De Nederlandse media en politiek worden al jaren gedomineerd door het integratievraagstuk. Vooral het beeld dat veel buitenlanders zich niet aanpassen aan de Nederlandse cultuur en dat ze de Nederlandse taal weigeren te leren wordt uitgelicht. Populisten als Pim Fortuyn, Rita Verdonk en Geert Wilders maakten vrolijk gebruik van dit beeld om een aanzienlijke aanhang onder de autochtone Nederlandse bevolking te winnen. In de media worden de clichés uitvergroot van slecht- of niet-Nederlandse sprekende moslims, onaangepaste, laaggeschoolde Antilianen of totaal geïsoleerde Chinezen, die misschien wel de Nederlandse taal spreken, maar totaal niet opgaan in de “Nederlandse samenleving”. Treurig is dat deze clichés vaak statistiek onderbouwd zijn en dat de onaangepastheid van veel allochtone “nieuwkomers” en “oudkomers” een maatschappelijk probleem is geworden. Letterlijk met man en macht wordt er geprobeerd een einde te maken aan deze onaangepastheid door middel van inburgeringexamens. Toch spelen er twee belangrijke vragen bij deze oplossing: Werkt het wel? En worden deze inburgeringexamens niet vooral gebruikt als drempel voor mensen om zich hier te vestigen?
De Nederlandse media en politiek worden al jaren gedomineerd door het integratievraagstuk. Vooral het beeld dat veel buitenlanders zich niet aanpassen aan de Nederlandse cultuur en dat ze de Nederlandse taal weigeren te leren wordt uitgelicht. Populisten als Pim Fortuyn, Rita Verdonk en Geert Wilders maakten vrolijk gebruik van dit beeld om een aanzienlijke aanhang onder de autochtone Nederlandse bevolking te winnen. In de media worden de clichés uitvergroot van slecht- of niet-Nederlandse sprekende moslims, onaangepaste, laaggeschoolde Antilianen of totaal geïsoleerde Chinezen, die misschien wel de Nederlandse taal spreken, maar totaal niet opgaan in de “Nederlandse samenleving”. Treurig is dat deze clichés vaak statistiek onderbouwd zijn en dat de onaangepastheid van veel allochtone “nieuwkomers[1]” en “oudkomers[2]” een maatschappelijk probleem is geworden. Letterlijk met man en macht wordt er geprobeerd een einde te maken aan deze onaangepastheid door middel van inburgeringexamens. Toch spelen er twee belangrijke vragen bij deze oplossing: Werkt het wel? En worden deze inburgeringexamens niet vooral gebruikt als drempel voor mensen om zich hier te vestigen?
Het beleid in vogelvlucht.
Op navolging van de eerste stappen op het gebied van inburgeringbeleid in 1996, werd in 1998 de Wet Inburgering Nieuwkomers (Win) ingevoerd. De centrale en de gemeentelijke overheden werden hiermee verantwoordelijk voor de inburgering van oud- en nieuwkomers. Onder begeleiding van een trajectbegeleider konden deze mensen cursussen volgen op door de gemeente aangewezen ROC’s, maar ze waren hiertoe niet verplicht.
In 2000 werd er zeer kritisch naar het tekortschietende integratiebeleid gekeken. Een motie van minister Ad Melkert (PvdA), eind 2000, moest voor verbetering zorgen op alle aspecten van de Wet inburgering nieuwkomers en de wachtlijsten op taalonderwijs. Er werd een taskforce ingesteld om de problemen in de haperende inburgering op te lossen.
Deze taskforce kwam in 2002 met een rapport, waarin geconcludeerd werd dat ,,de kwaliteitsverbetering van de inburgering vraagt om een grondiger aanpak, gebaseerd op een doordacht herontwerp van het inburgeringproces’’.[3] Naar aanleiding van een motie van Jan Marijnissen (SP) werd er een parlementaire onderzoekscommissie, de Commissie-Blok, ingesteld om het gevoerde integratiebeleid (van zo’n 30 jaar) te onderzoeken en te kijken naar verbeterpunten. Maar er werd verder nog weinig actie ondernomen.
