blog placeholder

Het Zaans is aan het verdwijnen tegenwoordig. Deze taal komt uit de Zaanstreek en word weinig gesproken. Slechts enkele spreken het nog. Vind hier het meeste informatie over deze taal, meer dan op wikipedia etc. staat!

Kenmerken

Het Zaans heeft een aantal opvallende kenmerken in haar taal. Ik zal de belangrijkste hieronder opnoemen, zodat er een goed overzicht ontstaat met alle belangrijke kenmerken van het Zaans.

 1.Spreektempo en taalmelodie

Het Zaans heeft een langzame, bijna lijzige manier van spreken. Vroeger lag dit tempo ongetwijfeld nog veel lager. Dr. G.J. Boekenoogen citeert over dit onderwerp het volgende: “een eigenaardigheid… is de langzame, enigszins zeurige en zangerige wijze waarop woorden dikwijls worden gezegd. Deze komt vooral uit bij vragen en uitroepen. De woorden worden dan zeer lang gerekt, onder voortdurend rijzen en dalen van de stem. Het is niet doenlijk deze eigenaardigheid door tekens weer te geven, daar die zangerige wijze van spreken geen zingen is en notenschrift er dus geen juiste voorspelling van geeft. Bovendien is die dreun niet overal dezelfde…”. En verder: “De bewoners van de beoosten de Zaan gelegen oude dorpen Wormer en Jisp spreken over het algemeen vlugger dan de eigenlijke Zaners…”

 2.De articulatie

De indruk die van Zaankanters is dat ze slecht articuleren en een voortdurende neiging hebben om binnensmonds te praten. Vroeger werd dat meutele genoemd en neemt u maar aan dat daar vroeger heel wat werd ovvemeuteld. Daarnaast kan ook nasaliteit als kenmerk van de Zaanse spreekwijze worden genoemd.

 3.Het klanksysteem

Eerst werd gedacht dat het Zaans een verbastering van het ABN was, maar dat is het dus echt niet. Hier volgt een lijst van de in het Zaans voorkomende klanken, voor zover die anders waren dan het huidige ABN. Ik zal een aantal klanken behandelen, want als ik ze allemaal zou doen zou het te veel zijn.

ABN-klanken            Zaanse klanken

Aa              –        klonk soms als ee (b.v. deer, lete)

À               –         klonk soms als è (b.v. wet, den, zel)

–         klonk soms als ò (b.v. brocht, docht, korper)

Auw           –         klonk soms als eeuw (b.v. greeuw, kleeuw)

Ee              –        klonk soms als eu (b.v. deuze, speule)

–        klonk soms als ie (b.v. bien, bietje, Stien)

ui               –         klinkt nog vaak als oi, vroeger als ooi; tegenwoordig word het vaak als eu-klank uitgesproken.

–         klonk soms als ù (b.v. krummel, vulles)

ei               –         klinkt nog vaak als ai.

Oo             –         klonk soms als eu (b.v. deur, keuning, zeun)

Oe             –          klonk soms als ò (b.v. genog, most)

Op een paar uitzonderingen na was de aanpassing niet eens moeilijk. Problemen gaven vooral de ij (ei), ui en de sch-, die als sk werd uitgesproken. Met deze klanken kwamen de Zaanse monden in de knoffel, met alle overige in het ABN gangbare klanken was men vertrouwd. Toch blijft uit uitermate vreemd dat geboren Zaankanters, ook degene die met het ABN zijn opgegroeid, geen moeite hebben om vast te stellen waar in de vroegere streektaal de áfwijkende’ uitspraak werd gebruikt.

 4.Overige kenmerken

Behalve door spreektempo, taalmelodie, articulatie en klanksysteem onderscheidde het Zaans zich nog door een ruim aantal bijzonderheden van andere dialecten. Dit zijn er te veel om op te noemen. Het zijn er namelijk nog meer dan 25!

Herkomst van het Zaans

Nu de belangrijkste kenmerken zijn genoemd, moeten we ons afvragen of het Zaans zich onderscheidde van de in wijde omgeving gesproken dialecten. Dat is in een aantal opzichten het geval, ondanks een overduidelijke verwantschap.

