blog placeholder

Het Romeinse Rijk was het rijk van de Romeinen. Van oorsprong was het een stadstaat. Vanaf de zesde eeuw voor Christus begon dit staatje zich uit te breiden. Op zijn hoogtepunt omvatte het rijk alle landen rond de Middellandse Zee.

De Romeinse geschiedenis wordt traditioneel in drie perioden onderverdeeld:

– koningstijd

– republiek

– keizertijd

Rome is weliswaar als koninkrijk begonnen, maar ging al vrij snel over in een republiek. Om duidelijk te maken hoe Rome een republiek werd, leggen we eerst in het kort uit wat de verschillende staatsvormen inhielden. We vertellen wat over: Het Romeinse koninkrijk(koningstijd), de Romeinse republiek(republiek), het principaat, het Dominaat en over de splitsing van het rijk(keizertijd).

Koningstijd: Een Koninkrijk is een regeringsvorm met aan het hoofd een koning. Het Romeins Koninkrijk (ca. 800-510 v.Chr.) werd oorspronkelijk bestuurd door een Indo-Europese koning, die gekozen werd door de vergadering van weerbare mannen van Rome. Deze bekleden de koning met het imperium. Dat was de hoogste macht. Bovendien bezat de koning ook een religieuze functie. De ambtswoning van de koning was de regia. De koning werd in zijn regeringstaken bijgestaan door een raad van afgevaardigden uit de tribus (de stammen) van Rome: de senatus. Wanneer een koning overleed werd een interkoning aangesteld, die dan de verkiezing van een nieuwe koning moest regelen. Afkomst speelde geen rol, want er werden naast Romeinen, ook Latijnen en Etrusken verkozen tot koning. Later zou het imperium gedeeld worden door twee consules. Republiek Een republiek is een staat waar de macht bij een of meer personen ligt die de macht van het volk (democratie), het parlement of via een staatsgreep in handen gekregen hebben – soms ook van een bezettende buitenlandse macht. Een andere omschrijving is de staatsvorm waarbij geen regering door erfopvolging bestaat, dus een land dat geen monarchie is.

De Romeinse Republiek ontstond volgens de overlevering in 510 v.Chr., toen de laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus, werd verdreven door Lucius Iunius Brutus. Er werd toen besloten om jaarlijks 2 consuls te kiezen. In latere tijden ontstonden naast het ambt van consul ook de ambten van proconsul, quaestor, praetor en censor.

In 27 v.Chr. werd Octavianus benoemd tot princeps en hiermee begon het principaat, hetgeen in feite het einde van de Romeinse republiek betekende (hoewel die nooit officieel opgeheven is). De Republiek maakte nu plaats voor het Romeinse Imperium.

Keizertijd: Het Romeinse Keizerrijk was een staat die ontstond rond het begin van de jaartelling en uiteindelijk in 395 weer uiteenviel. Het rijk ontstond in de landstreek Latium. Hier spraken de bewoners Lingua Latina, de Latijnse taal. Het rijk strekte zich uit rond de Middellandse Zee en omvatte ook West-Europa behalve Ierland en Scandinavië. Het was de opvolger van de Romeinse Republiek en had als zetel van de macht Rome.

Het principaat (27 v. Chr. – 284 n. Chr.) was de staatsvorm die Augustus heeft geplaatst op de overblijfselen van de oudere Romeinse Republiek. Hij deed dit door de oud-republikeinse titel van princeps (eerste der senaat) te bekleden met de verschillende bevoegdheden die aan zijn persoon waren toegekend door de senaat. In tegenstelling tot zijn adoptievader Julius Caesar belemmerde Augustus de republikeinse instellingen niet, maar beheerste hij ze wel. De princeps was door de aan zijn persoon toegekende bevoegdheden in staat in te grijpen tegen de republikeinse magistraten.

Na zijn dood in 14 neemt zijn adoptiefzoon Tiberius, aan wiens persoon ook al verschillende bevoegdheden waren toegekend, op aandringen van de senaat en zijn moeder aarzelend de positie van princeps in. Hierdoor wordt het instituut van het principaat officieel een feit. Vanaf nu zal bij de dood van een princeps een nieuwe princeps worden aangesteld die dezelfde bevoegdheden zal krijgen als zijn voorganger. Deze bevoegdheden, die aan de persoon van de princeps verbonden waren, werden meestal al toegezegd aan de beoogde opvolger.

Het dominaat was het gevolg van een evolutie van het principaat. De eerste die zich publiekelijk dominus et deus (meester en god) liet noemen en niet langer meer princeps was Diocletianus. Hij had echter al voorgangers die eerder al stappen hadden ondernomen, zoals onder andere Gaius Iulius Caesar Germanicus Caligula. Het feitelijke dominaat liep al snel af, maar de keizer bleef wel vereerd worden als een god en werd steeds meer beschouwd als een (goed) meester van zijn onderdanen dan als een eerste onder zijn gelijken.

Het jaar 395 was het jaar van de definitieve splitsing van het Romeinse rijk in oost en west. Het oorspronkelijke Romeinse Rijk werd wegens de toenemende problemen in bestuur, economie en grensbewaking onder keizer Diocletianus verdeeld in een West- en Oost-Romeins Rijk. De grens werd getrokken tussen het Latijn sprekende Italië en Westen en het welvarender Grieks sprekende Oosten.

Tot begin 5e eeuw bleef het westelijke rijk min of meer intact. Verschillende keren werden de twee ‘Romeinse Rijken’ nog verenigd onder een enkele keizer, na de nodige burgeroorlogen tussen de troonpretendenten. Maar de verschillen in cultuur en economie tussen de twee werden steeds groter. De belangrijkste oorzaken waren de geringere bevolking, kleinere economie en handel en de nog jonge steden zonder gerijpte bestuurlijke traditie in het Westen buiten Italië. Het dichtbevolkte Oosten kon al op een stedelijke traditie van vele eeuwen bouwen, met het bijbehorende betere bestuur dat ook meer belasting kon opbrengen om een efficiënt leger op de been te houden. Het jaar 476 wordt gezien als het einde van het West-Romeinse Rijk. Het Oost-Romeinse Rijk verandert in een Grieks rijk en blijft nog tot 29 mei 1453 bestaan.