Wel werd in 2002 bepaald dat het geven van inburgering/taalcursussen via openbare aanbesteding moest gaan lopen, wat inhoudt dat de overheid niet meer bepaalde wie deze cursussen gaf en dat het cursusaanbod werd blootgesteld aan de vrije marktwerking. Met alle gevolgen van dien, die ik later zal bespreken.
Als in 2004 het rapport ‘Bruggen bouwen’ uitkomt, van de Commissie-Blok, levert het eigenlijk niet veel op. Conclusie is dat de integratie van vele allochtonen geheel, of gedeeltelijk is geslaagd, maar ondanks het beleid van de overheid. De overheid negeerde veelvuldig adviezen en liep vaak achter de feiten aan.
Ook wijst de commissie er op dat door een combinatie van onvoldoende integratie en vervolgmigratie, ,,Het economisch rendement van de integratie voor de samenleving als geheel verwaarloosbaar is.
Omdat volgens de commissie ,,migratie een onontkoombaar internationaal verschijnsel is’’, wordt het integratiebeleid gewoon voortgezet, maar met zeer weinig aanpassingen op het gebied van de inburgering. Dit, terwijl de commissie benadrukt dat lange tijd de noodzaak van inburgering en het leren van de Nederlandse taal door de overheid ontkend is.
In 2007 wordt de inburgeringplicht ingesteld en vervalt de vrijblijvendheid op dit gebied. Inburgeraars worden gemotiveerd door een vergoeding van onkosten bij het halen van het examen, en een boete voor diegenen die het examen niet halen.
De harde realiteit.
Uit bovenstaande blijkt dat er, zoals vaker, een kloof ligt tussen politiek en de praktijk. De ideeën en het beleid zijn vaak goed bedoeld, maar de praktijk werkt soms anders. Om inzicht te krijgen in de praktijk van het inburgeren is het boek van Roos Friesland (pseudoniem), ‘Inburgeren in de praktijk’, interessant. Van 2000 tot op heden is zij werkzaam geweest als NT2-lerares (Nederlands als tweede taal) en inburgeringlerares bij verschillende instanties en bedrijven. Zij heeft als geen ander de moeilijkheden ondervonden van het privatiseren van de inburgercursussen, het verschil in niveau en motivatie van cursisten, geldgebrek bij de cursusinstanties, concurrentie, verschil in lesmethodes, en cultuurverschillen. En dit is nog maar een selectie.
Op het eind van haar boek -het boek verscheen in 2010 – zegt zij het volgende: ,,De inburgering verloopt niet zoals het zou moeten. Er wordt te weinig bereikt (doelend op effectieve inburgering). De problemen worden niet kleiner’’. Zij geeft vooral aan dat de marktwerking in de sector niet blijkt te werken, omdat het geld verdienen boven het effectief inburgeren staat. Daarnaast zou er meer gelet moeten worden op homogene klassen, omdat vooral het niveauverschil, het verschil in motivatie en culturele verschillen de effectiviteit van de cursussen drastisch kunnen beïnvloeden: ,,Ik heb in de afgelopen tien jaar gemerkt dat het bijna onmogelijk is om binnen de heterogene groepen ieder individu te helpen. Dat heeft te maken met de werkgevers die soms voor slechte werkomstandigheden en slecht lesmateriaal zorgen, maar vaak nog meer met de cursisten zelf’’.
Heden en toekomst.
In 2006 is ook de Wet inburgering in het buitenland van kracht geworden. Dit houdt in dat een nieuwkomer eerst een toets Nederlandse taal en cultuur moet doen in het land van herkomst voordat die persoon naar Nederland mag, om daar vervolgens verder te gaan met inburgeren. In april 2011 is deze test nog moeilijker gemaakt met als motivatie er voor te zorgen dat migranten maximaal kunnen presteren in de praktijk.
