Tijdens de wetenschappelijke revolutie ontstond er een gunstig klimaat voor de wetenschap in de Republiek. Vele buitenlandse geleerden kwamen naar de Republiek om ervan te profiteren. In dit artikel zullen de beweegredenen van deze (groepen) geleerden besproken worden en het gunstige wetenschappelijke klimaat dat in de Republiek heerste zal verklaard worden.
Buitenlandse geleerden in de Republiek
De zeventiende eeuw was de eeuw van de intellectuele revolutie in Europa. Lange tijd hadden de wetenschappelijke studies een ondergeschikte rol gespeeld aan theologie en kerkbestuur aan de universiteiten. Tot de zestiende eeuw toen de zogenaamde ‘Renaissance’ academies sterk begonnen op te komen in voornamelijk Italië.[1] Dit waren kleine instituties die veelal dankzij een geldschieter het licht zagen. Vaak verdwenen ze ook weer als deze geldschieter overleed. Aan de academies werd veel aandacht aan cultuur besteed in de vorm van kunst, muziek, literatuur, geschiedenis, architectuur en ook religieuze zaken.[2] Ze hielden zich nog niet erg met wetenschap bezig, maar waren wel de voorlopers van de wetenschappelijke revolutie.
Later kwamen er wel een paar ‘Renaissance’ academies die zich meer op wetenschap richtten. De eerste werd halverwege de zestiende eeuw opgericht door Giambattista della Porta in Napels.[3] Deze organisatie was erg klein en heeft geen schriftelijke bronnen achtergelaten. Zeer waarschijnlijk hebben de deelnemers zich bezig gehouden met verschillende natuurverschijnselen, zoals licht en magnetisme, waar Della Porta een werk over geschreven heeft. Kenmerkend voor die tijd was het einde van de academie. Della Porta werd van hekserij beschuldigd en zijn organisatie werd door Rome opgeheven. Toch kon de wetenschappelijke revolutie in Italië niet tegengehouden worden. In de zeventiende eeuw ontstonden er steeds meer wetenschappelijke academies. Ze bleven echter klein en afhankelijk van hun geldschieter. Desalniettemin circuleerden de wetenschappelijke ideeën en werd er veel wetenschappelijk werk geschreven, buiten het politieke systeem om.
De wetenschappelijke revolutie verliep anders in Frankrijk en Engeland. Waar in Italië kleine organisaties opgezet werden met behulp van een geldschieter, ontstonden in Engeland en Frankrijk grotere organisaties. In Engeland begon de Royal Society of London halverwege de zeventiende eeuw rond een groep geleerden die wekelijks bijeen kwamen om over wetenschappelijke experimenten te discussiëren.[4] Dankzij connecties aan het hof verkregen zij in 1662 Koninklijke erkenning en sinds dat jaar viel de organisatie onder het gezag van de koning, Karel II. De Royal Society of London werd internationaal bekend.
Ook in Frankrijk werd er aan wetenschap gedaan. Het algemene beleid van Lodewijk XIV in de zeventiende eeuw was om zoveel mogelijk controle over alle facetten van de Franse staat te hebben. Toen wetenschap zich steeds verder verspreidde wilde hij het onder de controle van de staat brengen. In 1666 werd daarom de Académie royale des Sciences opgericht.[5] Dankzij de financiële steun van de Franse koning kon het groepje wetenschappers dat bij deze organisatie hoorde ongestoord hun vak beoefenen. Een nadeel was dat het niet nodig was om contact met wetenschappers uit het buitenland te hebben. De Franse wetenschappelijke wereld werd daardoor van de buitenwereld afgesloten en werd internationaal niet zo bekend als de Royal Society of London.[6]
Er was nog een ander land dat in de zeventiende eeuw een goede naam op het gebied van de wetenschap verwierf. Dat was de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden. Geleerden vanuit heel Europa kwamen erheen. Maar welke groepen geleerden waren dat en wat waren hun beweegredenen om juist naar de Republiek te gaan? Er waren immers meerdere plaatsen waar wetenschap beoefend werd. Er waren factoren die invloed hadden op de schepping van een gunstig wetenschappelijk klimaat in de Republiek en die de belangrijkste beweegredenen vormden voor de verschillende groepen geleerden die er naartoe gingen.
De vrijheid in de Republiek
Een belangrijk onderdeel in de strijd van de Republiek tegen de Spanjaarden ging over het geloof. De Spanjaarden wilden het katholieke geloof in ere herstellen, maar dat druiste in tegen het idee van de gewetensvrijheid dat de drijvende kracht achter de opstand was. De gedachte was in de Republiek ontstaan dat de kerk open moest staan voor iedereen. Binnen de kerken ontstond een algemeen Calvinistisch model. Personen konden nu lid van de kerk worden door ervoor te kiezen. Ze hoorden er niet automatisch vanaf hun geboorte bij. In het katholicisme was dat ondenkbaar.[7] Dit betekende niet dat er geen onenigheid over godsdienst was in de Republiek, maar er bestond wel een zekere mate van tolerantie tegenover verschillende geloofsrichtingen.
