blog placeholder

Aan de hand van dit artikel zal het staatsrecht van Duitsland besproken worden aan de hand van staatsrechtelijke verschijningsvormen.

Staatsvorm
Duitsland is een federale staat/bondsstaat.
– Tweeledige staat: een staat als geheel en deelstaten als geheel. Beide hebben statelijkheid. De statelijkeheid van deelstaten: de deelstaten kunnen verdragen sluiten (het zijn echter geen soevereine staten, de deelstaat heeft aldus toestemming hiertoe nodig van de Bondsregering). Elke deelstaat heeft een eigen grondgebied, eigen overheid en eigen volk.
– Er is een federale Grondwet en een Grondwet van de deelstaten. Beide hebben een eigen regering, parlement en rechterlijke organisatie. 
– Soevereiniteit van deelstaten is – anders dan bij een statenbond – beperkt. – Eeuwigheidsgarantie art. 79 lid 3 BGB: het is niet toegestaan om de federale structuur van Duitsland af te schaffen.
– Primaat ligt bij de deelstaten: art. 30 BGB, bevoegdheden komen toe aan de deelstaten, tenzij de Grondwet de bond bevoegd maakt.
– Concurrerende wetgevingsbevoegdheden art. 72 BGB: in principe zijn de deelstaten bevoegd, tenzij de nationale overjeid een regeling wil treffen met het oog op de eenheid van de staat. Het primaat van de wetgeving ligt bij de federale overheid. Alleen de hoogste gerechten zijn federale gerechten. Het Bundesgerichthof oordeelt in de hoogste instantie (HR), los daarvan staat het Bundesverfassungsgericht dat slechts zaken/geschillen toetst m.b.t. de uitleg van de Grondwet.
– Decentrale overheidsintanties voeren hun eigen wetten uit en die van de federale overheid. Bij het bestuur hebben de deelstaten het primaat. De federale overheid houdt wel toezicht en geeft richtlijnen/beleidsregels om wetten uit te voeren. De Duitsers hebben gekozen voor deze vorm omdat het de concentratie van overheidsmacht voorkomt (voorkomen van een herhaling van het Derde Rijk) en omdat het de overheid dicht bij de burgers brengt. Het overheidsbestuur is democratischer, doorzichtiger en toegankelijker. Uitgangspunten van het Duits federalisme:
1. Bundestraue: het principe van loyaliteit (ongeschreven). Wederzijdse loyaliteit tussen deelstaten onderling en met de bond. Je mag geen misbruik maken van je bevoegdheid waardoor een andere deelstaat lijdt.
2. homogeniteitsprincipe: er moet een zekere eenheid zijn tussen de staten en de bond.
3. principe van de bondsinvloed: de bond oefent invloed uit op de deelstaten. * toezicht door de federale overheid t.a.v. de uitvoering van bondswetten.
* Bondsdwang: er volgt een sanctie als bondswetten niet worden uitgevoerd; de deelstaten kunnen worden gedwongen de wetten alsnog uit te voeren.
* Bondsinterventie: in tijden van staatsnood als natuurrampen/ernstige verstoringen van de openbare orde mag de bond aanwijzingen geven en maatregelen nemen. De federale structuur is in beweging: er is een duidelijke tendens op te merken naar unitarisering (meer macht naar de bond). Tendens van coöperatie: deelstaten gaan onderling samenwerkingsverbanden aan.

Het staatshoofd
De Bondspresident van Duitsland wordt eens in de vijf jaar indirect gekozen. Dit is een reactie op de Republiek van Weimar waarin de president direct werd gekozen en een erg sterke positie had. Het gevolg was dat er makkelijk machtsmisbruik kon ontstaan. Met de nieuwe regeling wilden de Duitsers situaties zoals zich voordeden bij Hitler voorkomen. De president heeft beperkte bevoegdheden. De verkiezing vindt plaats door een ad hoc kiescollege bestaande uit alle leden van de Bondsdag en een zelfde aantal leden gekozen door de deelstaatparlementen. De verkiezing verloopt in verschillende stemrondes, meestal op basis van een relatieve meerderheid. De huidige president is Gauck. De president maakt GEEN deel uit van de regering. Zijn bevoegdheden zijn:
– art. 63 BGB: de president maakt een voorstel voor de verkiezing van de bondskanselier na de verkiezing van het parlement. Hij laat zich leiden door de meerderheid van het parlement. Het parlement moet uiteindelijk kiezen. – De president benoemt de bondskanselier en ministers (materieel beslist de kanselier wie minister wordt)
– De president benoemt de bondsambtenaren en rechters
– De president verleent gratie
– De president sluit verdragen
– De president kondigt wetten af
– De president besluit tot ontbinding van het parlement. Hij moet echter eerst een voordracht hiervoor doen, hij handelt dus niet zelfstandig.