De in Noord-Holland boven het IJ voorkomende streektalen zijn hoorbaar familie van elkaar, ze hebben zonder twijfel een gezamenlijke oorsprong. Daarover bestaan gissingen, die uiteraard berusten op de veronderstelde vroege bewoningsgeschiedenis. Er is weinig bekend, we weten alleen dat het gebied door z’n aard lange tijd, tot voorbij de middeleeuwen, slechts schaars bewoond bleef.

Bevolking kwam alleen voor waar de mensen zich veilig voelden en waar de bodem genoeg voedsel opbracht. Noord-Holland was in beide opzichten weinig aantrekkelijk.

Door de voortdurende overstromingen bleven alleen de hogere gronden gespaard, maar die waren er nauwelijks. Alleen Wieringen en gedeelten van Texel waren opgestuwd door de IJstijd. Verder bevonden zich westelijk van de huidige duinen duin- en strandwallen, en dat was het wel ongeveer als we het hebben over de vroegere hoge, en dus veilige gronden. En als er al vestiging plaats vond, was dit vaak maar tijdelijk. Toch was er wel bewoning.

Opgravingen hebben aangetoond dat er omstreeks het begin van de jaartelling vooral langs veenkreken in de omgeving van Assendelft en Krommenie nederzettingen zijn geweest. Verondersteld word dat deze vroege bewoners uit de noordelijke Zaanstreek wegtrokken toen het waterpeil steeg en een toenemend aantal overstromingen verdere bewoning van het hoogveengebied onmogelijk maakte.

Pas in de middeleeuwen was er weer aantoonbare woning in de Zaanstreek. In Zaandam waren sporen gevonden van een inval van het dorp Oud-Saenden door de Westfriezen, dat in 1055 hierdoor werd verwoest.

Ook word er beweert dat Oud-Saenden, aan het IJ gelegen, een rol kan hebben gespeeld in de handel in graan, geteeld vanuit ‘Westzaan-aan-de-regel’ ontgonnen hoogveen ten westen van de Zaan. Dat zou betekenen dat in de elfde eeuw en mogelijk al daarvoor een zekere ontginning, en dus bewoning, van het hoogveenmoeras was ontstaan. De omvang van die bevolking zal niet groot zijn geweest, ook de herkomst kan niet worden bepaald. De duidelijke verwantschap tussen Westfriese en Waterlandse dialecten en het Zaans maakt de veronderstelling dat Noord-Holland boven het IJ een bevolking had die eenzelfde of bijna dezelfde taal sprak. Een interessante vraag is nu in hoeverre die taal afweek van het Middelnederlands, en anderzijds welk aandeel deze taal heeft behouden in het huidige Zaans. We mogen aannemen dat er zowel Friese als Frankische elementen in zaten.

Om de aanwezigheid van beide taalelementen te kunnen verklaren, moet ik iets zeggen over de taal geschiedenis. Zoals bekend bestaat er een hoofdgroep Indo-germaanse talen, waarvan een aantal zich verbijzonderd heeft tot een Germaanse taalgroep. Binnen die groep hebben zich continentaal-Germaanse en kust-Germaanse talen ontwikkeld. Het Duits kan men als continentaal-Germaans beschouwen, het Engels, de Scandinavische talen en het Fries zijn kust-Germaans. Ze behoren tot een stam, maar ze groeiden in de loop der tijden uiteen.

De Franken drongen rond 330 na Christus het verzwakte Romeinse rijk binnen. Ze verbleven een eeuw of zelfs langer tot ver in het zuiden van Frankrijk, werden daar min of meer geromaniseerd en bekeerden zich tot het Christendom. Toen de golf zich omkeerde en de Franken vanuit het zuiden weer naar het noorden trokken, koloniseerden zij Nederland, feitelijk deels hun land van herkomst. Door langdurig verblijf in het zuiden waren zij van een andere beschaving geworden. Bij hun opmars werden zij bestreden door de Westfriezen. In Friesland zelf drongen de Franken door, ze vestigden er zelfs een bezettingsmacht, maar slaagden er niet in het noorden te koloniseren. Hierdoor werd de taalgrens met het Fries vastgelegd.

