Armoede en honger zijn grote problemen in de wereld. Er worden verschillende pogingen ondernomen om deze twee dingen te verhelpen, maar nog steeds blijken deze niet allemaal even goed uit te pakken. Hoe werkt ontwikkeling? En waarom is het niet effectief?
Er zijn een hoopoverheden en non-governmental organizations (NGO’s) die erg hun best doen om de zogenaamde ontwikkelingslanden te helpen. Zij proberen met geld en goederen het leven van mensen in de Derde Wereld een beter leven te geven; een hogere levensstandaard, een betere volksgezondheid en een verhoging van de hoeveelheid kennis van de bevolking. Dit meet je met behulp van de Human Development Index (HDI), een index om de ontwikkeling van mensen te meten die sinds begin jaren ’90 wordt gebruikt door de Verenigde Naties. Landen worden dan op een rijtje gezet van hoge naar lage ontwikkelingsgraad. De laatst gepubliceerde lijst is die van 2006. In dat jaar heeft Noorwegen Ijsland van de eerste plaats verstoten. Sierra Leone staat al een tijdje onderaan de lijst, net boven Niger en Burkina Faso.
De positie op de lijst in één van de manier waarop je een ontwikkelingsland kunt definiëren. Verder wordt er ook gekeken naar de technische, economische en medische vooruitgang in een land. In ontwikkelingslanden is er vaak geen grote industrie, er worden weinig nieuwe uitvindingen gedaan en een groot deel van de bevolking blijft agrariër. Mede hierdoor blijft een groot deel van de bevolking analfabeet en heeft een gemiddeld gezin een groot aantal kinderen. Er sterven ook meer mensen dan in de ontwikkelde landen, door het gebrek aan medische kennis, maar toch groeit de bevolking nog steeds sneller dan het land economisch aankan. Ontwikkelingslanden moeten veel geld lenen om rond te komen en de staatsschulden lopen steeds sneller op. Dit gesjoemel met geld veroorzaakt vaak ook corruptie. Geld van andere overheden en goede doelen blijven dan bij een hoge functionaris plakken. De rijkeren in een ontwikkelingsland worden nog rijker, terwijl de onderste laag van de bevolking omkomt van de honger. Kinderen moeten al heel jong aan het het, omdat hun ouders niet genoeg geld hebben. Kinderen gaan daarom niet naar school, en blijven analfabeet. De vicieuze cirkel is compleet.
Hulp van buitenaf is nodig om deze landen op de rails te krijgen. Er wordt van alle landen verwacht dat zij allemaal dezelfde weg afleggen naar hetzelfde eindpunt: ontwikkeld zijn. Deze theorie noem je evolutionalisme. Rijkere landen, de landen die al goed op weg zijn naar dat eindpunt, zien het als hun taak om de anderen te helpen. Zij doneren geld en goederen en verstrekken goedkope leningen. Naast overheden heb je ook nog de NGO’s, oftwel: goede doelen. Deze organisaties zamelen geld in bij sponsors en donateurs om ontwikkelingslanden op hun eigen manier te helpen. Ook zij geven geld en goederen, maar gaan daarbij wel vaker ter plekke aan de slag. Ze gebruiken het geld om bijvoorbeeld een school te bouwen.
Helaas zijn zowel de goede bedoeling van overheden als die van particulieren niet altijd even succesvol. Veel geld blijft aan de zogenaamde strijkstok hangen. En de meeste hulp die wordt geboden is maar van tijdelijke aard. Een groot deel van de hulp is op het moment zelf erg belangrijk, maar heeft te weinig invloed op de toekomst. Een voorbeeld. Nu bestaat hulp uit het geven van een grote zak rijst aan elk gezin in het dorp. Beter zou zijn om op het land van één of twee boeren een irrigatiesysteem aan te leggen. Zo heeft het hele dorp nog jarenlang rijst, en verdient de boer daar geld mee. Zo voorkom je aan de ene kant hoger, maar stimuleer je gelijk de economie van het land. Een andere voorbeeld. Een NGO heeft geld ingezameld, koopt hiervan bakstenen en boeken en vaart ermee naar Afrika. Zij bouwen daar een school, en een hoop kinderen kunnen les krijgen. Natuurlijk is dit goed en moet dit zeker blijven gebeuren. Maar een kleine aanpassing, wordt het nog beter. Deze NGO kan namelijk beter deze bakstenen en boeken in het land zelf kopen. Ten eerste zijn de materiälen er goedkoper en ten tweede is het goed voor de plaatselijke economie.
Noem het onmogelijk, noem het utopisch, maar armoede kan uit de wereld geholpen worden. Ontwikkelingssamenwerking kan zoveel effectiever dan het nu gebeurd. Begin met het helpen van het land, en het land zal daarna haar eigen bevolking helpen.