In Nederland wonen bijna 1,6 miljoen jongeren in de leeftijdsgroep van tien tot achttien jaar (Blom, van der Laan, 2005). De ontwikkeling van de jongeren in de adolescentie is van groot belang. Zij gaan namelijk hun grenzen verkennen op verschillende sociale gebieden. Hierbij moet gedacht worden aan de vriendengroep, de omgeving en het gezin. In de meeste gevallen verloopt de ontwikkeling zonder problemen, dit is echter niet altijd het geval. Er is namelijk een groot aantal jongeren die tijdens de adolescentie antisociaal gedrag gaan vertonen. Daarnaast zijn er ook mensen die een mensenleven lang delicten plegen en antisociaal gedrag vertonen (Moffitt, 1993). Er kan dus een tweedeling gemaakt worden die bestaat uit tijdelijk antisociaal gedrag en langdurig antisociaal gedrag. Er zijn bepaalde factoren die ervoor zorgen dat er alleen tijdens de adolescentie crimineel gedrag wordt vertoond of het hele leven lang. In dit artikel worden deze factoren besproken, met uiteindelijk het antwoord op de hoofdvraag; hoe komt het dat bepaalde jongeren antisociaal gedrag gaan vertonen en anderen niet?
Zoals gezegd komt tijdelijke antisociaal gedrag alleen voor tijdens de adolescentie. Het gaat hierbij om jongeren die geen crimineel verleden hebben en ze zullen na de adolescentie ook geen antisociaal gedrag meer vertonen. De overgang van ‘normaal’ gedrag naar antisociaal gedrag is vaak erg abrupt en stopt uiteindelijk ook op dezelfde manier. (Moffitt, 1993). Er zijn twee belangrijke risicofactoren bij deze vorm van antisociaal gedrag. De eerste belangrijke risicofactor wordt ook wel de ‘maturity gap’ genoemd (Moffitt,1993). Dit heeft te maken met de biologische rijpheid van een adolescent en de manier waarop hij benaderd wordt door de ouders en omgeving. Ze zijn namelijk biologisch al rijp, maar sociaal en financieel nog afhankelijk van hun familie en omgeving. Daar komt nog bij dat ze nog niet mogen werken, roken, drinken enzovoort. Door dit alles hebben ze het idee dat ze niet als volwassene gezien worden, terwijl ze dat wel willen. Om de volwassen status te bereiken zullen ze delinquent gedrag gaan vertonen (Moffitt, 1993). De tweede belangrijke risicofactor is de imitatie van het gedrag van bepaalde rolmodellen. De adolescenten die tijdelijk antisociaal gedrag vertonen, zullen dit gedrag hebben geïmiteerd van jongeren uit de groep die hun levenlang al antisociaal gedrag vertonen. In de adolescentie trekken jongeren zich veel aan van leeftijdsgenootjes en zullen elkaar daarom sneller beïnvloeden (Moffitt, 1993). Naast deze twee hoofdrisicofactoren zijn er ook nog risicofactoren die te maken hebben met bepaalde kindkenmerken en het opvoedmilieu van de jongere. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld het temperament van het kind en de sociaal economische status van het gezin (Hermanns, Öry, & Schrijvers, 2005). Al met al kan geconcludeerd worden dat jongeren die in hun adolescentie te maken krijgen met een maturity gap en met het imiteren van rolmodellen, meer kans hebben op antisociaal gedrag tijdens de adolescentie.