Noord-Holland onderging in de middeleeuwen invloeden van beide culturen en het ‘Hollands’ dat hier werd gesproken moet dus een mengeling zijn van Friese en Frankische elementen. Er mag dus nu worden aangenomen dat er weinig verschil is geweest tussen het Zaans, het Westfries en de Waterlandse dialecten.

Dat er (bijna) geen Zaans meer word gesproken is nu wel duidelijk. Toch is dat zonde van zo’n mooie taal dat het er bijna niet meer is. Ik probeer hiermee ook een beetje de taal terug te krijgen. De mensen die nog (bijna) vloeiend Zaans kunnen zou je op twee handen kunnen tellen. Doordat deze mensen vaak al oud zijn en dus binnen nu en tien jaar allemaal overleden zijn, is er geen mogelijkheid meer om het Zaans te behouden.

Wat weten we nog?

Hier volgt een top vijf uit mijn onderzoek met de meest gebruikte vertaling:

1. Pulletje – Jong eendje

2. Kluffie – Heuveltje

3. Prut – Aarde

4. Teun

5. Heus

Heus en Teun zijn geen Zaanse woorden, maar dit zeiden bijna alle jongeren. Heus en teun zijn klanken, maar geen echte Zaanse woorden. Heus is natuurlijk kijkend naar paragraaf 2.2 Kenmerken huis en teun is natuurlijk gewoon tuin. Onder de ouderen zijn nog wel wat andere woorden bekent zoals love bienen(Ik heb love bienen = Ik heb vermoeide benen/ik ben moe) , weeg(muur), hut(klomp).

Ik heb ook gevraagd of ze het volgende zouden kunnen vertalen:

 Wie een prokie in de weeg slaat met ze hut

 Zet ze aige tummervaardighaid voor skut-

 Zuks is niks as kouwegatjesvoelderai,

 Je raakt enkeld maar je aige kop van Jut!

Iedereen kan de tweede tegel vertalen: Zet zijn eigen timmervaardigheid voor schut.

Maar de andere zinnen zijn alweer een stukje lastiger voor de meeste. Niemand wist wat een prokie was, maar dat is natuurlijk een schelhaak. Maar een aantal wist wat een weeg(muur) en een hut(klomp) was. Dit gedicht was natuurlijk kouwegatjesvoulderai want het is niet moeilijk te bedenken dat bijna niemand dit gedicht kan ontrafelen. In het Nederlands staat er:

 Wie een schelhaak in de muur slaat met zijn klomp

 Zet zijn eigen timmervaardigheid voor schut

 Zoiets is niets anders dan flauwekul

 Nu breekt mijn klomp!

Er is tegenwoordig bijna niemand meer die zich interesseert in de Zaanse taal, wat erg teleurstellend is. Maar wat wel opvalt is dat een paar woorden wel van generatie op generatie wordt aangeleerd. De woorden pulletje, prut en kluffie kent vrijwel iedereen in de Zaanstreek. Dit zijn woorden die zelfs de jongeren uit deze streek kennen, wat bijzonder is aangezien de rest is verdwenen. Over een aantal jaren zullen dit de enigste nog bekende Zaanse woorden zijn in de Zaanstreek.

 Maar wat kunnen we nu doen om het Zaans niet te laten vergeten?

Hiervoor is niet echt een oplossing, want een taal raakt soms gewoon uitgestorven. Als we het Zaans echt willen behouden moeten de jongeren en kinderen les krijgen over het Zaans. Ze moeten dan les krijgen in het lezen en spreken van deze taal. Dit word uiterst moeilijk haalbaar, aangezien tegenwoordig ABN de taal is van het onderwijs. Een groot probleem is ook het maken van de lesstof over het Zaans, omdat er weinig over bekend is.

