Vanuit het sociale controle perspectief kan school, net als familie en vrienden, gezien worden als een belangrijke institutie in het voorkomen van delinquent gedrag. Hier wordt ingegaan op deze drie factoren en hoe ze criminaliteit beïnvloeden
In principe kan op school het gedrag beter in de gaten worden gehouden dan in de familie (een leraar die veel kinderen tegelijkertijd ziet en observeert.) In tegenstelling tot veel ouders kunnen leraren eerder en gemakkelijker afwijkend en verstorend gedrag herkennen. Vergeleken met de familie heeft de school een duidelijk belang in het handhaven van orde en discipline. Hierdoor is het dus te verwachten dat alles gedaan wordt om verstorend gedrag te controleren.
Evenals bij familie heeft de school de autoriteit en de middelen tot het straffen van het verlies van zelfbeheersing (straffen van delinquent gedrag). De bemiddelende structuur van een school zouden het sterkste effect op delinquent gedrag hebben (hypothese). Zwakke banden met school en slechte schoolprestaties zouden delinquentie toe laten nemen.Daarnaast zouden structurele achtergrondfactoren, zoals armoede en grote gezinnen, delinquentie beïnvloeden door hun effect op het schoolproces. Grote gezinnen worden gezien als een sleutel-risicofactor bij het ontwikkelen van delinquent gedrag door het negatieve effect hiervan op schoolprestaties. Ook als kinderen ouders hebben die crimineel gedrag vertonen of ouders die serieuze drank-problemen hebben zal dit leiden tot slechte schoolprestaties en delinquentie (hypothese).
De banden met delinquente leeftijdsgenoten wordt gezien als de belangrijkste oorzaak van delinquentie. Robins (1975) claimt dat de band met broers/zussen een grotere invloed heeft op de ontwikkeling van delinquent gedrag dan de band met leeftijdsgenoten. Ze zegt dat de vrienden van een kind gekozen worden op basis van de nabijheid van deze vrienden en op basis van gezamenlijke belangen. De band met broers/zussen zouden een nog grotere voorspeller zijn van de ontwikkeling van delinquent gedrag omdat de omgang met broers en zussen constanter is en minder goed ontweken kan worden. Tegen leeftijdsgenoten kan je zeggen dat je daar geen vrienden mee wilt worden en ze vervolgens ontwijken, maar dit is bij broers/zussen minder goed, zo niet onmogelijk. Een cruciaal punt in de ontwikkeling van delinquentie is dus de frequentie, duur en intensiteit van het contact met delinquente leeftijdsgenoten.
Resultaten uit onderzoek:
De banden met school hebben een groot negatief effect op delinquent gedrag.
Het effect van familiegrootte. Grote gezinnen zorgen voor lagere schoolprestaties en zwakke banden met school hetwelk resulteert in een groei van delinquent gedrag.
De vraag is of zwakke banden met school een gevolg of een consequentie zijn van delinquent gedrag.
Grote gezinnen vergroten de kansen (significant) van het hebben van delinquente broers/zussen dan wel vrienden.
Bij jongeren zonder delinquente vrienden had het hebben van delinquente broers/zussen geen effect op de ontwikkeling van delinquent gedrag, terwijl het hebben van delinquente vrienden hier wel een groot effect op had.
Conclusies:
Familie en school zijn de belangrijkste sociale processen die invloed uitoefenen op het gedrag van het kind.
Delinquent gedrag van vrienden heeft invloed op het delinquent gedrag van het kind
Het toezicht dat de moeder op het kind houdt, heeft het grootste effect op de connectie van het kind met (delinquente) vrienden.
Wanneer de banden van een jongere met de maatschappij (door familie of school) verzwakken, wordt de kans op het vertonen van delinquent gedrag groter. Familiebanden (discipline, supervisie en gehechtheid) zijn hierbij vooral belangrijk.