Aan de hand van “the big-five persoonlijkheidskenmerken” wordt bekeken in hoeverre persoonlijkheidstrekken van een ouder invloed hebben op het opvoedingshandelen en de opvoeding van een kind.
Welke rol speelt de persoonlijkheid van de ouder bij het opvoedingshandelen?
Er zijn verschillende definities over opvoeden. Zo vermeldt van Dale (2008) dat opvoeden ‘een mens (of dier) grootbrengen en vormen’ betekent en volgens Langeveld (1944) houdt opvoeden “De omgang van volwassenen met kinderen waarbij getracht wordt om in die omgang een bepaalde invloed uit te oefenen en om wenselijke doelen of veranderingen na te streven” in. Gesteld kan worden dat opvoeden een verschijnsel wat iedereen wereldwijd kent en herkent, maar waar iedere ouder of verzorger op een andere manier vormgeeft. Een belangrijke en invloedrijke factor op de manier waarop opvoeding wordt vormgegeven is volgens Belsky en Jaffee (2006) de persoonlijkheid van de ouders. Deze persoonlijkheid heeft bijvoorbeeld invloed op de manier waarop gereageerd wordt op het kind; hoe de ouder omgaat met lastig gedrag van kinderen en of de ouder consequent en doelgericht is (Belsky, Crnic & Woodworth, 1995). Zo kan voorkomen dat ouders hun kind een opvoeding geven welke niet goed past bij het karakter van hun kind. Een kind die bijvoorbeeld veel structuur nodig heeft, zal moeite hebben met een ouder die niet consequent reageert – en dit kan weer problematische gevolgen hebben voor zowel ouder als kind. Het is dus van belang om een goed inzicht te krijgen welke persoonlijkheidskenmerken van de ouder over het algemeen gezien een negatieve invloed hebben op de manier van opvoeden, zodat ouders met zulke persoonlijkheidskenmerken, en indirect hun kinderen, preventief geholpen kunnen worden. Het hebben van persoonlijkheidskenmerken welke een negatieve invloed hebben op opvoeding, kan dus gezien worden als risicofactor.
Bij de geboorte van een kind wordt opvoeden een centrale rol in het leven van de vader en moeder. De ouders hebben weinig ervaring met opvoeden, en de manier waarop zij hun kroost grootbrengen wordt beïnvloed door de persoonlijkheden van de ouders. Het is daarom ook van belang dat er veel onderzoek naar gedaan wordt, om te kijken wat deze invloed dan inhoudt. Toch blijkt dat in het verleden de meeste wetenschappelijke publicaties op dit gebied zijn gegaan over ouders met een atypische persoonlijkheid, als extreem afhankelijk ouders die hun kinderen moeizaam los kunnen laten en overbezorgd reageren. De opvoedingsstijl van deze ouders lijkt volgens Pesonen, Räikkönen, Heinonen, Järvenpää en Strandberg (2006) op een autoritaire opvoedstijl, welke de kinderen onzeker maakte. Tevens is er onderzoek gedaan naar kinderen waarvan de ouders die extreem zelfkritisch zijn (Pesonen, Räikkönen, Heinonen, Järvenpää & Strandberg, 2006). Deze kinderen overvragen zichzelf voortdurend, omdat zij hoge eisen aan zichzelf stellen. De laatste jaren is er een trend zichtbaar dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de invloed van de typische persoonlijkheidskenmerken van ouders op opvoedingshandelen. Kochanska, Aksan, Penney en Boldt (2007) hebben onderzoek gedaan hiernaar aan de hand van de big five persoonlijkheidsdimensies: Extraversie, Vriendelijkheid, Zorgvuldigheid, Emotionele Stabiliteit en Openheid. (Voor meer informatie zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Big_Five_(persoonlijkheidsdimensies) ) Uit hun onderzoek kwam naar voren dat ouders die hoog scoren op Extraversie, Vriendelijkheid en Emotionele Stabiliteit, over het algemeen een autoritatieve opvoedingsstijl te gebruiken. Steun voor de kinderen en een grote vorm van controle is voor deze ouders erg belangrijk. Emotionele stabiliteit blijkt voor de mate van vrijheid die een kind krijgt, een belangrijke factor te zijn. Emotioneel stabiele ouders reageren over het algemeen op een adequate manier op hun kind, waardoor het kind veel vrijheid ervaart. Ook neigt dit type ouder niet snel naar strikte controle van hun kind, wat de mate van vrijheid beïnvloed.