Ondergang

Tot aan de Tweede Wereldoorlog was er hier en daar nog ‘oorspronkelijk’ Zaans te horen. In de laatste tientallen jaren ging het aftakelingsproces zo snel dat zelfs die paar ai- en oi-klanken en het ‘zangertje’ zeldzaam zijn geworden. Het klinkt tragisch, maar ik denk niet dat het tragisch is, want nog afgezien van het feit dat generaties opvoeders ingespannen bezig waren weg te poetsen wat in hun ogen smetten waren, denk ik dat het een onontkoombaar proces. Beschaving is letterlijk vervlakking, of zelfs cultuurerosie.

Boekenoogen schreef in 1897 al dat ‘het dialect bijna geheel plaats gemaakt heeft voor de gewone Hollandsche spreektaal’. Dat het Zaans nog tot 1940 veel gebruikt werd is dus bijna onlogisch, aangezien in 1897 het Zaans al aan het verdwijnen was. Het Zaans onderging het lot dat elk aspect van cultuur ooit te wachten staat. Er wordt in de Zaanstreek nu even goed of even slecht ABN gesproken als ergens anders.

Deze constatering alleen is niet voldoende. Er moet worden aangegeven waardoor de opmerkelijke eigen taal verdween. Er is hier een aanvaardbare verklaring voor. Een streektaal bestaat bij de gratie van zelfbewustzijn, het valt niet te ontkennen dat daarnaast ook een zekere mate van isolement een rol speelt. Op beide begrippen kom ik straks nog terug. Als dit waar is, dan zou het verdwijnen van zelfbewustzijn en het opheffen isolement tot het wegslijten van het Zaans hebben geleid.

Wat het zelfbewustzijn van de Zaankanters betreft: bijna drie eeuwen achtereen is deze streek relatief welvarend geweest dankzij vooral de benutting van de windkracht. Sinds 1596 Dirck Sybrandtsz. van Zaandam het eerste zaagmolentje van zijn uitvinder kocht: Het Juffertje. Dit heeft gezorgd voor een verbazingwekkende groei en bloei. Het bijzondere aan deze molen was dat het de eerst molen was waarvan de rond draaiende beweging in een op-en-neergaande beweging werd vertaald. Door de snelle ontwikkelingen in de Zaanstreek kreeg de Zaanstreek op allerlei terreinen een voorsprong. Zonder nabijheid van het welvarende Amsterdam zou het overigens onmogelijk zijn geweest. Als iets tot zelfbewustzijn bij de bevolking kon leiden, dan moet het deze voorsprong zijn geweest. ‘De liefde tot syn lant is yeder aangeboren’ Als het dat land bovendien voor de wind gaat, kan het licht tot het chauvinisme leiden dat de Zaankanters lang is aangewreven. Maar het Zaanse zelfbewustzijn verschraalde. Nog niet in de 18e eeuw, hoewel toen al moeilijke perioden voor nijverheid en bevolking aanbraken, noch in de eerste driekwart van de 19e eeuw, toen de Zaanse voorsprong geleidelijk verdween. Dit was men namelijk ternauwernood bewust. James Watt had tussen 1767 en 1788 de stoommachine ontwikkeld, een uitvinding die naar de woorden van professor Westendrop ‘destijds een scheiding heeft gelegd tussen het verleden en de komende duizenden jaren’. Het duurde lang voordat de stoomkracht in Nederland werd toegepast, er is bijvoorbeeld voor de aanleg van het Groot-Noordhollands kanaal (1819-1824) nog geen gebruik van gemaakt. Toen de toepassing tenslotte, halverwege vorige eeuw, algemeen werd nagestreefd, bleef de Zaanstreek vooralsnog de windkracht trouw. De oliemolen De Liefde in Wormer werd in 1851 als eerst vervangen door een stoomolieslagerij, maar dat voorbeeld vond pas in 1872 navolging met De Engel in Wormerveer. De eerste stoomhoutzagerij, de kruiskerk in Zaandam, dateerde van 1866. Kort gezegd: de niet geringe voorsprong in industriële ervaring was in enkele tientallen jaren ingelopen en dreigde zelfs in een achterstand te verkeren. Tussen 1885 en 1925 verdwenen ongeveer tweehonderd molens uit het Zaanse landschap. Het heeft de schijn dat daarmee ook het zelfbewustzijn verloren ging.

