeds groot. Het verschil in huwelijksleeftijd tussen man en vrouw was relatief groot, ongeveer dertien jaar. Dit opvallende leeftijdsverschil nam in de loop van de tijd af bij de Italiaanse adel ongeveer vanaf 1750. Daarna werd de tijd, dat men er op kon vertrouwen samen te zijn, relatief langer.

 

Zelf je huwelijkspartner uitkiezen: In Engeland ging men in de loop der tijd op steeds hogere leeftijd trouwen. De ouders lieten kinderen een zekere vrijheid bij het kiezen van hun partner. En zoeken kost tijd. Rijke ouders hadden meer macht over hun kinderen in het beslissen, als de kinderen niet luisterden kregen zij als straf een onthouding van de erfenis. Jongeren uit lagere standen waren in veel opzichten vrijer. Ook werkten jongeren in Engeland dikwijls een paar jaar ver van huis voor zij trouwden. Dit schiep ook een grotere afstand van de ouders. Later trouwen had ook tot gevolg, dat de ouders soms al dood waren. Gedwongen huwelijken namen sinds de zestiende eeuw snel af. Midden zeventiende eeuw, lieten ouders de keuze aan de jongelui; er kwam alleen een veto als de uitverkorene niet maatschappelijk acceptabel was. Zowel bij de kinderen als bij de ouders speelde de afweging van ware liefde, maar evenzo goed ook over geld. Kinderen konden net zo goed uitkijken naar een rijke partner. In de loop der eeuwen werd liefde een voorwaarde voor het huwelijk en niet alleen een gevolg ervan. Langzaam maar zeker ontstond er overal in Europa veel kritiek op de tirannieke rol van de vader en een voorkeur voor de romantische liefde.

 

 

Meer comfort: In grote lijnen was er vanaf de 16e tot de 18e eeuw een trend tot verbetering van de woonomstandigheden. Huizen werden groter steviger schoner, van binnen meer luxe, meer bezittingen. De keuken verbreidde zich pas in de loop van de 16e 17e eeuw. De rechthoekige huizen werden vervangen door l-vormige huizen, waarbij de keuken in een hoek op de rest van het huis stond.

Een toenemende specialisatie van de diverse ruimtes in een huis, de invoering van de schoorsteen, oorspronkelijk ontstaan in Venetië in de twaalfde of dertiende eeuw. Zaken die wij zo van zelfsprekend vinden in huis(stromend water, een schoorsteen) zijn maar langzaam maar zeker ontstaan en altijd eerst bij de elite, terwijl de lagere standen zulke luxes nog lang moesten ontberen.

 

 

Besluit:

Sarti nuanceert alle ontwikkelingen heel zorgvuldig, waardoor het een enkele keer herlezing nodig is om door de bomen het bos te blijven zien. Als zij een bepaalde ontwikkeling schetst, bijvoorbeeld de rationalisering van de bouw van boerderijen, dan vertelt ze ook de uitzonderingen en tegenstrijdigheden op die ontwikkeling om een zo volledig mogelijk beeld te laten zien. Sarti zorgt ervoor dat er geen zwart wit beeld ontstaat over de huiselijke geschiedenis en toont aan dat de situatie plaatselijk kon verschillen. Ook laat ze steeds opnieuw alle bevolkingsgroepen van hoog tot laag aan bod komen.

 

“Thuis is Europa” is een doorwerkt boek dat  een uitgebreid beeld biedt van de generaties voor ons en hun leven in en om het huis. Hun weelde en hun armoede, hun lief en hun leed. Informatief en boeiend.