Om een reactie te peilen heb ik mijn vriendin geïnterviewd. Zij woont in Shanghai, waar ik haar ontmoet heb, en is nog nooit buiten China geweest. Toch is zij vrij westers ingesteld en is zij geïnteresseerd in en betrokken bij de wereld buiten China. Zij is een potentiële ‘nieuwkomer’ aangezien wij serieuze plannen hebben om zo snel mogelijk weer samen te zijn.
Haar reactie op de wet was de volgende:
,,This I find difficult. I think it is a good thing people already should have some abilities when they come to Holland, like talking Dutch and know some stuff about the Dutch culture. But on the other hand I think it is a little discriminating.
People with money and the more intelligent/higher educated people will have more chance to start a living in Holland compared to the poorer and lower educated people. But that is, of course, what a country like Holland wants. They want the people that can contribute to the Dutch society. But I must confess, China is no different than Holland with this attitude.’’
En hier heeft ze in zekere zin wel een punt. Het is niet alleen een functionele regel op het gebied van effectieve inburgering, maar ook een selectiemiddel.
Er wordt verwacht van mensen dat ze zelfstandig kunnen leren, ongeacht hun achtergrond, waardoor niet iedereen meer een gelijke kans krijgt op toegang tot Nederland. Ook wordt er geen rekening gehouden met de oorspronkelijke taal van een persoon. Voor sommige nationaliteiten is het moeilijker om Nederlands te leren dan voor andere.
Een examen kost 350 euro per keer, waardoor het lastig wordt om voor mensen met weinig geld (wat een reden kan zijn om naar Nederland te komen) überhaupt het examen af te leggen, laat staan het te herkansen. Armere mensen hebben statistisch gezien vaker een educatieve achterstand dan rijkere.
VVD en CDA, initiatiefnemers van de verzwaring van het examen, ontkennen dat deze ingreep bedoeld is als drempel. Ook de PVV is erg over dit plan te spreken, wat misschien niet heel erg verbazingwekkend is. In een interview voor de Wereldomroep zegt D66’er Gerard Schouw dat het beleid er steeds meer op gericht wordt dat er hordes worden opgeworpen. ,,Die hordes worden elke keer hoger en hoger. Of het nou met taal of met inkomen te maken heeft. En daar zit toch een soort afkeer in van het buitenland.
PvdA-kamerlid Martijn van Dam geeft wel toe dat: ,,Uit onderzoek is gebleken dat de taalbeheersing na het slagen voor het inburgeringexamen nog onvoldoende was om je te kunnen redden.’’ Iets wat mijns inziens natuurlijk geen reden hoort te zijn om mensen uit te sluiten, maar juist een extra motivatie om mensen te scholen.
Ook bij het inburgeren in Nederland is de overheid strenger aan het worden. Er worden strengere targets gesteld en het niet halen van het examen kan voor boetes zorgen. Aan de andere kant kunnen er ook ontheffingen aangevraagd worden voor mensen die moeite hebben met het halen van de examens.
Ik ben van mening dat de overheid veel meer moet inzoomen op de realiteit van het inburgeren. Veel beter doelen moet stellen en deze doelen ook inhoudelijk beoordeelt op haalbaarheid en efficiëntie. Het moet zich veel meer bemoeien met de gang van zaken op de inburgeringcursussen en cultuurrelativisme in het achterhoofd houden. Alleen op deze manier kan het een effectieve inburgering waarborgen waar ook de Nederlandse samenleving wat aan heeft, zowel op economisch terrein als op cultureel terrein.
[1] Nieuwkomers zijn vreemdelingen tussen de 16 en 65 jaar die na 1 januari 2007 in Nederland zijn komen wonen om hier te blijven. (Bron: Roos Friesland, Inburgeren in de praktijk, 2010)
[2] Oudkomers zijn mensen zonder Nederlands paspoort die voor 1 januari 2007 in Nederland woonden en geen diploma’s hebben waarmee ze kunnen aantonen dat ze de Nederlandse taal beheersen. (Bron: Roos Friesland, Inburgeren in de praktijk, 2010)
[3] Bron: http://ikregeer.nl/documenten/blg-75977 (evaluatierapport Inburgering In Nederland, 2010).