blog placeholder

Het is bewezen dat bewegingen beter geleerd worden als mensen (vaak kinderen) er actief mee bezig zijn. Waarom is de actieve vorm van leren beter en hoe pas je dat in de praktijk toe?

Om uit te leggen waarom een bepaalde manier van aanleren beter werkt dan een andere gebruiken we de benen-om-en-om beweging uit het waterpolo even als voorbeeld (klik hier voor een video). Dit is een soort van schoolslag been beweging, waarbij de benen om en om bewogen worden. Omdat dit vrij onnatuurlijk is, is het voor kinderen vaak lastig om de beweging juist uit te voeren. Dit artikel beschrijft een theoretische onderbouwing van hoe dat moet. De principes die hier gebruikt worden gelden niet alleen voor de benen-om-en-om beweging, maar kunnen in alle sporten, bij alle complexe bewegingen worden toegepast.

Er bestaat een theorie over het bewegen, de dynamische systeem theorie (DST) van Bernstein. Volgens die theorie ben je constant opzoek naar het meest efficiënte bewegingspatroon. Simpel gezegd: je kan recht van de bank naar de deur lopen (is het efficiëntst), maar als er een stoel in de weg staat kies je toch een ander pad (over de stoel klimmen is niet efficiënt). Zo is het met bewegingen ook. Je leert een basisbeweging, maar is deze voor de situatie niet de beste, dan kies je een andere beweging. Deze theorie geeft ook aan welke stadia je doorloopt als je een beweging aanleert. Deze stadia worden ook vaak gebruikt in boeken over de trainingsleer. Dit zijn de drie stadia waarin een beweging geleerd word:

– Bevriezen vrijheidsgraden (1 bewegingspatroon word ingeprent)

– Ontdooien vrijheidsgraden (variatie leert het individu van alle mogelijkheden gebruik te maken)

– Benutten vrijheidsgraden (de beweging is geleerd en kan altijd op de beste manier gebruikt worden)

Een goede uitleg zorgt voor het bevriezen van de vrijheidsgraden. Je instrueert precies over hoe je de beweging uitvoert, dus hoe de bal geschopt moet worden, hoe een speer gegooid moet worden of hoe onze benen-om-en-om beweging het best gaat. Een instructie video is daarbij van onschatbare waarde. Mensen hebben namelijk delen in de hersenen die erg goed zijn in het nadoen van bewegingen (spiegelneuronen). Een instructie video, of een demonstratie op zich is dan ook erg krachtig. Hierna zou je kinderen gewoon hun gang moeten laten gaan met de beweging. Laat ze het lekker uitproberen, dan komen ze vaak vanzelf op de beste methode (dat is immers het efficiëntst). Dit is het ontdooien van vrijheidsgraden, de kinderen proberen dingen uit en merken wat wel en niet goed gaat, zo leren ze de beste beweging. Daarna volgt het benutten van de vrijheidsgraden. Omdat de kinderen veel variatie hebben gehad in hun oefening kunnen ze nu in elke situatie de optimale oplossing vinden. Er is niet slechts 1 variant ingesleten (wat je wel krijgt bij het zogenaamde drillen) maar door vrijheid in de beweging te geven kunnen nu van alle aangeleerde bewegingen gebruik gemaakt worden.

De schaduwzijde, wat als een kind totaal niet de goede beweging doet? Dit is bijvoorbeeld vaak het geval als het kind iets achter loopt in de motorische ontwikkeling. Dan werkt het niet om het kind vrij te laten, hij zal de optimale oplossing niet vinden en zal een verkeerde beweging aanleren. Dan is het zaak om zo’n kind één op één rustig uit te leggen wat er precies van hem verlangt word. Goed de instructie video bekijken helpt vaak ook waarbij de je precies aanwijst waar het kind op moet letten. Maak het kind bewust van zijn bewegingen en van de goede beweging.

Om dit terug te leiden naar de benen-om-en-om, laat het kind kijken naar zijn eigen benen en dat vergelijken met een goede uitvoer. En als je gaat oefenen laat je het kind in gedachten op de maat meetellen (nu links, dan rechts, nu links, dan rechts…. enz). Blijkt deze aanpak nog steeds niet te werken, dan kan je het kind in het ergste geval uit het water halen en bijvoorbeeld zittend op een bankje de beweging laten doen, zodat hij/zij echt goed ziet wat er moet gebeuren. Normaal gesproken is dat een methode die het kind ernstig beperkt in zijn variabiliteit aan bewegingen. Er word dan immers 1 specifieke beweging opgelegd. Sommige kinderen hebben echter die eenzijdigheid nodig omdat zij de grote variabiliteit aan bewegingen waarmee ze anders geconfronteerd worden niet aankunnen.