Naast het tijdelijk antisociaal gedrag in de adolescentie is er ook nog de langdurige delinquentie. Deze groep delinquenten is erg klein en zij vertonen hun hele leven lang antisociaal gedrag. De oorzaak en ook meteen het eerste risicofactor voor de langdurige delinquentie is een neuropsychologische aandoening. Deze aandoening is pathologisch en wordt veroorzaakt doordat de ontwikkeling van het zenuwstelsel verstoord is. Dit kan komen door prenataal drank- of drugsgebruik van de moeder, ondervoeding van moeder en baby en blootstelling aan giftige stoffen. Daarnaast kunnen complicaties tijdens de geboorte ook leiden tot antisociaal gedrag (Moffitt, 1993). Een tweede risicofactor is het opvoedmilieu van het kind. Kinderen die geboren worden met antisociaal gedrag, worden in het algemeen geboren in een omgeving waar het antisociaal gedrag overheerst. Hierdoor zullen ze sneller in het criminele circuit terecht komen (Moffitt, 1993). Mensen kunnen dus te maken krijgen met langdurige delinquentie wanneer het kind een neuropsychologische aandoening heeft en het in een slecht opvoedmilieu opgroeit.
Naast de adolescenten die antisociaal gedragen vertonen en de mensen die hun hele leven lang antisociaal gedrag vertonen, zijn er ook nog mensen die nooit een delict hebben gepleegd. Dit kan komen door het ontbreken van risicofactoren en het hebben van een groot aantal beschermingsfactoren. Zo zijn er genoeg jongeren die een latere biologische rijpheid hebben en dus geen maturity gap ervaren. Hierdoor zullen ze niet op zoek gaan naar een volwassen status en dus geen delinquent gedrag vertonen (Moffitt, 1993). Daarnaast kan het ontbreken van rolmodellen een beschermingsfactor zijn. Zo zijn adolescenten in steden eerder geneigd om delicten te plegen dan adolescenten op het platteland. Dit komt doordat er in steden meer leeftijdsgenoten en ‘hangplekken’ zijn waar jongeren elkaar kunnen treffen. Door de vele leeftijdsgenootjes komen de jongeren eerder in aanmerking met antisociale kinderen en zal er imitatie plaatsvinden. Indirect blijkt hier ook uit dat de omgeving een beschermingsfactor kan zijn. Ten slotte zijn persoonlijkheidskenmerken van de jongere zelf belangrijk. Jongeren met een goed zelfbeeld en met veel zelfbeheersing en zelfcontrole zullen minder snel geneigd zijn om een persoon te imiteren (Moffitt, 1993).
In bovenstaande tekst zijn de meest belangrijke risicofactoren besproken voor het ontstaan van de twee types delinquentie. Bij de tijdelijke jeugddelinquentie valt het op dat jongeren een groot risico hebben om antisociaal gedrag te gaan vertonen, wanneer ze in de adolescentie te maken krijgen met een maturity gap en met het imiteren van rolmodellen. Bij het langdurige delinquent gedrag, valt het op dat de problemen al vaak ontstaan bij de geboorte. Doordat de moeder tijdens de zwangerschap drugs gebruikt of ondervoed is, is er een grote kans dat de baby een neuropsychologische aandoening heeft. Hierdoor kan het kind antisociaal gedrag gaan vertonen. Naast deze risicofactoren hebben de omgeving en de vrienden een belangrijke rol bij beide types. Deze kunnen zowel een beschermingsfactor als een risicofactor zijn. Al met al kan er geconcludeerd worden dat jongeren die geen problemen hebben gehad bij de geboorte en een late biologische rijpheid hebben, geen crimineel gedrag gaan vertonen. Jongeren kunnen daarentegen wel antisociaal gedrag gaan vertonen wanneer ze te maken hebben met geboorteproblemen en een vroege biologische rijpheid.
Referenties
Hermanns, J., Öry, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Rapport Inventgroep: 2.1 t/m par 2.3
Laan,A. M. van der., Blom, M., Kleemans, E.R. (2009). Exploring long-term and short-term risk factors for serious delinquency, European Journal of Criminology, 6(5), 419-439. Verkregen op 03-01-2011
Loeber, R. & Hay, D. (1997). Key issues in the development of aggression and violence from childhood to early adulthood. Annual Review of Psychology, 48, 371-410.
Moffitt, T.E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy, The American psychological association, 100(4), 674-701. Verkregen op 28-11-2010