Een loyaliteitsconflict?Liever niet!
‘Verstrikt in je wortels’
Anne is een meisje van 4 jaar dat na haar geboorte vrijwel direct in een pleeggezin is geplaatst. Sindsdien heeft zij onafgebroken bij dit pleeggezin gewoond, waar zij momenteel nog verblijft. Eens in de maand is er een bezoekregeling. De biologische moeder van Anne mag dan gedurende 1,5 uur, op bezoek komen in het pleeggezin. Zowel de begeleidende maatschappelijk werkster als de pleegmoeder van Anne zijn bij de bezoeken aanwezig. Anne heeft volgens pleegmoeder na het bezoek veel vragen over wie haar echte moeder is, waarom zij er twee heeft en waarom ze er maar bij één mag wonen. Daarbij vindt Anne het lastig om haar biologische moeder ook ‘mama’ te noemen, Anne woont toch bij haar eigen mama? Dit vindt de biologische moeder van Anne erg jammer, zij zou graag zien dat zij ook ‘mama’ werd genoemd. Het gedrag van Anne is na het bezoek van haar biologische moeder anders dan normaal. Ze is snel boos, huilt veel en wil zelden met pleegmoeder over haar biologische moeder praten. Als Anne en moeder ruzie hebben, roept Anne tegen haar pleegmoeder;’Je bent toch mijn echte moeder niet!’ Waarop pleegmoeder roept; ‘Dat ben ik wel’!
In Nederland groeit er een aanzienlijk aantal kinderen, net als Anne uit bovenstaande casus, op in pleeggezinnen. In 2009 verbleven 23.355 kinderen bij pleegouders.[1] Gedurende kortere of langere periode is het pleeggezin het thuis van deze kinderen. Naast biologische ouders hebben pleegkinderen dus ook pleegouders. Zoals het verhaal van Anne laat zien, kan dit kan voor het pleegkind een verwarrende situatie opleveren.
In de casus lijkt Anne verstrengeld te zitten tussen twee moeders, wat zich uit in conflicten tussen de pleegmoeder en Anne, het kind. Zoals we zullen zien zit er meer achter het gedrag van Anne dan men wellicht in eerste instantie zou denken; er is sprake van een loyaliteitsconflict, namelijk een gespleten loyaliteit.
In dit artikel wordt besproken wat loyaliteit inhoudt, wat de kenmerken zijn van een loyaliteitsconflict, hoe dit kan ontstaan en welke invloed een loyaliteitsconflict op de hechting kan hebben. Vervolgens wordt er uiteengezet hoe de maatschappelijk werker een pleegkind zou kunnen begeleiden als het een loyaliteitsconflict doormaakt. Er wordt bekeken hoe volgens Iván Böszörményi-Nagy, grondlegger van de contextuele therapie, meerzijdige partijdigheid als effectieve aanpak kan worden ingezet bij een loyaliteitsconflict.
Omdat er bij de plaatsing van kinderen in een pleeggezin naast twee families doorgaans ook een maatschappelijk werkster betrokken is, wordt er stilgestaan bij de vraag op welke manier deze in haar begeleiding aandacht kan besteden aan loyaliteit en een loyaliteitsconflict.
Loyaliteit
Om gezins- en familierelaties te kunnen begrijpen, is het van essentieel belang om de bedoelde loyaliteiten die in dit artikel aan de orde komen te onderkennen.
Het gaat hier niet over het loyaal- voelen en zijn met betrekking tot bijvoorbeeld een godsdienst, politieke partij of groep. Het gaat hier om de ‘zijns’-loyaliteit, ook wel verticale loyaliteit genoemd en de verworven loyaliteit, die ook wel horizontale loyaliteit wordt genoemd.[2] De basis van de zijnsloyaliteit ligt in de oorsprong van de existentiële asymmetrische ouder-kind banden. Een kind is door conceptie en geboorte in een onomkeerbare relatie met zijn ouders gekomen. Het gezamenlijk hebben van loyaliteitswortels met daarbij het door de voorgaande generaties opgebouwde ‘erfgoed’ vormt een onvervangbare band tussen familieleden.
