Jeugdcriminaliteit, omvattend begrip voor strafbare feiten begaan door jeugdigen. Zie voor het Nederlandse jeugdstrafrecht jeugdrecht; voor België jeugdrechtbank en jeugdbescherming.
VERSCHIJNSEL
De geregistreerde criminaliteit (slechts een gedeelte van alle criminaliteit) laat zien dat verhoudingsgewijs de meeste veroordeelden tot de leeftijdsgroep van 18-20 jaar behoren en dat het vooral gaat om vermogenscriminaliteit gepleegd door jongens. De vanaf de jaren zeventig geconstateerde sterke stijging van de jeugdcriminaliteit blijkt zich niet door te zetten in de andere leeftijdsgroepen. Jeugdcriminaliteit is dus mede een leeftijdgebonden gedrag; in veel gevallen van voorbijgaande aard. Reeds in 1831 ontdekte Adolphe Quetelet, de Belgische criminoloog en statisticus, op grond van Franse criminele statistieken dat de criminaliteit van de man stijgt tot het 25ste levensjaar en daarna afneemt.Lokale toestanden spelen bij de omvang van de jeugdcriminaliteit overal een belangrijke rol. Jeugdcriminaliteit komt het meest voor in de grote steden, waar men vaak te maken heeft met aanpassingsmoeilijkheden van grote groepen jongeren uit andere culturen. Veel projecten ter preventie van jeugdcriminaliteit zijn dan ook gericht op de integratie van allochtone groepen.In toenemende mate vormen de zogenoemde harde-kernjongeren een probleem. Deze jeugdige criminelen plegen in verhouding veel en ernstige delicten en komen vaak met politie en justitie in aanraking. Bij veel van deze jongeren is sprake van problemen, zoals een voortijdig afgebroken schoolopleiding, werkloosheid of slechte familierelaties. In Nederland wordt o.m. door middel van de zogenoemde ‘individuele trajectbegeleiding’ (ITB) geprobeerd recidive door deze jongeren te voorkomen door intensief te werken aan sociale integratie en persoonlijke vaardigheden. In een periode van zes tot twaalf maanden wordt getracht de jongeren weer ‘op de rails’ te zetten. Wanneer de met de jongere gemaakte afspraken niet worden nagekomen, volgt alsnog een vrijheidsbenemende straf.
OORZAKEN
Wat betreft de oorzaken van jeugdcriminaliteit zijn de meningen verdeeld. Zowel sociale als psychische factoren schijnen een rol te spelen. Algemeen wordt aangenomen dat criminaliteit niet aan één enkele oorzaak is toe te schrijven. Naast het zich incidenteel misdragen van jeugdigen vertonen bepaalde jongeren ernstig en herhaald crimineel gedrag (recidive). Naar de oorzaken van het gedrag van deze laatste categorie is met name onderzoek gedaan. Deze jongeren komen verhoudingsgewijs vaker uit onvolledige gezinnen, hun schoolprestaties waren laag, en vaak werden ze door hun ouders verwaarloosd. Sociologen verklaren hun gedrag als de natuurlijke reactie van minder bevoorrechte en minder begaafde jongeren op de frustraties die ze ervaren in hun mislukkende pogingen om hogerop te komen in de strijd om het bestaan. Psychologen, en dan vooral de psychoanalytici, wijzen met nadruk op de karaktereigenschappen van de individuele delinquenten. Zij menen dat onvoldoende liefde of een inconsequente opvoeding in de vroege jeugd een verwringing van de persoonlijkheid kan veroorzaken, die kan leiden tot delinqent gedrag in latere jaren. Het sociologische en het psychologische standpunt zijn niet met elkaar in strijd, daar de meeste factoren die in de opvoeding door de analytici als schadelijk worden aangeduid, juist die kenmerken zijn die de sociologen overwegend aantreffen in de sociaal achtergebleven sectoren van de maatschappij. In de voorstelling van de jeugdige delinquenten zelf zijn de voornaamste factoren die tot hun crimineel gedrag leidden: invloed van leeftijdgenoten, sensatiezucht, in sommige gevallen aangewakkerd door film en andere media, verveling, zichzelf willen bewijzen, materiële winst en provocatie door leeftijdgenoten.”jeugdcriminaliteit.” Encarta® – Encyclopedie 2001 – Winkler Prins. © 1993-2000 Microsoft Corporation/Elsevier. Alle rechten voorbehouden.