‘Cultuur bestaat bij de gratie van isolement. Daar valt niet aan te tornen’ zegt Klaas Woudt in zijn boekje ‘Zaans voor beginners’. Maar er werd wel degelijk aan getornd, er kwam hier ook terecht kritiek op. Maar Klaas Woudt gaf zich niet gewonnen. Ten eerste beseffen men dat het hiervoor uitgebreid besproken zelfbewustzijn op zichzelf al enigszins isoleerde. Daarenboven moet men zich verplaatsen in de tijd waarin het Zaans zich als streektaal handhaafde. Vergeleken met onze dagen van ongebreidelde communicatie was isolement toen overal meer regel dan uitzondering. Beter gezegd: er was bij de bevolking een grote mate van immobiliteit, waardoor de dialectvorming en -handhaving bevorderd werd. Typerend is in dit verband dan binnen Amsterdam aan het eind van de 18e eeuw nog 19 buurttalen konden worden onderscheiden. Dr. Jo Daan merkte op: ‘Ongetwijfeld zal er veel waars zijn in deze onderscheiding. De oude Amsterdammers kwamen doorgaans zelden of nooit buiten hun buurt. In 1870 beroemden de bewoners van Bierkaai zich er nog op dat ze van ouder tot ouder Bierkaaiers waren en dat hun voorouders nooit ergens anders hadden gewoond. Kort voor 1850 waren de echte Kattenburgers er nog trots op dat ze nooit aan het Aer-end, dat is bij de Haarlemmerpoort waren geweest.’ Deze immobiliteit is feitelijks iets anders dan isolement!

Wat voor Amsterdam opging, was ook op de Zaanstreek van toepassing. Boekenoogen schreef in het tweede hoofdstuk van zijn proefschrift: ‘Onder de lagere stander echter wordt, vooral in eigen kring, nog door velen ouderwets Zaans gesproken’. Hiermee zegt hij dat de verschillende sociale lagen een verschillende taal hadden. Hij vervolgt: ‘Evenzeer valt er verschil in taal op te merken in de verschillende delen van de Zaanstreek, een gevolg van het geringe verkeer dat er tussen de bewoners van verschillende dorpen was en is. Vooral in de woordenschat komt dat verschil uit, maar ook in de uitspraak’. Het geringe verkeer tussen bewoners van de verschillende dorpen noem beschaaf ik in zekere mate als isolement. Nog in de jaren dertig waren er bejaarden Zaankanters die in hun helel even hoogstens een enkele keer naar Amsterdam waren gereisd en niet verder. Dit valt ver buiten het kader van mijn onderwerp, maar ik geloof niet dat deze mensen eenzaam waren of zich tekortgedaan voelden. Integendeel, ik denk dat met de toename van de communicatiemogelijkheden de eenzaamheid er niet geringer op werd.

Hoe kwam nu de opheffing van dit isolement tot stand? In 1865 begon men het IJ van de Zuiderzee af te sluiten en grotendeels in te polderen. Het Noordzeekanaal werd in 1876 gegraven. Toen ook werd de Hembrug gebouwd, als kunstwerk in de rechtstreekse spoorverbinding Amsterdam-Zaanstreek. Voordien reisde men per spoor via Uitgeest en Haarlem naar Amsterdam. Dat achtereenvolgens telegraaf, telefoon, auto, radio enzovoorts dienstig waren bij het verdwijnen van isolement, is bijna een overbodige opmerking. Van belang voor de Zaanstreek was ook, dat voor de ombouw van molennijverheid tot industrie vrij veel specialisten van buiten werden aangetrokken. Later zou de streek in toenemende mate zelfs woongebied worden voor een van elders afkomstige en elders werkende bevolking.

Het isolement behoorde toen tot het verleden; door een samenloop van omstandigheden voltooide dat proces zich vrijwel tegelijkertijd met de teloorgang van het zelfbewustzijn. In samenhang leidden deze ontwikkelingen tot de snelle verdwijning van het Zaans.