Of het kind het wil of niet, de loyaliteitsband bestaat, hij kan niet worden verbroken, maar wel ontkend. Dit maakt dat loyaliteit geen gevoel is maar een zijnsgegeven.[3]
Deze band is bestand tegen zowel geografische scheiding als fysieke scheiding. De uitspraak “men kan wel een ex-partner of ex-vriend(in) hebben, maar geen ex-ouders of ex-kind,” geeft duidelijk aan wat er hier bedoeld wordt.
Hierdoor blijven mensen loyaal aan het oorspronkelijke gezin, ook als alle banden hiermee zijn verbroken.[4]
Tussen ouders en kinderen is doorgaans sprake van een sterke loyaliteit. Als kinderen echter (voor een kortere of langere periode) opgroeien in pleeggezinnen ontstaat er vaak in meer of mindere mate ook een vorm van loyaliteit tussen pleegouders en pleegkind; de verworven loyaliteit.[5]
De etymologie van het woord loyaliteit komt uit het Franse woord ‘Loi’, dat wet betekent.[6] Het lijkt dan ook wel bijna wetmatig bepaald dat kinderen en ouders loyaal aan elkaar zijn en blijven.
Ontstaan en kenmerken van een loyaliteitsconflict
Omdat pleegkinderen kinderen zijn met meerdere ouders, te weten biologische ouders en pleegouders, hebben pleegkinderen te maken met de zijnsloyaliteit naar hun biologische ouders, maar ook met de verworven loyaliteit naar de pleegouders en – familie. Voor het welzijn van het pleegkind is het belangrijk dat er voldoende mogelijkheden worden geboden door de pleegouders om zijn existentiële bestaansgronden te kunnen erkennen. Dit betekent dat de oorsprong van het pleegkind niet ontkend kan worden. Gebeurt dit wel, dan kan er een loyaliteitsconflict bij het pleegkind optreden. Als dit niet wordt (h)erkend, kan dit voor problemen zorgen.[7]
Het pleegkind kan door een loyaliteitsconflict niet openlijk loyaal zijn naar zowel zijn biologische ouders als naar zijn pleegouders. Het kind kan zich als het ware ‘klem’ voelen zitten tussen zijn biologische ouders en zijn pleegouders. Hierdoor kan het gevoel ontstaan, dat het moet kiezen tussen de ene en de andere ‘ouderpartij.’ Dit wordt een gespleten loyaliteitsconflict genoemd.[8]
De zijnsloyaliteit en de verworven loyaliteit komen dan met elkaar in conflict.
Zoals al eerder benoemd in dit artikel, is het gedrag van Anne na het bezoek van haar biologische moeder, dwars, is zij erg verdrietig, gefrustreerd en verzet zij zich tegen haar omgeving, specifiek tegen haar pleegmoeder. Bij oudere kinderen zouden slechte schoolprestaties ook op een loyaliteitsconflict kunnen wijzen.
Het is Moederdag en Anne maakt op school een tekening om aan haar moeder te geven. Als Anne samen met haar pleegvader thuiskomt, ziet zij haar biologische moeder op de bank zitten. Omdat Anne maar één tekening heeft gemaakt, twijfelt zij wie van haar moeders deze zal krijgen. Omdat Anne er niet uitkomt, besluit zij de tekening kapot te maken en weg te gooien. Ze wil niet dat ze haar moeder of ‘die andere moeder’ verdriet moet doen. Anne zelf is de daaropvolgende dagen vaak boos en verdrietig, maar kan niet uitleggen waarom.