Regering
Art. 65 BGB bepaalt de verhoudingen in de regering. Er zijn 3 ambten:
1. Bondskanselier: bepaalt de richtlijnen van de politiek. Kanseliersbeginsel: monocratisch element in de regering, iemand moet bepaalde knopen door kunnen hakken. Hij is tevens voorzitter van de ministerraad.
2. Bondsministers: iedere minister leidt zijn eigen ressort zelfstandig. Ressortbeginsel: ministers leiden zelfstandig hun ambt, wel binnen de richtlijnen van de kanselier.
3. Bondsregering: college van bondskanselier en de bondsministers, beslist over meningsverschillen tussen bondsministers. Collegialiteitsbeginsel: een collegiaal ambt dat besluit over meningsverschillen. Al deze beginselen zijn beperkt omdat geen ambt het overwicht mag krijgen.
Bondskanselier
Hij is de regeringsleider, de bondskanselier neemt een verheven positie in. Hij mag de richtlijnen van de politiek bepalen; heeft de leiding over de werkzaamheden van de Bondsregering.
– Hij wordt gekozen door de Bondsdag
– De vertrouwensregel richt zich alleen tot de kanselier, niet t.a.v. de bondsministers. Constructieve motie van wantrouwen: met een meerderheid moet dan ook meteen een nieuwe kanselier worden aangewezen.
– Art. 68 BGB regelt het uitspreken van vertrouwen. Als dit niet binnen 21 dagen wordt uitgesproken moet de kanselier weg, dit is het einde van het hele kabinet.
– Art. 64 BGB Kabinetbildungsrecht: de kanselier bepaalt de portefeuilleverdeling van de ministers.
– De kanselier initieert de procedure tot benoeming van de nieuwe president. Hij benoemt echter niet. Verkiezingen van de Bondsdag zijn eigenlijk ook verkiezingen van de kanselier geworden.
Brandt – Schmidt – Kohl – Schröder – Merkel.
Kanselier heeft een eigen departement: Bundeskanzlerambt. Praktische organisatie door minister zonder portefeuille, portefeuille ligt bij de kanselier. Taken:
– Coördinatie van ministers
– Het onderhouden van contacten tussen de kanselier met het parlement en de deelstaten.
Bondsministers
Binnen de richtlijnen van de kanselier leidt de minister zijn ressort (afgebakend werkterrein, portefeuille) zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid. Minister is top (Spitze) van het ministerie:
– Bevelen/richtlijnen geven aan ambtenaren (Verwachtungsvorschriften).
– Organiseert het ministerie (Organisationsgewalt)
– Benoeming/ontslag ambtenaren Dubbelfunctie: ministers zijn ook lid van de regering, besluiten mede over het beleid.
Art. 80 functie M-P: orderingsbevoegdheid; vergelijkbaar met AmvB’s en ministeriële regelingen. Bevoegdheid tot contraseign en verantwoording afleggen aan de Bondsdag. Vertrouwensregel werkt niet: als een minister slecht presteert kan de Bondsdag druk leggen op de kanselier om hem te ontslaan.
Bondsregering
Besluit met meerderheid van stemmen, bestaat uit de ministers en de kanselier. Bevoegdheden:

–          Coördinerende functie tussen minister en verschillende ministeries.
–          Formele meningsverschillen (competentie) en materiële (aangelegenheden tussen meerdere ministers, ruzies over regeringsbeleid)
–          Dient wetsvoorstellen in bij de Bondsdag
–          Kan door de wet bevoegd worden gemaakt om verordeningen vast te stellen
–          Kan een veto uitspreken over wetten die gevolgen hebben voor de begroting.
–          Toezicht op bestuur van de lidstaten
–          Bevoegdheden uit staatsnoodrecht
–          Eigen RvO; art. 15 zeer verstrekkende bepaling over waarover de Bondsregering beraadslaagt.

Parlement
Er is een gekozen volksvertegenwoordiging (Bondsdag), dit is de nationale vertegenwoordiging. Vertegenwoordiging van de deelstaten: Bondsraad. Bondsraad: leden van de regeringen uit de deelstaten, ministers hebben zitting. Elke deelstaat heeft een vast aantal zetels, afhankelijk van de grootte. Bonsdag: – volledige wetgevingsbevoegdheden – volledige bevoegdheid op het terrein van controle, hier geldt ook de vertrouwensregel, slechts jegens de bondskanselier.

Rechterlijke organisatie
Concurrerende wetgevingsbevoegdheden art. 72: in principe zijn de deelstaten bevoegd, tenzij de nationale overheid een regeling wil treffen met het oog op de eenheid van de staat. Primaat wetgeving bij federale overheid. Alleen de hoogste gerechten zijn federale gerechten. Bundesgerichtghof oordeelt in de hoogste instantie (HR), los daarvan staat het Bundesverfassungsgericht dat slechts zaken/geschillen toetst m.b.t. de uitleg van de GW.