De verschillen tussen de diverse politieke partijen is groot maar over één ding zijn ze het allemaal eens. Volledige werkgelegenheid is goed voor de economie en dus voor alle mensen. Is dit inderdaad zo en kun je door middel van volledige werkgelegenheid iedereen welvarend maken.
Volledige werkgelegenheid:
Om te kunnen bepalen of volledige werkgelegenheid iedereen welvarend kan maken moet je eerst definiëren wat volledige werkgelegenheid is. Volgens de encyclopedie is volledige werkgelegenheid de situatie waarbij alle arbeidskrachten productief benut worden. Dit roept direct de vraag op wat er onder alle arbeidskrachten wordt verstaan. Volgens de encyclopedie is een arbeidskracht iemand die werkt of kan werken.
Bepalen van echte arbeidskracht:
Om volledige werkgelegenheid te kunnen bereiken moet de politiek eerst precies bepalen welke mensen er tot de beschikbare arbeidskracht moeten worden gerekend. Om dit te bepalen beginnen we bij de jongeren. Vanaf welk moment is een jongere een beschikbare arbeidskracht? Volgens onze huidige normen zijn dit die jongeren die klaar zijn met hun opleiding. Als je het echter objectief bekijkt zijn er op dit moment heel veel jongeren die omdat ze met het door hen behaalde diploma geen baan kunnen vinden er voor kiezen om door te studeren. Dit zorgt voor diploma inflatie. Doordat jongeren doorstuderen omdat er geen werk voor ze is komen er steeds meer jongeren met een hogere opleiding op de arbeidsmarkt. Dit zorgt ervoor dat voor de beschikbare banen waar je vroeger met een middelbare opleiding terecht kon de werkgever nu iemand aanneemt met een hogere opleiding. De regering kan dus door middel van ruime studiefinanciering regelingen het aantal beschikbare arbeidskrachten verminderen en dus volledige werkgelegenheid stimuleren.
Ten tweede moeten we bepalen tot welke leeftijd iemand tot de beschikbare arbeidskracht behoort. Als we hiervoor de definitie aanhouden dat iedereen die kan werken tot de beschikbare arbeidskracht behoort komen er direct een paar miljoen werkelozen bij. Dat is het gevolg van het idee dat iedereen die ouder is dan 67 niet meer hoeft te werken terwijl hij daar wel toe in staat is. De leeftijd van 67 blijkt dus geen goede leeftijdsgrens voor de beschikbare arbeidskracht te zijn. Ook dit is geen nieuws, toen in 1956 namelijk de AOW ingevoerd werd werden mannen gemiddeld 63,6 en vrouwen 67,1 jaar, dus gemiddeld 65,35 jaar, daarom was de AOW toen dus prima betaalbaar. In 2012 werden mannen gemiddeld 74,6 en vrouwen 79,9 jaar, dus gemiddeld 77,25 jaar. Objectief gezien is de gemiddelde Nederlander dus tot zijn 77 jaar in staat om te werken.
Als laatste moet bepaald worden wie er door gezondheidsredenen niet tot arbeid in staat is. Ook dit is de laatste 50 jaar heel erg veranderd. Enerzijds kunnen mensen die iets mankeren door technische hulpmiddelen veel vaker wel deelnemen aan het arbeidsproces, anderzijds kunnen werkgevers steeds minder mensen in vaste dienst nemen die iets mankeren of een verhoogde kans hebben iets te gaan mankeren, omdat het financiële risico voor hen te groot is.
Zorgt volledige werkgelegenheid ervoor dat iedereen welvarend wordt?
Uit bovenstaande blijkt dat volledige werkgelegenheid praktisch gezien in Nederland niet haalbaar is. Het streven naar volledige werkgelegenheid is dus pure onzin. Iedere politieke partij die dus volledige werkgelegenheid propageert als de oplossing voor de welvaartsproblemen van de onderste sociale bevolkingslaag heeft dus een verkeerde visie.