blog placeholder

Er bestaat tegenwoordig steeds meer ophef over het aantal normovertredende jongeren dat toeneemt en dat steeds meer mensen algemeen geaccepteerde normen aan hun laars lappen. Zelfs hoge bazen van grote bedrijven zijn er niet vies van af en toe frauduleuze handelingen te plegen. Wat wij ons nu afvragen is wat de gevolgen zijn van dit normgedrag op andere mensen die dit waarnemen. Onder normovertredend gedrag wordt al het gedrag van mensen verstaan, waarbij er een vaststaande norm wordt overtreden, zoals het vervuilen van straten. Uit onderzoek is gebleken dat mensen sneller geneigd zijn een norm te overtreden als zij anderen hetzelfde zien doen. Mensen gooien bijvoorbeeld sneller rommel op straat, waar anderen dit ook hebben gedaan dan in een schone omgeving (Cialdini et al., 1990). Er bestaat echter ook een interessant verschijnsel dat cross norm inhibitie wordt genoemd. Dit effect houdt in dat wanneer mensen zien dat er in hun omgeving een norm is overtreden, zij sneller geneigd zijn ook een andere norm te overtreden (Keizer et. al., 2008). Een voorbeeld hiervan is dat mensen sneller stelen in een omgeving waar veel graffiti op de muren is gespoten. In het onderzoek van Keizer et. al. (2008) waren de mensen normovertreders in het algemeen. Als variatie op dit onderzoek willen wij naast deze categorie mensen (die we niet-normdragers zullen noemen) een andere categorie onderscheiden: de normdragers. Dit zijn mensen waarvan verwacht wordt dat zij zich aan de normen houden, denk hierbij bijvoorbeeld aan een politieagent of hoogleraren. Bekend is dat mensen sneller een norm overtreden als zij iemand anders een norm zien overtreden, maar maakt het uit of het een normdrager of niet-normdrager betreft die een norm overtreedt. De vraagstelling luidt dan ook: In welke mate modereert het normdrager zijn van een geobserveerde normovertreder het cross norm inhibitie effect? De verwachting is dat naarmate een geobserveerde normovertreder meer beschouwd wordt als normdrager dit resulteert in een sterker cross norm inhibitie effect. Wanneer mensen een normdrager een norm zien overtreden, zullen zij sneller geneigd zijn een (andere) geldende norm te overtreden dan wanneer zij een niet-normdrager deze norm zien overtreden. Deze verwachting komt voort uit de goal framing theory (Lindenberg & Steg, 2007). Deze theorie betoogt dat de attitudes en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de doelen die zij nastreven. Deze goal framing theory telt drie doelen, namelijk het normatieve doel, het hedonistische doel en het winstdoel. Iemand met een normatief doel zal gericht zijn op wat algemeen gewenst is in een situatie, diegene zal zich aan de norm houden. Iemand met een hedonistisch doel zal gericht zijn op datgene waarbij hij/zij zich op dat moment het prettigst voelt. En iemand met een winstdoel zal erop gericht zijn dat hij/zij de meeste winst binnen haalt. Als er een bepaald doel verzwakt wordt, worden de andere doelen meer van invloed. Het observeren van normovertredend gedrag door anderen, verzwakt het normatieve doel, waardoor normen minderen van invloed worden en normovertredend gedrag waarschijnlijker. Wij denken dat als mensen zien dat er een norm overtreden wordt door een normdrager, hun normatieve doel sterker naar de achtergrond verschuift dan wanneer een niet-normdrager een norm overtreedt, omdat een normdrager de rol van voorbeeldfunctie vervult voor wat de normen zijn. Normdragers zijn dus meer dan niet-normdragers een bron van support voor het normatieve doelframe. Dus als normdragers de norm overtreden, valt er meer support voor het normatieve doel weg dan een overtreding door een niet-normdrager. Een geobserveerde normovertreding door een normdrager zorgt daardoor voor een sterker cross norm inhibitie effect. Het is dus waarschijnlijker dat iemand een norm overtreedt na het observeren van normovertreding door een normdrager dan door een niet-normdrager.

De bovenstaande onderzoeksvraag hebben we onderzocht door middel van een veldexperiment.

Onderzoeksdeelnemers

De onderzoeksdeelnemers waren 277 Groningse universitaire- en hbo-studenten die lid zijn van een sportcentrum voor studenten in Groningen. Van de deelnemers waren 147 man en 130 vrouw.

Opzet

Het veldexperiment had een between subject design. De onderzoeksdeelnemers kregen een flyer die een overtreding van een norm (contextnorm) door een specifieke groep onder de aandacht bracht. De contextnorm was het plegen van plagiaat. De onafhankelijke variabele was de samenstelling van de genoemde groep, normovertreders genoemd, te weten niet-normdragers (conditie 1) of normdragers (conditie 2). De genoemde niet-normdragers waren studenten. De genoemde normdragers waren hoogleraren. In conditie 1 werd op een flyer aangegeven dat 80% van de studenten plagiaat pleegt bij het schrijven van een artikel. In conditie 2 werd aangegeven dat 80% van de hoogleraren plagiaat pleegt bij het schrijven van een artikel (zie bijlage). Als afhankelijke variabele werd er gekeken of de onderzoeksdeelnemers in de verschillende condities een (andere) norm (doelnorm) overtraden. De doelnorm was het wel of niet ‘litteren’ van de flyer.

