blog placeholder

Opvattingen over opvoeding zullen per individu verschillen, echter zijn er ook opvattingen op cultureel niveau die verschillend zijn. Waarom is dit zo en werkt dit dan? Hierover zal gesproken worden in dit artikel.

Schipperen tussen opvattingen en praktijken over opvoeding

Opvattingen en praktijken over opvoeding verschillen en zijn tijds- en cultuurgebonden. Bij jagers/verzamelaars werd een kind gezien als economische last, omdat het pas in de pubertijd mee kon doen met volwassen activiteiten. In de agrarische cultuur werd een kind veel vroeger als economisch voordelig gezien, omdat ze jonger konden meehelpen op het land. Doordat jagers en verzamelaars nomadische volkeren waren, was het lastig om kinderen iedere keer mee te nemen naar een nieuwe plaats. Volkeren die op één plaats bleven, zoals de agrariërs hadden dit probleem niet, hierdoor was het mogelijk om meer kinderen te onderhouden (Stearns, 2006, h2).

Met de komst van het Confucianisme in China veranderde de visie op de kindertijd. Het Confucianisme creëerde een samenleving met klassen. Men vond het belangrijk dat kinderen uit de hogere klassen scholing kregen, om het Confucianisme te begrijpen. Voor de lagere klassen werd dit als niet belangrijk gezien, vandaar dat die kinderen zo vroeg mogelijk moesten werken. In het gezin was ook de hiërarchische ordening doorgevoerd, vader was het hoofd van het gezin en iedereen moest hem gehoorzamen. Vader hield zich bezig met disciplineren, moeder daarentegen had meer een verzorgende functie. Dit had tot gevolg dat de gehechtheidsrelatie met moeder intens en levendig was (Stearns, 2006, h3-4).

De cultuurgebondenheid van verschillen in opvattingen en praktijk over opvoeding, is vooral zichtbaar wanneer verschillende hedendaagse culturen vergelijken worden.

Bij de Nso kinderen in Kameroen is het gebruikelijk dat zij worden gesocialiseerd door hun leeftijdsgenoten. Oudere kinderen worden gezien als overbrengers van de normen en waarden van de cultuur. De moeder verzorgt het kind het eerste half jaar. Daarna wordt het onder de hoede van een ouder meisje geplaatst, zij leert het kind essentiële vaardigheden, zoals lopen en zinnelijkheid. In de Westerse cultuur wordt dit als uitzonderlijk beschouwd, omdat de ouders het kind socialiseren. Tevens is een het doel van socialisatie verschillend. In het Westen is dat zelfontplooiing en ter voorbereiding op functioneren op school. In landen zoals Kameroen is het socialisatiedoel goed te kunnen functioneren in een groep (Nsamenang & Lamb, 1994).

Westerse culturen verschillen onderling. Wanneer Japan en Nederland met elkaar vergeleken worden, zijn er significante verschillen. Moeders in Japan leggen hun kinderen geen discipline op, maar kinderen kunnen zichzelf onder controle houden. Doordat Japanse moeders veel in hun kinderen investeren, kunnen ze door middel van empathie dat van hun kinderen terugvragen. In Nederland worden duidelijke regels gestelt en kinderen gaan ook over deze grenzen heen. Dit zou in Japan als disrespectvol worden gezien, maar in Nederland is het de gangbare praktijk. Kinderen in Japen leren om in verschillende situaties verschillende rollen te spelen, waardoor ze snel leren overschakelen tussen verschillende rollen. In Nederland zijn de rollen minder statisch ingedeeld. Ook is het heel duidelijk scheiden van gevoelens en uiterlijke verschijning een typerend kenmerk van Japanse socialisering. In Nederland is het wel gebruikelijk om je gevoelens te tonen, daarom wordt kinderen juist geleerd om emoties uit te drukken (Lebra, 1994).

