blog placeholder

Een betoog over de rechten die verstandelijk gehandicapten met kinderen toekomen. Mogen zij kinderen krijgen of zou het eigenlijk verboden moeten worden?

De rechten van verstandelijk gehandicapte ouders

Een sprong terug in de tijd. In 1950 werd door alle lidstaten van de Europese Unie een door de Europese Raad opgesteld verdrag ondertekend: het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Burgers van de lidstaten konden zich vanaf dat moment beroepen op de artikelen die hun vrijheid waarborgen .[1]
Let wel: burgers van de lidstaten. Betekent dat dus ook verstandelijk gehandicapten? Het meest logische antwoord op deze vraag lijkt ‘ja’ te luiden, maar wellicht zit het iets complexer in elkaar. Onlangs zorgde de zaak omtrent Baby Hendrikus[2] voor veel opschudding. Een pasgeboren kind werd bij zijn verstandelijk gehandicapte ouders weggehaald op verzoek van de Raad van de Kinderbescherming. Mag dit zomaar? Bestaan er wetten die de rechten van verstandelijk gehandicapten beschermen en dit verbieden?
De discussie is meerdere malen opgelaaid. De opvoeding door verstandelijk gehandicapte ouders wordt erg in twijfel getrokken en de vraag rijst of zij wel in staat gesteld mogen worden om kinderen te krijgen. Mogen er maatregelen genomen worden die dit kunnen voorkomen? En zo ja, hoe ver mogen deze maatregelen gaan?

Een kwalificatie van de problemen
Nederland telt zo’n 115.000 verstandelijk gehandicapten volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau.[3] Volgens de indeling van de World Health Organisation (WHO) hebben personen met een lichte verstandelijke beperking een IQ tussen de 50 en 70. Deze beperkte intelligentie brengt met zich mee dat verstandelijk gehandicapten situaties vaak niet goed inschatten en niet altijd juist kunnen oordelen. Maar net als bij ieder ander komt bij verstandelijk gehandicapten vaak een kinderwens naar boven. De Raad van de Kinderbescherming en vele anderen betwijfelen het of de gehandicapte ouders in staat zijn om hun kind naar behoren op te voeden. In de zaak van Baby Hendrikus bracht de Raad van de Kinderbescherming duidelijk haar bezwaren naar voren: ‘Baby Hendrikus wordt erg in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat door de cognitieve beperkingen van beide ouders de verwachting bestaat dat de veiligheid van de minderjarige in gedrang komt.'[4] De Raad van de Kinderbescherming wenste dan ook dat het kind van de verstandelijk gehandicapten uit huis gehaald zou worden. Nou is dit natuurlijk een erg ingrijpende maatregel voor zowel de ouders als het kind. Er zijn dan ook standpunten aan te voeren voor preventieve maatregelen zoals gedwongen anticonceptie of zelfs sterilisatie van verstandelijk gehandicapten. Doen we hier goed aan of gaat dit veel te ver en doet het bovendien inbreuk op de rechten van de verstandelijk beperkten?

