blog placeholder

Hier de uitleg over het gebruik van bijwoorden in de Noorse taal

Bijwoorden

Bijwoorden zijn woorden die in geen enkele andere categorie vallen (zoals bijvoorbeeld zelfstandige naamwoorden of bijvoegelijke naamwoorden). Voorbeelden van bijwoorden zijn:

  • zij liep snel door
  • dit is een betrekkelijk moeilijk onderwerp
  • waar ben je naar op zoek?
  • zij was gisteren niet thuis en kon dus haar telefoon niet opnemen

Bijwoorden worden in het Nederlands verdeeld in de volgende groepen:

  • bijwoorden die iets zeggen over bijvoegelijke naamwoorden (een bijzonder aardige dokter)
  • voorzetselsbijwoorden (spring maar achterop mijn fiets)
  • voornamelijke bijwoorden (waar ben je naar op zoek?)
  • voegwoordelijke bijwoorden (zij was ziek, zodat ze niet kon komen)

Bijwoorden in het Noors

In het Noors worden bijwoorden adverbs genoemd. Ze vormen voor de meeste Nederlanders een behoorlijke uitdaging bij het leren van het Noors. Dit komt voornamelijk doordat het Noors meer bijwoorden heeft dan het Nederlands. 

In het Noors worden de bijwoorden ingedeeld in de volgende groepen:

  • Bijwoorden van tijd (tidsadverb)
  • Bijwoorden van manier (måtesadverb)
  • Bijwoorden van plaats (stedsadverb), deze groep wordt in het volgende artikel besproken
  • Bijwoorden van handeling (modale adverb)
  • Bijwoorden van ontkenning (nektende adverb)
  • Bijwoorden van nadruk (framhevende adverb en gradsadverb)
  • Bijwoorden van grootte en inhoud. Deze laatste groep wordt niet in dit artikel besproken, maar in het volgende)

Bijwoorden van tijd (tidsadverb):

Bijwoorden van tijd vertellen wanneer een bepaalde handeling heeft plaatsgevonden. Een bijwoord van tijd geeft dus altijd antwoord op een van de volgende vragen: wanneer (når?), hoe vaak (hvor ofte?) hoe lang (hvor lenge?).

Een paar voorbeelden:

  • Tidligere bodde jeg i Nederland (vroeger woonde ik in Nederland)
  • Da jeg var ung, hadde jeg en hund (toen ik jong was, had ik een hond)
  • Han kommer nok aldri (hij komt zeker nooit)
  • Først kom han hit, deretter skal han dit (eerst komt hij hierheen, daarna gaat hij daarheen)
  • Vi reiser snart (wij reizen binnenkort)

Noorse tidsadverb zijn: da (toen), nå (nu), siden (sinds), alltid (altijd), aldri (nooit), sjelden (zelden), ofte (vaak), igjen (weer), lenge (lang), foreløpig (voorlopig), fremdeles (nogsteeds), ennå (nog), sent (laat), tidlig (vroeg), tidsnok (vroeg genoeg), først (eerst), deretter (daarna), så (daarna), etterpå (erna), senere (later), deretter (daarna), snart (binnenkort)

Bijwoorden van manier (måtesadverb):

Bjwoorden van manier vertellen iets over de manier waarop iets gedaan wordt. Ze zeggen dus vaak iets over een werkwoord. Als regel kun je stelllen dat bijwoorden van manier antwoord geven op de vraag hoe? (hvordan?).

Een paar voorbeelden:

  • de snakker langsomt (ze spreken langzaam)
  • han snakker høyt (hij spreekt hard)
  • hun smiler søtt (ze lacht lief)

Noorse måtesadverb zijn: bra (goed), brått (abrupt), sånn (zo), slik (zo), annerledes (anders), ille (slecht), fort (snel), langsomt (langzaam), høyt (hard), lavt (zacht), tydelig (duidelijk), raskt (snel), klart (duidelijk), søtt (lief), forfarlig (gevaarlijk), enz.