In de casus komen de zijnsloyaliteit en verworven loyaliteit met elkaar in conflict. Anne heeft twee moeders en maar één tekening, hierdoor zal zij voor één van haar moeders moeten kiezen. Omdat dit een onmogelijke opgave is, besluit Anne dat geen van haar moeders de tekening krijgt.
Omdat Anne vrijwel direct na haar geboorte bij haar pleegouders is gaan wonen, kan de vraag gesteld worden: Welke invloed heeft het loyaliteitsconflict op de hechting van Anne aan haar pleegouders? Onder hechting wordt volgens psycholoog John Bowbly het volgende verstaan; de emotionele verbondenheid met andere personen. Bowbly ging ervan uit dat als ouders op een adequate manier aan de wensen van hun kinderen voldoen, dat dit kan zorgen voor een veilige basis van vertrouwen voor het kind. Het kind verwerft op die manier vertrouwen in zijn omgeving.[9]
Hechting is van essentieel belang voor alle kinderen, omdat een adequate ontwikkeling er van afhankelijk is. Een kind met een verstoord hechtingsproces, laat vaak gedragsproblemen zien.
Uitgaande van het feit dat Anne al op zeer jonge leeftijd bij pleegouders is komen wonen en hier een goede en veilige opvoeding heeft gekregen, zou men kunnen denken, dat Anne voldoende en adequaat gehecht is aan haar pleegouders, maar omdat zij een kind is dat een gespleten loyaliteitsconflict doormaakt, zou het loyaliteitsconflict een destructieve uitwerking op de hechting van het kind aan de pleegouders kunnen hebben. Bij hechtingsproblematiek is de kans op een loyaliteitsconflict groter, maar dat betekent niet dat een kind met hechtingsproblematiek per definitie een loyaliteitsconflict krijgt.
Ard Nieuwenbroek krijgt als hulpverlener regelmatig te maken met adoptiegerelateerde hulpvragen*.
Hij stelt dat Loyaal kunnen zijn een voorwaarde is voor hechting, maar hechting niet voor loyaliteit. De loyaliteit van het kind aan zijn biologische/pleegouders en andersom gaat vooraf aan de hechting[10].
De aanpak volgens Nagy
Meerzijdige partijdigheid is door Nagy beschreven als een basishouding, en ook als een techniek. Volgens Nagy is meerzijdige partijdigheid de belangrijkste therapeutische houding en methode van de contextuele therapie. Hierbij horen een aantal principes en technische richtlijnen die van de maatschappelijk werkster verwacht kunnen worden; zij dient aanspreekbaar te zijn voor iedereen die zou kunnen worden getroffen door de door haar gekozen interventies.[11] Als de maatschappelijk werkster voor deze techniek kiest, wordt zij verondersteld, om het mens in elke deelnemer te ontdekken. De houding van meerzijdige partijdigheid veronderstelt een wisselende partijdigheid met alle leden van de context. Volgens Nagy dient de maatschappelijk werker de kant te kiezen voor(en later ook tegen) ieder familielid afzonderlijk. De cliënt moet hierbij weten, dat de maatschappelijk werkster recht zal doen aan de belangen van alle betrokken partijen en dat zij open staat voor alle deelnemers.
Hierdoor wordt het voor alle betrokkenen mogelijk om erkenning te krijgen voor iets dat erkenning verdiend. Meerzijdige partijdigheid kan uiteindelijk leiden tot een herverdeling van baten en lasten tussen mensen, een verschuiving in rollen en transacties en tot een verantwoordelijke zorg tussen partners en van ouders.
Meerzijdige partijdigheid toegepast op de problematiek die in dit artikel centraal zal staan zou er als volgt uit kunnen zien; De biologische ouder(s), de pleegouder(s) en het kind komen allemaal op gesprek bij de maatschappelijk werkster. Dit omdat Anne (het kind) na elk bezoek aan haar biologische moeder roept dat pleegmoeder haar echte moeder niet is, terwijl pleegmoeder van mening is dat zij dit wel is.
