blog placeholder

De groei van de economie in de Gouden Eeuw van de Republiek is voor een groot deel te danken aan de handel van de VOC met Azië. Tijdens deze periode voeren vele schepen tjokvol met lading van en naar Azië. In dit artikel zal ingegaan worden op de import- en exportproducten van de VOC en er zal een verklaring gegeven worden voor de verandering van de samenstelling ervan gedurende de zeventiende eeuw.

Nederlands-Aziatische handel in de zeventiende eeuw

 

De handel met Azië was een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie in de zeventiende eeuw. Het is één van de oorzaken dat de zeventiende eeuw nog steeds de Gouden Eeuw genoemd wordt in Nederland. Tot de zeventiende eeuw verkregen de Nederlanders nog specerijen via de handel met Portugal. In de zestiende eeuw bezat Portugal namelijk nog het grootste aandeel in de handel met Azië. Via Lissabon werden specerijen verhandeld aan andere Europese landen. Aan het einde van de eeuw werd de handel met Portugal echter bemoeilijkt door protectionistische maatregelen van dat land. Dat heeft er mede toe bijgedragen dat Nederlandse handelaren zelf de route naar Azië gingen verkennen. Ze wilden de specerijen direct uit Azië importeren en niet meer via Portugal. De omstandigheden waren daarvoor gunstig. Enerzijds was er genoeg kapitaal in de Republiek (de toenmalige benaming voor de zeven Nederlanden) aanwezig en anderzijds waren Nederlanders niet onbekend met scheepvaart en was er genoeg kennis om op ontdekkingsreis uit te gaan.[1]

Tussen 1595 en 1602 voeren er 65 Nederlandse schepen naar Azië om handel te drijven. Daarvan keerden, wegens gevaarlijke omstandigheden, 50 terug.[2] Tijdens deze eerste handelsreizen werden nog niet zulke grote winsten behaald, maar de mogelijkheid om via de zeeroute Azië te bereiken was bevestigd. (De route over land werd de Zijderoute genoemd en raakte steeds meer in onbruik door de opkomst van de zeeroute.) Om de onderlinge concurrentie van verschillende Nederlandse compagnieën tegen te gaan, werd er één compagnie opgericht in 1602 die het alleenrecht kreeg op de handel met Azië. Dat was de Verenigde Oost-Indische Compagnie, bekend onder de afkorting ‘VOC’.[3]

De handel met Azië was in eerste instantie begonnen om aan specerijen te kunnen komen. De specerijenhandel is altijd een groot deel blijven uitmaken van de totale handel met Azië, maar daarnaast importeerde men ook andere producten. Om aan die producten te komen had men ruilmiddelen nodig. Er werden daarom ook goederen naar Azië geëxporteerd. Aan het einde van de zeventiende eeuw zagen de scheepsladingen die van en naar Azië gingen er anders uit dan tijdens de beginjaren van de VOC. De verandering van de samenstelling van de goederen die de VOC van en naar Azië verscheepte gedurende de zeventiende eeuw en de verklaring daarvoor zal in dit artikel beschreven worden.

 

Groei van de handel met Azië

Vanaf 1602 vertrokken er twee keer per jaar handelsvloten van de VOC vanuit de Republiek naar Azië. Voor 1610 waren er 76 VOC-schepen naar Azië gegaan, waarvan er 44 teruggekeerd zijn. Tussen 1640 en 1650 waren die aantallen al verdubbeld. Het aantal schepen dat terugkeerde lag lager omdat gedurende de hele zeventiende eeuw een kwart tot de helft van de schepen in Azië achterbleef om deel te nemen aan de inter-Aziatische handel. De Nederlanders vervoerden namelijk ook producten van het ene Aziatische land, naar het andere. Hiermee werd veel geld verdiend. Deze periode werd gekenmerkt door een enorme groei van de Nederlands-Aziatische handel.

De schepen die naar Azië toegingen bevatten verscheidene soorten goederen. In de eerste plaats waren er de benodigdheden die de VOC in Azië nodig had.[4] Ze hadden onder meer bouwmaterialen aan boord om VOC-gebouwen te kunnen bouwen, er waren materialen om de scheepswerven in Azië te bevoorraden zodat schepen voor de terugreis of voor reizen binnen Azië gerepareerd konden worden en er waren producten aan boord voor de Europeanen die voor de VOC in Azië verbleven, zoals Europese kleding.

Ook waren er ruilgoederen aan boord om in Azië te kunnen handelen. Er was textiel aan boord, wijn, bier en lood. Stoffen waren daarvan de belangrijkste groep. In meerdere gebieden was daarvoor een markt.[5] Daarnaast was er zilver aan boord, omdat Aziaten niet zoveel behoefte aan Europese producten hadden.

De specerijen, waaronder peper, kruidnagel, nootmuskaat en kaneel, besloegen op de terugweg van de schepen 60 procent van de lading.[6] De rest van de lading bestond uit textiel, suiker en andere Aziatische producten. Gedurende de eerste helft van de zeventiende eeuw zou de samenstelling van de scheepsladingen zo blijven.

 

Veranderingen in de samenstelling van de scheepsladingen

In de tweede helft van de 17e eeuw groeide het aantal schepen dat op Azië voer niet meer zo explosief, het gemiddelde per decennium lag rond de 220. Wel bleef het aantal schepen dat terugging naar de Republiek geleidelijk groeien tot 156 in het laatste decennium. Het totale volume van de handel werd daardoor toch groter.