Mannen en vrouwen hebben over het algemeen andere taken binnen de opvoeding, waar andere persoonlijkheidskenmerken voor nodig zijn. Volgens Belsky, Crnic en Woodworth (1995) is het daarom van belang om in het onderzoek naar de invloed van persoonlijkheid op opvoedingshandelen, onderscheid te maken in sekse van de ouder. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat de persoonlijkheid van de moeder een sterkere invloed heeft op opvoedingshandelen dan de persoonlijkheid van de vader. Dit is te verklaren aan de hand van de rollenverdeling welke in de genetische code van mensen zit. Vrouwen zijn van nature meer betrokken bij kinderzorg dan mannen. Vriendelijkheid kan gezien worden gerelateerd aan het opvoedingshandelen van moeder. Als gekeken wordt naar het stereotype rolmodel wat geschetst wordt van moeder, past vriendelijkheid hier goed in. Tevens geven mensen met een vriendelijke persoonlijkheid anderen een goed gevoel, wat ook binnen het genoemde stereotype rolmodel van de moeder past. Vriendelijkheid heeft een positieve effect op het opvoedingshandelen. Metsäpelto en Pulkkinen (2005) constateren dat vriendelijke moeders over het algemeen hun kind op diverse manieren cognitief stimuleren en dat van negatieve affectie in de meeste gevallen geen sprake is.
Opvallend was dat voor vaders vriendelijkheid geen duidelijke voorspeller was voor de manier van opvoedingshandelen, zoals dat bij moeder geldt. Bij vaders bleek de mate van Extraversie veel bepalender te zijn voor zijn opvoedingshandelen. En dit blijkt weer samen te hangen met het heersende stereotype beeld van vaderschap (Belsky, Crnic & Woodworth, 1995). Van vaders wordt verwacht dat zij op een speelse manier opvoeden, wat overeenkomt met extraversie. Echter is er geen consensus over de positieve invloed van Extraversie bij vaders. Extraversie werd in onderzoek van Metsäpelto en Pulkkinen (2005) positief gerelateerd aan een dominante houding en minder kindgericht reageren van vaders, voornamelijk in problematische situaties. Vaders met Extraverte eigenschappen gebruiken negatieve controle als middel om hun kind te laten gehoorzamen. Vaders welke hoog scoren op Neuroticisme bleken in problematische situaties, vaker af te wachten en rustiger op te treden. Het hebben van een Extraverte persoonlijkheid is dus niet in alle situaties geschikt.
Toch blijken er ook overeenkomsten tussen vaders en moeders te zijn. Voor vader en moeder beide bleek Neuroticisme een belangrijke negatieve voorspeller van het opvoedingshandelen. Zo blijkt uit onderzoek van Johnston en Mash (2001) dat ouders die hoog scoren op Neuroticisme, kinderen voortbrengen met een verhoogde kans op gedragsstoornissen als ADHD. Zij wijzen er overigens terecht op dat neuroticisme niet de enige factor is in het ontwikkelen van een gedragsstoornis.
Wanneer kinderen in de problemen komen en deze niet of nauwelijks zelf kunnen oplossen, helpen ouders hun kind bij het zoeken naar een oplossing. Neitzel en Stright (2004) hebben onderzoek gedaan in hoeverre de persoonlijkheid van de ouder invloed heeft op de mate waarin een ouder effectief en adequaat een helpt bij het oplossen. Hieruit blijkt dat de persoonlijkheidstrek Openheid positief bijdraagt aan de mate waarin een ouder zijn of haar kind kan helpen. Deze ‘Open’ ouders gaan creatief om met de problemen van hun kind en weten op een creatieve en sensitieve manier hun kind te betrekken bij het zoeken naar een geschikte oplossingsstrategie. Ook blijkt dat ouders die de persoonlijkheidstrek Openheid bezitten zelf op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen en ervaringen en hun kinderen vaak aanmoedigen om hetzelfde te doen (Neitzel & Stright, 2004). Er kan dus geconcludeerd worden dat persoonlijkheidstrekken van ouders wel degelijk een invloed kan hebben op het opvoedingshandelen.
Zo heeft Zorgvuldigheid een positieve en negatieve uitwerking op de manier waarop kinderen worden opgevoed (Costa & McCrae, 1992, zoals geciteerd in Neitzel & Stright, 2004). Zorgvuldige ouders hebben over het algemeen een groot gevoel van verantwoordelijkheid, bezitten veel discipline en doorzettingsvermogen en zijn erg betrokken. De opvoeding van hun kinderen wordt over het algemeen net zo gedisciplineerd uitgevoerd, wat over het algemeen positief is voor kinderen. Toch zitten er ook schaduwkanten aan het opvoedingshandelen van ouders met een score op Zorgvuldig. Zij hebben de neiging op soms te hoge verwachtingen te hebben van hun kind, wat resulteert in een onzeker kind. Tevens levert de combinatie van een Zorgvuldige ouder en een kind met een lastig temperament regelmatig problemen op, wat weer kan resulteren in negatief opvoedingshandelen.