De maatschappelijk werkster zou tijdens het gesprek kunnen bevestigen dat de biologische ouder(s) de ouders van Anne zijn, maar dat pleegmoeder net zo goed een moeder van Anne is, ook al heeft zij Anne niet gedragen en gebaard. Beide ouderpartijen krijgen hierdoor erkenning van de maatschappelijk werkster in hun rol als ouders van Anne.
Anne zou erkenning kunnen krijgen, voor de verwarring en onrust die zij ervaart als haar biologische moeder op bezoek is geweest. De maatschappelijk werkster bevestigt dan, dat de bezoekregeling en het hebben van twee moeders als moeilijk kan worden ervaren.
Als de maatschappelijk werkster daarna aan zowel de pleegmoeder als aan de biologische moeder laat zien, dat beide een aandeel heeft aan het conflictgedrag van Anne bijvoorbeeld; als de pleegmoeder van Anne voor een bezoek aan de biologische moeder van Anne benadrukt dat ZIJ de moeder van Anne is, en niet haar biologische moeder, dan kan de maatschappelijk werkster aan de pleegmoeder laten zien dat deze manier van positioneren wel begrijpelijk is, maar dat het voor Anne heel verwarrend en vervelend kan zijn, omdat zij niet meer weet wie nou haar moeder is.
Als de maatschappelijk werkster partij tegen de biologische moeder van Anne kiest, dan zou hij dat kunnen doen door bijvoorbeeld te vertellen dat het voor Anne verwarrend is, als zij van Anne vraagt om haar net als haar pleegmoeder ‘mamma’ te gaan noemen.
Door de context waar het kind zich op een bepaald moment in bevindt te visualiseren, wordt het aanzienlijk minder abstract, waardoor het mogelijk wordt om de familiebanden te gaan zien en niet alleen te voelen. Daarom zou ik het gebruik en het opstellen van het genogram willen benadrukken
Een andere manier waarop de maatschappelijk werkster met het fenomeen loyaliteitsconflict om zou kunnen gaan, is door gebruik te maken van een familieopstelling. Deze techniek dient in groepsverband te worden toegepast. De maatschappelijk werker vraagt representanten om op de plaats te gaan staan van een de betrokken families. De representanten worden vervolgens opgesteld zoals zij in het dagelijks leven tegenover elkaar staan. De volgorde en de opstelling wordt door de cliënt bepaald. Vanuit de opstelling wordt aan de representanten gevraagd hoe zij het ervaren om in die positie binnen de context te staan. Er worden veranderingen voorgesteld, om te kijken of dit vastzittende patronen en de bijhorende fricties oplost. De familieconstellatie kan ook worden uitgebeeld door poppetjes of door middel van een tekening. Het uiteindelijke doel van deze techniek is dat de families helderheid hebben over de posities die zij ten opzichte van elkaar innemen.[12]
Conclusie en aanbevelingen
Concluderend kan gezegd worden dat de contextuele aanpak van Nagy wellicht een waardevolle bijdrage kan leveren voor de begeleiding van een pleegkind dat een loyaliteitsconflict doormaakt. Alle ouderpartijen worden erkend in hun rol als partij en worden actief betrokken bij de ondersteuning van het kind dat een loyaliteitsconflict doormaakt, terwijl het kind hierin centraal blijft staan.
De maatschappelijk werkster krijgt door het maken van het genogram een overzicht van de ‘families’ van het pleegkind, waardoor zij haar interventies af kan stemmen op beide systemen. Door de families van het pleegkind zichtbaar te maken(d.m.v. poppetjes en het genogram) wordt het, ook voor het jonge kind, duidelijker wie er bij haar context hoort en welke plaats zij innemen. Een ander bijkomend voordeel hiervan, is dat het voor oudere kinderen en (pleeg)ouders die afkomstig zijn uit een andere cultuur en hierdoor de Nederlandse taal niet voldoende beheersen, makkelijker wordt om in gesprek te gaan over de context van het kind. Deze methode is dan ook breed inzetbaar. En zorgt ervoor dat het kind niet hoeft te kiezen tussen haar ‘families.’