De export bestond nog uit dezelfde producten, maar de samenstelling veranderde echter wel in deze tijd. Zo nam zilver een prominentere plaats in. Dat kwam met name door maatregelen van de Japanse overheid, die in 1685 de invoer van goederen aan een limiet bond.[7] Daardoor konden de Nederlanders minder handelen met Japan. De Nederlanders hadden juist uit Japan altijd veel zilver gehaald voor de handel in Azië en omdat dat niet meer mogelijk was, moesten ze het uit Europa meebrengen en steeg de export van zilver. Als nieuw ruilmiddel hadden de schepen vanaf 1662 kleine hoeveelheden goud aan boord, waar nu ook mee betaald kon worden.[8]

Ook de import kreeg een andere samenstelling. De specerijen namen een minder groot percentage van de lading voor hun rekening, maar de hoeveelheid ervan nam wél toe in deze periode, door het grotere aantal schepen dat huiswaarts keerde. Door de grote hoeveelheid specerijen die in de jaren ‘70 naar de Republiek verscheept werd, daalde de prijs ervan, daardoor liepen de winsten die er uit de specerijenhandel gehaald werden terug.[9] De handelaren gingen zich daarom ook concentreren op andere producten. Daarbij nam de Europese vraag naar bepaalde goederen toe.[10] Indiase textiel bijvoorbeeld werd al vanaf 1660 populairder in Europa en kreeg een groter aandeel in de import. Vanaf 1674 konden de Nederlandse handelaren ook heel goedkoop aan thee komen via Chinese handelaren in Batavia. Thee ging daarop ook deel uit maken van de import, ookal was de consumptie van thee in Nederland nog niet zo groot aan het einde van de zeventiende eeuw. Dat kwam omdat thee toendertijd vooral voorgeschreven werd als middel tegen hoofdpijn en niet als gewone drank gezien werd. Thee werd pas echt een belangrijk deel van de import na 1710.

 

Na 1700

De echt grote veranderingen in de samenstelling van de goederen die van en naar Azië gingen kwamen pas na de eeuwwisseling. In de achttiende eeuw nam het aandeel van de specerijen nog verder af naar een derde van de totale omvang, hoewel het volume niet kleiner werd.[11] De handel in Javaanse koffie begon pas in de achttiende eeuw, de handel in Chinese thee was aan het einde van de zeventiende eeuw net aan het opkomen en werd pas echt belangrijk in de achttiende eeuw en Indiase textiel was al in vanaf de jaren ’60 van de zeventiende eeuw belangrijker geworden, maar pas vanaf de eeuwwisseling groeide het uit tot één van de belangrijkste importproducten. Dit had vooral te maken met de Europese vraag naar deze producten die op dat moment sterk toenam. Duidelijk is dat er aan het eind van de zeventiende eeuw een ontwikkeling zichtbaar werd die zich pas in de achttiende eeuw echt doorgezet heeft.

 

Conclusie

De handel van de Republiek met Azië groeide in de zeventiende eeuw en werd een belangrijke component in de buitenlandse handel van de Republiek. De samenstelling van de goederen die van en naar Azië vervoerd werden door de VOC maakte een zekere ontwikkeling door.

In de eerste helft van de eeuw nam vooral het aantal schepen dat op Azië voer toe en daardoor werd ook het volume van de handel groter. Aan de samenstelling van de goederen veranderde in deze periode bijna niets. De scheepsladingen die van Azië naar de Republiek gingen bestonden voor zestig procent uit specerijen. De overige ruimte werd gebruikt voor textiel, suiker en andere Aziatische producten. Men betaalde met zilver en andere ruilgoederen zoals stoffen, lood en ivoor. Ook bestond een vast deel van de lading naar Azië toe uit goederen voor het eigen gebruik van de VOC: producten voor Europeanen in Azië, bouwmaterialen om VOC-gebouwen neer te zetten en gereedschappen en bouwuitrustingen om de schepen weer klaar te maken voor de terugreis en scheepswerven in Azië te bevoorraden.

Pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw was er een verandering te zien in de samenstelling van de goederen. De winsten van de specerijenhandel werden minder groot door buitenlandse concurrentie. Daardoor moest men meer in andere producten gaan handelen. Daarbij werd de Europese vraag naar bijvoorbeeld thee en Indiase textiel groter. Het aandeel van de specerijen werd geleidelijk kleiner, hoewel de hoeveelheid hetzelfde bleef, in de import. Indiase textiel nam een prominentere plaats in vanaf 1660 en na 1674 werd ook thee steeds belangrijker. Vanuit Europa bestond nog steeds een deel van de lading uit goederen voor gebruik van de VOC zelf, daarnaast was zilver een grotere plaats in gaan nemen. In 1685 kon men geen zilver meer uit Japan krijgen en daardoor werd er meer uit Europa meegenomen naar Azië. Deze ontwikkeling die aan het eind van de zeventiende eeuw begon zette zich vooral door in de achttiende eeuw.

 

[1] F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (4e druk; Zutphen 2002) 13-15.

[2] Gaastra, De geschiedenis van de VOC, 17.

[3] Ibidem, 20.

[4] J.R. Bruijn, F.S. Gaastra en I. Schöffer ed., Dutch-Asiatic shipping in the seventeenth and eighteenth centuries I. Introductory Volume (Den Haag 1987) 181-182.

[5] Bruijn e.a., Dutch-Asiatic shipping, 182.

[6] E.M. Jacobs, In pursuit of pepper and tea. The story of the Dutch East India Company (3e druk; Zutphen 1991) 83.

[7] Gaastra, De geschiedenis van de VOC, 127.

[8] Bruijn e.a., Dutch-Asiatic shipping, 184.

[9] K. Glamann, Dutch-Asiatic trade 1620-1740 (Kopenhagen/Den Haag 1958) 83.

[10] Bruijn e.a., Dutch-Asiatic shipping, 191-193.

[11] Jacobs, In pursuit of pepper and tea, 84.