Naast de schaduwkanten van Zorgvuldigheid op opvoedingshandelen zijn er meerdere persoonlijkheidstrekken die een negatieve invloed hebben op het opvoedingshandelen. Zo hebben ouders met een wat Emotioneel minder Stabiele persoonlijkheid en ouders die kenmerken vertonen van persoonlijkheidsstoornissen regelmatig problemen binnen de opvoeding. Johnson, Cohen, Kasen, Ehrensaft en Crawford (2006) toonden met hun onderzoek aan dat ouders met persoonlijkheidsstoornissen over het algemeen egoïstisch en inconsistent reageren naar hun kinderen toe, nauwelijks communiceren met hun kinderen en dat er geen vorm van aanmoediging naar hun kinderen toe aanwezig is. Dit zorgt ervoor dat de kans op problemen binnen de opvoeding driemaal zo groot is ten opzichte van een gezin van ouders met een typische persoonlijkheid. Deze bevindingen worden bevestigd door onderzoek van Moss, Lynch, Hardie en Baron (2002). Zij concludeerden dat ouders met een anti sociale persoonlijkheidsstoornis, naast de bovengenoemde resultaten, geen duidelijke structuur in het gezin creëren en nauwelijks een affectieve band met hun kind aangaan. Dit heeft als gevolg dat de veel van deze kinderen in de adolescentie op straat gaan rondhangen. Hierdoor krijgen zij sneller vrienden die crimineel en antisociaal gedrag vertonen. Toch zijn er ook uitzonderingen op deze regel bekent: het hebben van een ouder met een liefdevolle en stabiele persoonlijkheid is immers een beschermende factor en hierdoor hoeft de opvoeding niet te falen.
Als naar het opvoedingshandelen wordt gekeken, kan niet worden voorbij gegaan aan de mate van warmte en affectie, de leeftijd van de ouder en de mate waarin het kind bescherming krijgt. Deze factoren die het opvoedingshandelen beïnvloeden, zijn sterk gerelateerd aan de persoonlijkheid van de ouder (Kendler, Sham & Maclean, 1997). Zoals al eerder vermeld, zijn Emotioneel Onstabiele ouders niet in staat hun kind voldoende warmte te geven. Dit geldt ook voor depressieve ouders (Kendler, Sham & Maclean, 1997). Volgens Kendler, Sham en Maclean (1997) kan het missen van warmte in de jeugd dezelfde gevolgen hebben als een traumatische ervaring als fysieke mishandeling in de kindertijd. Het missen van warmte wordt op dezelfde manier doorgegeven aan de eigen kinderen in veel gevallen, als het fysiek mishandelen van een kind. Men spreek hier dan over een transgenerationele overdracht van de mate van warmte (Belsky & Jaffee, 2006).
De leeftijd van de ouder is ook van belang bij de invloed van persoonlijkheid op opvoedingshandelen. Leeftijd is natuurlijk geen verklarende factor, maar het geeft wel aan hoeveel levenservaring de opvoeders hebben. Onderzoek van Grigorenko & Sternberg (2000) heeft aangetoond dat oudere ouders meer zelfkennis hebben en over een stabielere persoonlijkheid beschikken, wat het opvoedingshandelen positief beïnvloed. Tevens kwam aan het licht dat oudere ouders begripvoller reageren en veeleisender zijn dan jongere ouders.
De mate van bescherming die een ouder een kind biedt is gerelateerd aan het opleidingsniveau, de intelligentie en de mate waarin religie een rol speelt in het leven van de ouders. Kendler en collega’s (1997) hebben in hun onderzoek aangetoond dat sterk religieuze ouders geneigd zijn om hun kinderen een beschermendere opvoeding te geven dan niet religieuze ouders. Tevens blijkt dat ouders die hun kind veel vrijheid geven een van een significant hogere opleiding hebben genoten dan ouders die hun kind minder vrijheid geven. Ook in de communicatie blijkt dat hooggeschoolde moeder significant verschillen. Gesteld kan worden dat ook de mate van scholing van invloed is op het opvoedingshandelen. Al eerder kwam aan het ligt dat hoogopgeleide ouders probleemsituaties effectiever kunnen oplossen dan minder hoog opgeleide ouders (Neitzel & Stright, 2004).