Men kan vanuit verschillende theoretische perspectieven naar de socialisatie van een kind kijken. Het verschil tussen independence en interdependence samenlevingen impliceert bijvoorbeeld een verschil in het doel van socialisatie. Independence samenlevingen zijn individualistisch georiënteerd, terwijl interdependence samenlevingen meer collectivistisch ingesteld zijn. Kinderen uit een interdependence samenleving zullen meer op het groepsbelang gericht zijn. Ontwikkeling varieert dus in de verschillende soorten samenlevingen (Greenfield, 1994; Delgado-Gaintan, 1994).

Een ander theoretische perspectieven om naar de verschillen is socialisatie te kijken, is de material side van een cultuur, dit zegt iets over de economische en ecologische omstandigheden van een cultuur. De waarde oriëntaties verschilt dus per cultuur. In een willekeurig arm land is het hebben van voedsel een belangrijk doel, in een willekeurig Westers land wordt dit als gewoon beschouwd. De socialisatie van een arm land zal dus meer gericht zijn op het verkrijgen van voedsel en overleven. In het Westen is overleven bijna standaard, waardoor hier meer aandacht is voor zelfontwikkeling en zelfontplooiing (Greenfield, 1994).

Tevens kan afgevraagd worden hoe een kind gesocialiseerd wordt. Een kind kan volgens Greenfield leren door ervaring of leren door scholing. Hoe een kind gesocialiseerd wordt zegt dus ook iets over het belang van de familie in het kind zijn leven. Bij leren door ervaring wordt alles geleerd door volwassen mensen die vaak familie zijn, bij scholing daarentegen wordt kinderen iets aangeleerd door vreemden. Ook wordt op school vrijwel alles geleerd uit instructie, boeken en theorie. Bij leren door ervaring, ook wel enterprise engagements genoemd, leren kinderen door observatie, imitatie van volwassen. Hierdoor zijn zij daardoor sneller van economisch belang (Greenfield, 1994; Nsamenang & Lamb, 1994).

Aangenomen mag worden dat het lastig is om van een interdependence cultuur naar een independence cultuur over te gaan. Dit is een probleem waar vele migranten mee te maken krijgen. In de nieuwe, zogenaamde contact cultuur worden dingen uit de moedercultuur meegenomen. Voor Koreanen, Mexicanen en Pueblo indianen geldt dit net zo.

Er is een conflict tussen de eerste en tweede generatie Koreanen die verhuizen naar de Verenigde Staten. De eerste generatie Koreanen heeft de eigen cultuur meegenomen, waarbij een afstandelijke strikte opvoeding staat voor warmte. De tweede generatie ervaart deze opvoedingsstijl echter niet als warm maar afwijzend. Deze opvoedingsstijl zetten zij niet voort bij hun eigen kinderen. Daarentegen continueert de tweede generatie wel het belang van discipline en educatie. Net als hun ouders hechten zij veel waarde aan hoge cijfers en goed presteren (Kim & Choi, 1994).

De tweede generatie Mexicaanse immigranten in de VS hebben zich ook aangepast aan de nieuwe cultuur. Ten opzichte van de eerste generatie hebben zij in de opvoeding van de derde generatie kinderen het proces van respect naar ouderen gecontinueerd. Dat wil zeggen dat kinderen niet geacht worden hun ouders tegen te spreken. Ook mogen kinderen niet disrespectvol zijn naar oudere mensen. De tweede generatie immigranten leerde ook niet kritisch denken, dit zorgde voor problemen op school. De derde generatie kinderen leert wel om kritisch te denken tijdens educatieve momenten (Delgado-Gaintan, 1994).

De Pueblo indianen die al jarenlang in de VS wonen, worden verplicht hun kinderen naar school te sturen. Vroeger leerden deze kinderen van hun community, net als de Nso kinderen. Het is lastig om het gewone educatieve systeem, waar zij nu gebruik van moeten maken, werkbaar te maken voor deze kinderen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat deze kinderen leren in groepen en in overleg opdrachten samen vervullen, terwijl het educatieve systeem in de VS gericht is op zelfstandig leren en zelfstandig presteren. Dit zorgt dus voor spanning. De leraren hebben het proces van samen leren geïntegreerd in hun schoolsysteem. Daarnaast prikkelen zij de kinderen om zelfstandig na te denken en een zelfstandige mening te vormen, dit wordt ook niet gedaan in de eigen communities van de kinderen. Van huis uit wordt geleerd dat de groepsmening belangrijk is en je eigen mening niet (Suina & Smolkin, 1994).