Procedure

Als locatie voor ons veldexperiment gebruikten wij de fietsenstallingen van een sportcentrum voor studenten in Groningen. De groepen werden verdeeld, doordat de fietsenstalling denkbeeldig in twee helften was verdeeld. In welke groep iemand zat, hing af van het deel van de stalling waarin de fiets van de onderzoeksdeelnemer werd geplaatst. De flyers werden opgehangen aan de handvaten van de fietsen die bij het sportcentrum stonden. Aan de ene helft van de fietsen bevestigden we de flyer met de normdrager die een norm overtreedt en aan de andere helft de flyer met de niet-normdrager die een norm overtreedt. Er werd gekeken wat studenten met de flyer deden. Wanneer iemand de flyer op de grond gooide, aan een andere fiets hing of op een andere manier achterliet in de fietsenstalling, werd dit beschouwd als normovertreding. Als iemand de flyer in de prullenbak gooide, die overigens een eind verwijderd was van de fietsenrekken, of meenam, betekende dit dat de persoon de norm niet overtrad. Een aantal onderzoekers observeerde de onderzoeksdeelnemers onopvallend en noteerde het geslacht van de deelnemers en wat ze met de flyers deden. De andere onderzoekers zorgden voor het opruimen en ophangen van de flyers. Om de invloed van derde variabelen te verkleinen, werden overige factoren die van invloed zouden kunnen zijn constant gehouden. Het onderzoek vond op meerdere dagen plaats, maar altijd doordeweeks en op hetzelfde tijdstip en op dezelfde plaats. Ook werd het aantal flyers dat op de grond lag gelijk gehouden. Dit gebeurde door onopvallend de weggegooide flyers op te ruimen. Als het opruimen gezien werd, zou dat namelijk invloed kunnen hebben op het gedrag van de onderzoeksdeelnemers, omdat ze dan extra met de norm geconfronteerd zouden worden. Ook de weercondities waren hetzelfde bij alle observaties.

 Resultaten

De resultaten laten zien dat 42% van de onderzoeksdeelnemers in de niet normdrager conditie de doelnorm overtrad tegenover 53% van onderzoeksdeelnemers in de normdrager conditie. Het gevonden verschil is significant (χ2 (1, 276) = 3.103, p = 0.04).

In het onderzoek is rekening gehouden met het geslacht van de onderzoeksddeelnemers. Het verschil tussen het percentage vrouwen dat de doelnorm overtrad (49%) en het percentage mannen dat de doelnorm overtrad (46%) is niet significant (χ²(1,276) = 0.134, p = 0.714).

Ook binnen de condities zijn er geen significante verschillen tussen het percentage mannen en vrouwen dat de doelnorm overtrad. In de niet normdrager conditie heeft 41% van de vrouwen tegenover 43% van de mannen de doelnorm overtreden (χ²(1,135) = .020, p = .888). In de normdrager conditie heeft 55% van de vrouwen tegenover 50% van de mannen de doelnorm overtreden (χ²(1,140) = .385, p = .535).

Discussie

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er een significant verschil bestaat tussen het aantal vervuilers in conditie 1 (niet-normdragers) en het aantal vervuilers in conditie 2 (normdragers). Dit ondersteunt onze hypothese dat naarmate een geobserveerde normovertreder meer beschouwd wordt als normdrager dit resulteert in een sterker cross norm inhibitie effect dan wanneer mensen een niet-normdrager een norm zien overtreden.

Voor eventueel vervolgonderzoek is het aan te raden meer te kijken naar normovertredend gedrag bij mensen in het algemeen, dus niet alleen Groningse HBO- en WO-studenten die sporten. Er moet dus een bredere steekproef genomen worden, waarin mensen uit iedere laag van de samenleving vertegenwoordigd zijn. Zo kunnen de resultaten beter gegeneraliseerd worden naar de bevolking. Er zou dan ook gebruik gemaakt moeten worden van normdragers die door de gehele bevolking worden beschouwd als mensen die een voorbeeldfunctie hebben, zoals politieagenten. Verder is aan te bevelen een andere variabele dan flyers te gebruiken om een normovertreding aan het licht te brengen, zoals echte observeerbare normovertredingen of het mondeling omroepen van een normovertreding. Dit om er zeker van te zijn dat de normovertreding wordt opgemerkt door de proefpersonen.

Maatschappelijk gezien betekenen de resultaten dat het gedrag van typische normdragers van cruciaal belang kan zijn voor het normgedrag van de overige mensen in de samenleving. Deze normdragers zijn een belangrijke support voor het normatieve doel van mensen. De verantwoordelijkheid van deze rolmodellen zou daarom sterk benadrukt moeten worden. Op deze manier zou normovertredend gedrag aanzienlijk verminderd kunnen worden. Dus terugkomend op de hoge bazen van grote bedrijven die er niet vies van zijn frauduleuze handelingen te plegen, betekent dit dat zij de drempel van normovertredend gedrag bij overige mensen in de samenleving verlagen. Typische normdragers, waaronder deze hoge bazen, zouden er daarom extra goed op moeten letten dat zij geen normen overtreden.