Conclusie
Uit de bestudering van de literatuur over de relatie tussen opvoedingshandelen en persoonlijkheid van de ouder kwamen verschillende relaties aan het licht. Zo werd de persoonlijkheidskenmerk extraversie voor vaders door Belsky, Crnic en Woodworth (1995) als positief ervaren: extraverte vaders voeden op een speelse manier op. Toch vonden Metsäpelto en Pulkkinen (2005) een heel andere invloed van extraversie op het opvoedingshandelen van vaders. Zij toonden aan dat extraverte vaders over het algemeen negatieve affectie gebruikten om hun kind te laten luisteren. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de relaties tussen opvoedingshandelen en persoonlijkheid van de ouder niet als causaal moet worden gezien.
Alleen bij de atypische persoonlijkheidstrekken als persoonlijkheidsstoornis is een duidelijke voorspelling te maken op de invloed op het opvoedingshandelen. Ouders met een persoonlijkheidsstoornis blijken egoïstisch en inconsistent te reageren naar hun kinderen en over slechtere communicatievaardigheden te beschikken. Er blijkt de kans op problemen binnen de opvoeding driemaal zo groot is ten opzichte van ouders met een typische persoonlijkheid (Johnson, Cohen, Kasen, Ehrensaft & Crawford, 2006).
Toch is het voor de hulpverlening van belang om een duidelijker beeld te krijgen van de relaties tussen persoonlijkheidstrekken en opvoedingshandelen van de desbetreffende ouder. Verder onderzoek zou zich kunnen richten op de wederkerige relatie tussen kind en ouder en in hoeverre deze van invloed is op de persoonlijkheid van de ouder. Daarnaast zou gekeken kunnen worden naar de genetische factoren die de persoonlijkheid bepalen.
Literatuurlijst
Belsky, J., Crnic, K., & Woodworth, S. (1995). Personality and parenting: exploring the mediating role of transient mood and daily hassles. Journal of Personality, 63, 905-929.
Belsky, J. & Jaffee, S. (2006). The multiple determinants of parenting. In D. Cicchetti & D. Cohen (Eds.), Developmental Psychopathology: Risk, disorder and adaptation (pp. 38-85). NY: Wiley.
Cotter, R. B., Burke, J. D., Loeber, R., & Mutchka, J. (2005). Predictors of contact difficulty and refusal in a longitudinal study. Criminal Behaviour and Mental Health, 15, 126-137.
Grigorenko, E. L., & Sternberg, R. J. (2000). Elucidating the etiology and nature of beliefs about parenting styles. Developmental Science, 3, 93-112.
Johnson, J. G., Cohen, P., Kasen, S., Ehrensaft, M. K., & Crawford, T. N. (2006). Associations of parental personality disorders and axis I disorders with childrearing behavior. Psychiatry, 69, 336-350.
Johnston, C. & Mash, E.J. (2001). Families of children with attention-deficit/hyperactivity disorder: review and recommendations for future research. Clinical Child and Family Review, 4, 183-207.
Kendler, K. S., Sham, P. C., & Maclean, C. J. (1997). The determinants of parenting: an epidemiological, multi-informant, retrospective study. Psychological Medicine, 27, 549-563.
Kochanska, G., Aksan, N. Penney, S. J., & Boldt, L. J. (2007). Parental personality as an inner resource that moderates the impact of ecological adversity on parenting. Journal of Personality and Social Psychology, 92, 136-150.
Metsäpelto, R.-L., & Pulkkinen, L. (2005). The moderating effect of extraversion on the relation between self-reported and observed parenting. Applied Developmental Psychology, 26, 371-384.
Moss, H. B., Lynch, G., Hardie, T. L., & Baron, D. A. (2002). Family functioning and peer affiliation in children of fathers with antisocial personality disorder and substance dependence: associations with problem behaviors. American Journal of Psychiatry, 159, 607-614.
Neitzel, C., & Stright, A. D. (2004). Parenting behaviours during child problemsolving: The roles of child temperament, mother education and personality, and the problem-solving context. International Journal of Behavioral Development, 28, 166-179.
Pesonen, A. K., Räikkönen, K., Heinonen, K., Järvenpää, A.-L., Strandberg, T. E. (2006). Depressive Vulnerability in Parents and Their 5-Year-Old Child’s Temperament: A Family System Perspective. Journal of Family Psychology, 4, 648-655.