 Migranten hebben verschillende strategieen om om te gaan met de discontinuïteit tussen de eigen cultuur en de contact cultuur. Een van de concepten is assimilatie. Wanneer er sprake is van assimilatie, neemt men de cultuur van hun huidige verblijfsplaats volledig over. Dit heeft tot gevolg dat zij hun eigen cultuur opgeven. Een strategie die hier tegenovergesteld van is, wordt separatie genoemd. De migranten behouden hun eigen cultuur en passen zich geheel niet aan. Er kan ook sprake zijn van een middenweg; integratie, wat inhoudt dat migranten actief deelnemen aan de cultuur van het land van verblijf. Problemen die zich voor kunnen doen wanneer sprake is van het concept separatie: deze migranten vinden geen aansluiting bij de ‘contact’ cultuur. Het vinden van een geschikte baan is hierdoor haast onmogelijk aangezien zij de taal van het land niet beheersen. Ondanks dat er strategieen voorhanden zijn die een goede integratie tot gevolg zouden moeten hebben, blijft het voor migranten lastig om de juiste manier van integreren in de praktijk te brengen. Als migrantenouders bijvoorbeeld kinderen hebben moeten zij de afweging maken op zij hun kind opvoeden aan de hand van de culturele principes van hun geboorteland, meestal gericht op een collectivistisch ideaal, of streven zij het individualistische ideaal van de Euro-Amerikaanse landen na (Kim & Choi, 1994).

John U. Ogbu heeft een andere kijk op de manier waarop migranten omgaan met de discontinuïteit. Volgens hem is het ’type’ migrant in grote mate bepalend voor de gekozen strategie. Onderscheid kan worden gemaakt tussen vrijwillige en onvrijwillige migranten. De eerstgenoemde zijn zij die naar een land migreren uit eigen wil en niet gedwongen zijn. Zij zijn gemotiveerder, en integreren beter in de contact-cultuur.Onvrijwillige migranten zijn een land terechtgekomen door slavernij of kolonisatie. Deze groep migranten is niet uit vrije wil naar een dergelijk land gemigreerd, waardoor ze minder gemotiveerd zijn zich aan de ‘contact’ cultuur aan te passen (Ogbu, 1994).

Bij beide benaderingen komt naar voren dat het concept integratie moeilijk toepasbaar is. Zelfs als migranten gemotiveerd zijn zich geheel of gedeeltelijk aan te passen, blijft hun meegenomen cultuur vaak een grote rol spelen bij beslissingen die genomen worden. Het is begrijpelijk dat het moeilijk is de cultuur waarin men geboren is en waaraan men een eigen identiteit ontleent grotendeels op te geven voor een succesvolle integratie.

Literatuurlijst

Delgado-Gaitan, C. (1994). Socializing young children in Mexican-American families: an intergenerational perspective. In P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 55-87). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates 

Greenfield, P. M. (1994). Independence and interdependence as developmental scripts: implications for theory, research and practice. In P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 1-41). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.

Kim, U. & Choi, S. H. (1994). Individualism, collectivism, and child development: a Korean perspective. In P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 227-259). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.

Lebra, T. S. (1994). Mother and child in Japanese socialization: a Japan-U.S. comparison. In

P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 259-275). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.

Nsamenang, A. B. & Lamb, M. E. (1994). Socialization of Nso children in the Bamenda grassfields of northwest Cameroon. In P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 133-147). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.

Ogbu, J. U. (1994). From cultural difference to differences in cultural frame of referece. In P.

M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 365-393). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.

Stearns, P. N. (2006). Childhood in world history. New York: Routeledge.

Suina, J. H. & Smolkin, L. B. (1994). From natal culture tot school culture to dominant society culture: supporting transition for Pueblo Indian students. In P. M. Greenfield & R. R. Cocking (Eds.), Cross-cultural roots of minority child development (pp. 115-133). New Jersey: Lawrence Erlbraum Associates.