Van oudsher denken de mensen dat de regering uiteindelijk bij elke problematiek tot de zelfde conclusie komt en dat er in de ministerraad altijd een eenheid wordt gevormd over het regeringsbeleid en dus in het verlengde hiervan één “wetgever” bestaat. Is dit ook het geval in de werkelijkheid? Is dit beeld van de “normale” burger wel juist? Komen theorie en praktijk wel overeen? Ik zal deze materie met behulp van een actueel voorbeeld (de gokproblematiek) toelichten.
De “wetgever(s)” !?
De overheid is onderverdeeld in 14 departementen, die allemaal verschillende taken uitvoeren om ervoor te zorgen dat alles goed verloopt in ons land. Doordat de problematiek in onze samenleving steeds complexer wordt door de vele ontwikkelingen op welk terrein dan ook en de overheid zich steeds meer gaat bemoeien met het maatschappelijk leven, kan het niet meer zo zijn dat al die 14 departementen los van elkaar staan. De verschillende departementen moeten steeds meer met elkaar samenwerken willen zij bepaalde problemen kunnen oplossen (reguleren). Zoals we allemaal weten, hoe meer mensen zich ergens mee gaan bemoeien, hoe groter de kans op verscheidenheid, omdat iedereen op zijn manier tegen een bepaald probleem aankijkt. Het komt zelden voor dat elk departement die bij een bepaald probleem betrokken is tot dezelfde oplossing komt. Er is dus regelmatig een “strijd” tussen de verschillende departementen voordat ze tot een bepaalde oplossing en/dus wetten komen. Deze strijd, verscheidenheid en tegelijkertijd ook realiteit, dat ik hierboven geschetst heb werd door de bestuurskundige Rosenthal in zijn bureaupolitieke model al beschreven.
Dit model van Rosenthal is goed terug te zien als we het hebben over een actueel “probleem”: de gokproblematiek. Bij dit “probleem” zien we duidelijk dat de verschillende departementen op hun eigen manier naar het “probleem” kijken. Ter illustratie: bij het departement van financiën spelen de belastingopbrengsten de hoofdrol, bij justitie speelt de handhaving en vergunningverlening ervan de hoofdrol, bij binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties spelen de openbare-ordeaspecten de hoofdrol en ga zo maar door. Ieder departement wilt een zodanige regeling, dat het meest bij zijn beleid past. Als er dus bij bepaalde problematiek meerdere departementen om de hoek komen kijken lijkt het mij meer dan duidelijk, dat er verscheidenheid tussen de departementen zal ontstaan.
In het eindrapport “nieuwe ronde, nieuwe kansen” (2000) kwam men met het voorstel om de kansspelmarkt als een gewone markt te gaan beschouwen en iedereen die aan de hoge eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid voldeed toe te laten treden tot deze markt, zoals dit het geval is bij iedere andere markt. Ook wilde men de toetreding van buitenlandse aanbieders mogelijk maken. Dit is natuurlijk een zuiver economisch denken waarbij men voorstander is van de eigen werking van de markt zonder overheidsbemoeienis. Dit staat natuurlijk haaks met de denkbeelden vanuit de politiek. Premier Kok was een tegenstander van deze eigen markt werking en wilde niet dat Nederland hierdoor in een soort Las Vegas zou veranderen. Vervolgens stapte P.H Donner als minister van Justitie de politieke wereld binnen en hij was wel in beperkte maten een voorstander van eigen markt werking. Ons huidige minister van Justitie Hirsch Ballin zet dit denkbeeld van Donner voort waardoor men genoodzaakt is de WoK 1964 (Wet op de kansspelen) nogmaals eens goed onder de loep te nemen. Dit zal niet zo makkelijk tot een herziening van de WoK leiden, omdat er nu eenmaal meerdere partijen in ons land zijn, die allemaal een ander standpunt innemen. Ter illustratie: de christelijke (rechts) partijen zijn tegen gokken, omdat het in strijd is met de wil van God. Groenlinks en SP (links) daarentegen kijken vooral naar de financiële kant en zijn vóór overheidsbemoeienis.
Als we kijken naar de “gokproblematiek” vanuit het perspectief van de burger (samenleving), dan merken we dat het restrictieve beleid uit 1964 helemaal niet meer past in deze tijd. Gokken wordt niet meer per definitie als iets “abnormaals” beschouwd en de “wetgever” kan bepaalde situaties, zoals gokken op internet of de Europese markt, niet vermijden. De overheid heeft op de “gokproblematiek” geen totale greep meer, waardoor het nieuwe beleid vooral gericht moet zijn op een overheid dat tegelijkertijd de markt zijn eigen gang moet laten gaan, maar zodra er ingegrepen moet worden omdat er “misbruik” van wordt gemaakt dat ook doet. In principe geeft de overheid een stukje van zijn totale “macht” in ruil voor extra toezicht. Als je als overheid zijnde geen totale greep meer ergens op hebt, dan is het vanzelfsprekend dat er extra “strenge” toezicht komt om op deze manier nog wel een moreel geloofwaardig beleid te kunnen voeren.
Veel mensen hebben niet door dat de wetgever een veelheid van actoren¹ is en dat wetten het werk zijn van verschillende mensen die het dus niet altijd met elkaar eens zijn! Bij “elk” probleem komen er meerdere actoren om de hoek kijken, waardoor het vaak moeilijk is om tot een regeling te komen waarmee iedereen het helemaal eens is. Elke regeling is dan ook een soort “mix van” die tot stand komt na zo’n bureaupolitieke strijd.
¹. actoren zijn verschillende personen, groepen en organisaties die vaak een tegenovergestelde visie hebben op de te regelen problematiek.
geschreven door: DaBurak (student aan de Erasmus universiteit).