Mogelijke maatregelen en de wet
De wet is er onder andere om ons te beschermen tegen de macht van de overheid of anderen die een inbreuk op onze vrijheden willen doen. De wet beschermt dus ook verstandelijk gehandicapten. Artikel 1 van de Grondwet geeft meteen al aan dat iedereen gelijk is, discriminatie op grond van bijvoorbeeld geslacht, of in dit geval geestelijk en lichamelijk welzijn, is niet toegestaan. Artikel 8 EVRM bepaalt dat iedereen het recht heeft op het zogenoemde ‘family life’, zo ook verstandelijk gehandicapten. Artikel 12 EVRM brengt het recht op het huwen en het stichten van een gezin in beeld.[5]
Artikel 12 EVRM vermeldt wel: ‘volgens de nationale wetten’. Het is voor de nationale wetgever dus mogelijk om de reikwijdte van het verdrag verder zelf in te kleuren. Betekent dit dan dat de nationale wetgever een wet op zou kunnen stellen die het verstandelijk gehandicapten verbiedt om kinderen te krijgen? Nee, in dit geval niet. In 2007 is namelijk The Convention on the Rights of Persons with Disabilities van de VN door Nederland geratificeerd. Artikel 23 van dit verdrag bepaalt dat mensen met een handicap dezelfde mogelijkheid hebben tot het aangaan van een huwelijk en het stichten van een gezin als ieder ander.[6] Op grond van dit verdrag is het voor de Nederlandse staat dus niet mogelijk om verstandelijk gehandicapten te dwingen tot anticonceptie.
Maar zoals Davids in haar artikel in FJR[7] terecht opmerkt is bij elk fundamenteel recht het waarborgen van het recht van de een, vaak de beperking van een fundamenteel recht van de ander. Niet alleen de belangen van de (toekomstige) ouders spelen een rol, maar ook die van het kind. Als later, na de geboorte van het kind, blijkt dat de verstandelijk gehandicapte ouders niet goed kunnen zorgen voor hun zoon of dochter, kunnen er alsnog zeer pijnlijke situaties ontstaan. Artikel 1:254 lid 1 BW[8] stelt dat het mogelijk is in te grijpen als het kind in een bedreigende situatie verkeert. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan geestelijke of lichamelijke verwaarlozing. Stichtingen als de Raad van de Kinderbescherming kunnen het kind uit huis laten plaatsen. Deze maatregel mag volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) alleen plaatsvinden als er een daadwerkelijk gevaar voor de ontwikkelingsbelangen van het kind aanwezig is. Dit betekent dus dat slechts verwachtingen niet voldoende redenen geven om een kind bij zijn ouders weg te halen. Het EHRM zegt hierover: ‘… In particular, where the decision is explained in terms of a need to protect a child from danger, the existence of such a danger should actually be established.'[9]
Kees Korthals, directeur van MEE Nederland, de vereniging voor het ondersteunen van het leven met een beperking, verklaarde dat er in de helft van de 1600 gezinnen met verstandelijk gehandicapte ouders door de Raad voor de Kinderbescherming ingegrepen moet worden. Dit is echter niet voldoende reden om preventieve maatregelen te nemen zoals een uithuisplaatsing van een kind de dag na de geboorte.[10] Mochten er wel voldoende aanwijzingen zijn dat er bedreiging van de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van het kind plaatsvindt, dan mogen er maatregelen zoals uithuisplaatsing genomen worden. Dit is natuurlijk een erg traumatische ervaring voor zowel de ouders als het kind. Sterilisatie wordt dan ook al voorzichtig als oplossing voor dit probleem genoemd. Op die manier zou er überhaupt nooit sprake zijn van een kind. De wet staat deze ingrijpende maatregel echter in de weg.
Artikel 11 van de Grondwet regelt de onaantastbaarheid van ons lichaam. Dit houdt in dat wij allen zelf mogen beschikken over ons lichaam en niet ongewenst ons lichaam te hoeven laten bewerken. Dit geldt óók voor verstandelijk gehandicapten. Sterilisatie is op grond van dit grondrecht dus uitgesloten. Hierbij moet wel vermeld worden dat artikel 7:450 BW lid 3 ook een rol speelt bij deze kwestie. De hoofdregel is dat voor een ingreep op het lichaam de toestemming van de patiënt vereist is, zoals vermeld is in lid 1 van artikel 7:450 BW. Maar lid 3 geeft aan dat indien een patiënt niet in staat geacht wordt een redelijke waardering van zijn belangen te maken, in de zin van artikel 7:465 lid 2 en 3 de curator bepaalt wat er zal gebeuren met de patiënt. Dit betekent dus als een verstandelijk gehandicapte onder curatele is gesteld, hij wel degelijk gesteriliseerd kan worden indien zijn curator dit nodig acht. Voor de verstandelijk gehandicapte is dit erg hard natuurlijk, maar ook de belangen van een eventueel kind moeten in acht worden genomen.
Toch is sterilisatie nog geen proportionele maatregel. Er zijn veel minder ingrijpende middelen te bedenken om problemen te voorkomen. Zo valt te denken aan 24-uursbegeleiding. Op die manier wordt zowel rekening met ouder als kind gehouden. De verstandelijk gehandicapten wordt dan dus ook niet verboden om kinderen te krijgen, iets waardoor een verstandelijk beperkte met een kinderwens aanzienlijk beter af is.
Hetzelfde geldt voor gedwongen anticonceptie, ook deze maatregel is in strijd met de proportionaliteit. Het recht om kinderen te krijgen mag niet zomaar van verstandelijk gehandicapten afgenomen worden indien dit niet nodig is. Een hulppersoon die helpt in het huishouden en bij de opvoeding van het kind zou wederom een betere en minder ingrijpende oplossing zijn. Vanuit de MEE en de Raad van de Kinderopvang kunnen zulke hulppersonen worden ingezet.

