blog placeholder

Over de loopgravenoorlog in West-Europa is veel bekend. Geïnteresseerden kunnen moeiteloos informatie vinden over dit onderwerp en in het herdenkingsjaar 2014 zal het aanbod alleen maar groter worden. Wie iets over het Oostfront wil weten, moet wat meer moeite doen maar komt ook wel aan zijn trekken. Maar hoe zit het met de strijd in Afrika? Veel mensen weten niet eens dat ook daar gevochten is. Eerder schreef ik over de verovering van Togo, dit artikel gaat over Duitslands tweede Afrikaanse kolonie die in geallieerde handen viel: Kameroen.

In 1884-1885 vond het Koloniale  Congres van Berlijn plaats, waaraan vijftien Europese landen deelnamen. Inzet was de “eerlijke” verdeling van Afrika. Tienduizend Afrikaanse stammen werden ondergebracht in veertig landen die vrijwel allemaal onder leiding van een Europees land stonden. Het initiatief voor de conferentie kwam van de Duitse rijkskanselier Otto von Bismarck, die bij deze gelegenheid voor zijn land onder meer de kolonie Kameroen wist te verwerven, destijds Duits-Noordwest-Afrika genoemd.

Qua grootte was Kameroen ongeveer gelijk aan Duitsland, maar qua inwonertal bleef het met drie miljoen ingezetenen ver achter. De kuststeden stonden rechtstreeks onder Duits gezag, terwijl de binnenlandse districten werden bestuurd door Duitse functionarissen en aangewezen Afrikaanse hoofden. De meeste Kameroeners waren kleine boeren, die zowel voor- als nadelen ondervonden van de Duitse overheersing. De komst van spoorlijnen en wegen stimuleerde de handel, waar de invoering van belastingen tegenover stond. Lucratievere bezigheden als de winning van grondstoffen waren voorbehouden aan Duitse ondernemingen, die hier speciale concessies voor verwierven. De Duitsers pakten de zaken voortvarend aan: van begrotingstekorten was geen sprake in Kameroen en dat was toen ook al een zeldzaamheid.

Maar militair gezien stelde het land weinig voor. Kameroen beschikte in 1914 over zo’n vierduizend militairen: duizend Duitse en drieduizend inlandse manschappen. Dit leger kwam tegenover een overmacht van 20.000 soldaten te staan, toen de geallieerden in september dat jaar vanuit de omliggende koloniën Kameroen binnenvielen. Aan Duitse troepenversterkingen viel niet te denken, want de Britten waren heer en meester op zee en door de lucht is wel eens iets geprobeerd, maar zonder succes. De afstanden waren te groot voor de vliegmachines van toen.

De Duitse strijdkrachten wisten aanvankelijk nog wel een aantal successen te boeken, maar werden langzaam maar zeker teruggedreven naar het noorden. Daar wisten ze zich in de bergen te verschansen. Net als in West-Europa gaven beide partijen elkaar geen duimbreed toe, al duurde de strijd hier minder lang. Het was onvermijdelijk dat de Duitse troepen zonder munitie kwamen te zitten. Ze hielden stand tot februari 1916 en dat mag een prestatie heten.

Toen de bodem van de munitiekist definitief in zicht kwam, namen de Duitsers de wijk via de Spaanse kolonie Río Muni naar het ver uit de kust gelegen eiland Fernando Pó (tegenwoordig Bioko). Hier brachten ze de rest van de Eerste Wereldoorlog door, in afwachting van de Duitse overwinning. Waarna ze de macht in Kameroen weer zouden kunnen herstellen.