Bijwoorden van plaats (stedsadverb):

Bijwoorden van plaats geven antwoord op de vraag waar (hvor) een bepaalde handeling plaatsvindt, of plaats heeft gevonden).

Deze bijwoorden worden in het volgende artikel besproken.

Bijwoorden van handeling (modale adverb):

Bijwoorden van handeling geven een mening over een bepaalde handeling. Ze geven dus eigenlijk weer wat de schrijver ergens van vindt of hoe waarschijnlijk die schrijver een bepaalde gebeurtenis acht.

Een paar voorbeelden:

  • Han kommer desverre hit (hij komt jammer genoeg hierheen)
  • Det er da klart (dat is dan duidelijk)
  • jeg vil heller dra (ik wil liever gaan)

De Noorse modale adverb: desverre (jammer genoeg), heldigvis (gelukkig), forhåpentlig (hopelijk), gjerne (graag), heller (liever), jo (toch), sikkert (zeker), antakelig (zeer waarschijnlijk), angivelig (waarschijnlijk), formodentlig (vermoedelijk), nok (zeker), kanskje (misschien), muligens (mogelijk), visst (vast), vel (wel), neppe (vast niet), sikkert ikke (absoluut niet)

Ontkennende bijwoorden (nektende adverb):

De naam spreekt voor zich: ontkennende bijwoorden ontkennen dat er een bepaalde handeling heeft plaatsgevonden, dat er een bepaalde verwachting was of een bepaalde mening was.

Een paar voorbeelden:

  • han kan ikke komme (hij kan niet komen)
  • hun kommer heller ikke (zijn komt ook niet)

De Noorse ontkennende bijwoorden: ikke (niet), aldri (nooit), neppe (vast niet), heller ikke (ook niet), en verder alle bijwoorden waarvoor je ikke kunt plaatsen

Bijwoorden van nadruk (framhevende en gradsadverb):

Zowel de framhevende als de gradsadverb proberen een bepaalde handeling te benadrukken of te vertellen hoe erg een bepaald iets moet worden benadrukt.

Een paar voorbeelden:

  • Jeg vet nøyaktig hvordan jeg må gjøre det (ik weet precies hoe ik dat moet doen)
  • han kom presis klokka 8 (hij kwam precies om acht uur)
  • dette går helt galt (dit gaat helemaal mis)
  • akkurat den dagen var jeg syk (precies die dag was ik ziek)
  • han er litt flinkere enn broren (hij is iets knapper dan de broer)
  • han er noe flinkere enn broren (hij is wat knapper dan de broer)
  • han er mye flinkere enn broeren (hij is veel knapper dan de broer)
  • han er enda flinkere (hij is nog knapper)
  • han er den aller flinkeste (hij is de allerknapste)

Zoals je ziet kun je deze groep werkwoorden gebruiken in combinatie met de trappen van vergelijking. Dit kun je maar met een paar bijwoorden doen en die hebben allemaal een onregelmatige verbuiging:

  • veel: mye-mer-mest
  • weinig: lite-mindre-minst
  • graag: gjerne-heller-helst
  • lang (ver): langt-lenger-lengst
  • lang (tijd): lenge-lenger-lengst

De framhevende en gradsadverb in het Noors: akkurat (precies), nettop (precies), presis (precies), nøyaktig (precies), absolutt (absoluut), helt (helemaal), ikke så (niet zo), nokså (best wel), ganske (best wel), litt (een beetje), veldig (enorm), meget (enorm), svært (enorm), innmari (enorm), altfor (te erg), mye (veel), lite (weinig), gjerne (graag), langt (ver), lenge (lang)

Meer lezen?

Bronvermeling

  • Norsk grammatikk for fremmedspråklige
  • Nøkkel til Norge
  • Stein på stein
  • Her på Berget
  • ordbok (woordenboek) Nederlands-Norsk, Norsk-Nederlands
  • folkeuniversitetet
  • norsk språkrad
  • språkspalten