De reactie van de omgeving van het kind op zowel de pleegouders als de biologische ouders is naar mijn mening ook van invloed op het doormaken van een loyaliteitsconflict. Zolang de omgeving beide ouderpartijen erkend als ‘de ouders van…’, helpt dit het kind om te accepteren dat het twee ouderparen heeft. Het kind hoeft geen van de ouderpartijen te verdedigen of af te vallen, waardoor het gevoelsmatig niet, of minder in conflict komt. Er is dus niet langer sprake van het gevoel dat er tussen de ouderparen gekozen moet worden.
Mijn advies aan maatschappelijk werkers luidt om verder te denken dan alleen aan mogelijke hechtingsproblematiek, want dit artikel laat zien dat ‘moeilijk gedrag’ bij pleegkinderen, ook een andere oorzaak kan hebben. Maatschappelijk werkers kunnen mijn inziens, veel betekenen bij de signalering van een loyaliteitsconflict. Tevens kunnen zij ook een waardevolle bijdrage leveren aan het hervinden en herkaderen van de betreffende partijen, door gebruik te maken van bijvoorbeeld een familieopstelling of het maken van een genogram. Het is van belang om onderscheid te maken tussen hechtingsproblematiek en een loyaliteitsconflict, omdat deze ieder een andere aanpak vergen.
Op grond van mijn eigen ervaringen als kan ik mij levendig voorstellen, dat een pleegkind het hebben van twee ouderparen als verwarrend, verstikkend, verscheurend, dubbel en soms als pijnlijk ervaart, maar dat het ondanks die gevoelens geen van beide ouderparen zou willen en kunnen missen. Het is voor het kind dan ook essentieel, dat het vanuit de omgeving en vooral ook vanuit beide ouderparen het gevoel krijgt dat er geen keuze gemaakt hoeft te worden. En er dus geen ouderpaar gemist hoeft te worden.
[1]M. de Baat,‘Dossier pleeggezin cijfers.’Te raadplegen op www.nji.nl, 4 december2010.
[2]A. van Heusden & E. van den Eerenbeemt , Balans in beweging (Haarlem 2001) 31.
[3]L. Herkmens, W. Michielsen & W.van Mullingen, Leren over leven in loyaliteit over contextuele hulpverlening(Culemborg 2002) 23.
[4]L. Herkmens, W. Michielsen& W.van Mullingen, Leren over leven in loyaliteit over contextuele hulpverlening(Culemborg 2002) 23.
[5] Esmiralda Boer, ‘Probleemgedrag van pleegkinderen in kaart gebracht.’ Te raadplegen op: www.pleegzorg.info/Pleegzorgscripties, mei 2009.
[6]E.van den Eerenbeemt en A. van Heusden, Balans in beweging (Haarlem 2001) 29.
[7] E.van den Eerenbeemt en A. van Heusden, Balans in beweging (Haarlem 2001) 44.
[8] Jose Nolten, ‘loyaliteitsconflicten bij kinderen in een residentiële setting. Te raadplegen op:’ www.hbo-kennisbank.uvt.nl, april 2004.
[9] Kendra Cherry, ‘An overview of Attachment theory’. Te Raadplegen op: www. psychology.about.com ,datum onbekend.
[10] Nick Jones, ‘Hechtingsstoornis.’ Te raadplegen op: www.Hechtingsstoornis.com datum onbekend.
[11] M. Heylen &K. Janssens, Het contextuele denken een methodiekontwikkeling voor het welzijnswerk
(Leuven, 2008) 91.
[12]H.de Mönnink, De gereedschapskist van de maatschappelijk werker handboek multimethodisch maatschappelijk werk (Maarssen 2004) 288.