blog placeholder

Sardinië heeft geen grote reputatie als paradijs voor wandelaars. En dat is vreemd want als je beelden van het eiland bekijkt, lijkt het aan alle voorwaarden voor een mooie looptocht te voldoen. Fraaie bergen die een adembenemende en lange kust vormen met een ruige vlakte in het midden. Hoe kan het dat er hier maar twee uitgezette looproutes zijn? En waarom dan niet gewoon eigenwijs polshoogte gaan nemen om te zien of er echt geen mogelijkheden zijn. En als je dan toch op avontuur bent waarom dan niet een weekje in augustus gaan, wanneer je er zeker van kunt zijn dat het erg warm zal zijn.

Sardinië ligt in de Middellandse Zee tussen Italië en Spanje als middelste van de drie grote eilanden daar. Sicilië ligt er ten zuiden en Corsica ten noorden van. Die ligging heeft zijn sporen op het eiland achtergelaten. De westkant heeft een duidelijk Spaanse signatuur en het Oosten is volop Italiaans. Daarmee is haar meest in het oog springende culturele fenomeen al genoemd. Anders dan in het grootste deel van de mediterrane wereld zijn er op Sardinië geen grote cultuurfenomenen te vinden. Nog klassieke ruïnes, nog kathedralen of andere artistieke meesterwerken is het eiland rijk.

Meer tijd om te wandelen dus. Maar waar op Sardinie?

Aan de oostkant zijn er zoals gezegd een paar tracks uitgezet. Hele fraaie maar ook heel druk bezochte. En korte. Die lieten we even liggen, we wilden eerst onderzoeken of het niet gewoon laksheid is waardoor er geen routes zijn. Met de bus naar het westen onderweg wordt onze aanname versterkt. Hier moet gewoon lekker te lopen zijn. Ook de gedetailleerde kaarten die het overvriendelijke toeristenbureau ons gratis toegestuurd had, sterkten ons voornemen.

De volgende dag, na lange bestudering van de kaart besloten we een tocht te gaan maken naar een stadje 14 kilometer verderop. Het zou moeilijk worden, afgezien van de hitte moesten we ook onze weg zien te vinden in een uitgebreid maar ingewikkeld stelsel van geitenpaadjes. Wel hadden we op de valreep nog wat tips voor de weg van een herder gekregen.

Al na twee uur lopen, onze thuisbasis was nog in zicht, kwamen we tot de conclusie dat we verdwaald waren. Het ene pad dat ons naar de top van een kam zou moeten voeren was doodgewoon onvindbaar. Een laatste poging om de kam te bedwingen werd genomen: rechtdoor naar een oriëntatiepunt hogerop. De vegetatie was op het oog taai maar doordringbaar. Ze deed nog het meest denken aan de begroeiing van de duinen aan de Nederlandse kust. Schijn bedriegt; na een uur ploeteren temidden van distels en doornen waren we ons doel nog niet voor de helft genaderd. We dropen af, bekrast en bebloed. Terug naar de zee. 

De volgende dag een nieuwe poging. Nauwgezette studie van de kaart had een fraaie rondwandeling mogelijk gemaakt. Om het vertrekpunt te bereiken, moesten we eerst zo’n zeven kilometer asfalt over. Het beginpunt, een pad dat schuin terug de bergwand opliep was al van ver herkenbaar. Alleen, de toegang werd geblokkerd door een robuust hekwerk. Nood breekt wetten, het hek was vrij simpel te omgaan en even later begaven we ons op een pad dat ons door een pastoraal visioen zou gaan voeren. De grillige bergmassieven, de kurkeiken, een kudde nieuwsgierige ezeltjes, het leek in scène gezet zo overdadig mooi. En dan de afdaling in een vallei over een pad langs druivenranken, vijgenbomen, laurierstuiken en rozemarijn naar een smalle kronkelende rivier die al van hoog zichtbaar was.

Daarmee waren de mogelijkheden op deze plek uitgeput. Bij alles wat we uitprobeerden waren er dezelfde obstakels, doodlopende of niet meer bestaande paden en hekken, heel veel hekken. We besloten naar het oosten terug te gaan om daar nog tijd te hebben voor de uitgezette wandelingen. De hitte was al tegenstander genoeg en zoals gezegd, de routes die er zijn fraai maar druk en kort.

Sardinië is een paradijs maar niet voor wandelaars. Het zou operaties vergen vergelijkbaar met de aanleg van een snelweg om het eiland op die manier toegangkelijk te maken en dat lijkt er vooralsnog dus niet in te zitten.