Conclusie
Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de overheid of instellingen als de Raad voor de Kinderbescherming niet zomaar kunnen verlangen dat verstandelijk gehandicapten geen kinderen meer mogen krijgen. Er zijn veel verstandelijk beperkten met een kinderwens en met de juiste middelen is een gezin stichten voor hen helemaal geen onmogelijke zaak. De wet staat het (met uitzondering van toestemming van de curator) niet toe dat verstandelijk gehandicapten zomaar gesteriliseerd worden indien zij het hier zelf niet mee eens zijn. Hetzelfde geldt voor gedwongen anticonceptie. Daarnaast zijn deze maatregelen in strijd met de proportionaliteit en dus niet aanvaardbaar.
Wel is het duidelijk dat kinderen van verstandelijk gehandicapte ouders vaak problemen ondervinden. Deze kinderen hebben recht op een behoorlijke jeugd en een goede opvoeding. Als de verstandelijk gehandicapte ouders hierin (soms) tekort schieten is het wenselijk om een hulppersoon in het gezin te plaatsen. Deze hulppersoon kan bedreigende situaties voor de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van het kind zien te voorkomen. Als ook dit niet lijkt te werken kan er alsnog op uithuisplaatsing worden overgegaan. Dit is dan wel de uiterste maatregel.
Het is belangrijk om te onthouden dat mensen met een verstandelijke beperking ook mensen zijn die op de wet moeten kunnen vertrouwen, net als ieder ander. Uiteindelijk zijn we immers allemaal gelijk.

 

[1] Op basis van art. 93 GW werkt het EVRM rechtstreeks door in onze nationale rechtsorde.
[2] Rb. Arnhem 10 november 2008, LJN BG3849.
[3] Ras, Wottiez, Van Kempen & Sadiraj 2010
M. Ras, I. Wottiez, H. van Kempen & K. Sadiraj, Steeds meer verstandelijk gehandicapten? Ontwikkelingen in vraag en gebruik van zorg voor verstandelijk gehandicapten 1998-2008, Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau 2010.
[4] Rb. Arnhem 10 november 2008, LJN BG3849.
[5]Art. 12 EVRM luidt: Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.[6] Convention on the Rights of Persons with Disabilities, United Nations, p. 15-16.
[7] Davids 2010
W.E.M. Davids, ‘Verstandelijk gehandicapten met een kinderwens. De afweging tussen zelfbeschikking, maatregelen en preventie’, FJR 2010, p. 14-21.
[8] Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de wet op de jeugdzorg.
[9] EHRM 18 december 2008, no.39948/06.
[10] Dit gebeurde bij Baby Hendrikus, Rb. Arnhem 10 november 2008, LJN BG3849.