In de zestiende eeuw ontstond er een mondiale economie. Dankzij de gunstige ligging van Nederland en de jarenlange ervaring met handel en zeevaart, werd de Republiek een belangrijke schakel in het mondiale netwerk. Een belangrijk Nederlandse geleerde was Hugo Grotius. Hij ontwikkelde in het eerste decennium van de zeventiende eeuw een concept om de wereldzeeën voor iedereen toegankelijk te maken, wat erg vooruitstrevend was en de wereldeconomie, en zeker de Nederlandse economie, ten goede zou komen. Er werd in Amsterdam een stapelmarkt opgezet waar niet alleen producten van over de hele wereld opgeslagen werden, maar ook uit eigen land. De economie groeide enorm en daardoor steeg de welvaart in de Republiek. Bijna iedereen in het land profiteerde daarvan, omdat de kloof tussen arm en rijk niet zo groot was als in andere landen. Dankzij de gespreide welvaart nam de welstand overal in het land toe.[8]
De opbloei van de Nederlandse economie en de relatieve geloofsvrijheid heeft ertoe bijgedragen dat er in het land veel gezegd en geschreven kon worden dat in andere landen niet gedoogd werd. Maar er was geen sprake van totale tolerantie. Kritiek op de overheid mocht alleen gegeven worden op het moment dat er nog onzekerheden bestonden over het beleid. Zodra de overheid een duidelijke koers ging varen mocht dat beleid niet bekritiseerd worden.[9] Er werd wel steeds meer om tolerantie gevraagd. Het begrip tolerantie had in de zeventiende eeuw een andere betekenis dan het nu heeft. Tolerantie werd door een hogere autoriteit verleend aan burgers, omdat het nodig was om de rust en orde te bewaren, bijvoorbeeld op religieus gebied.[10] Toch werd deze opstelling vaak met tegenzin ingenomen omdat er iets toegestaan werd, wat men liever niet wilde, maar waarvoor geen andere oplossing mogelijk was. In feite verkoos men in de Republiek tolerantie boven onderdrukking van bovenaf. De individuele rechten van de mens kregen daarbij aandacht.
In de literatuur en de wetenschap gingen er vooral stemmen op voor tolerantie. Wetenschappers waren vooral voorstanders van tolerantie als alternatief voor de onderdrukking van bovenaf.[11] Tolerantie was geen ideaalbeeld voor ze, maar het gunde ze vrijheden. De macht van de katholieke kerk was nog erg groot. De protestantse kerken verleenden iets meer persoonlijke vrijheid voor de wetenschappers. Er ontstond een unieke situatie in Nederland, de scheiding tussen kerk en staat. De macht van de kerk werd daardoor ingeperkt en het stelde de overheid in staat om een gunstig klimaat te scheppen voor wetenschappers en schrijvers.[12] Dankzij dit beleid kwamen er veel schrijvers en geleerden naar Nederland.
Tijdens de wetenschappelijke bloei van de Republiek kregen Nederlandse geleerden ook internationaal gezien een grotere rol. Belangrijke ontdekkingen en uitvindingen werden gedaan door bijvoorbeeld Leeuwenhoek, Swammerdam en Christiaan Huygens. De vrijheid die men had om te publiceren en de bescherming van de rechten van het individu waren belangrijke motivaties voor intellectuelen om naar Nederland te komen waar ze niet door de kerk of de overheid vervolgd zouden worden voor hun gedachten.[13]
Buitenlandse geleerden in de Republiek
In de late zestiende eeuw verschenen de Portugese Joden in het straatbeeld van Amsterdam.[14] Ze waren gevlucht van het Iberische schiereiland omwille van het geloof. Eerst waren ze uit Spanje verdreven en later uit Portugal.[15] In de Republiek vonden ze een veilige haven. Ze konden er openlijk het geloof blijven aanhangen die ze wilden. Ze mochten een synagoge bouwen en scholen oprichten waar in de Joodse leer onderwezen werd. Een afstammeling van deze Portugese Joden was Baruch Spinoza, geboren in 1632. Hij kan nu gerekend worden tot één van de belangrijkste filosofen die ooit op aarde rondgelopen heeft.[16]
De Republiek was als protestant land een aantrekkelijke bestemming voor protestanten uit heel Europa die in hun eigen land vervolgd werden. In Frankrijk rommelde het in de zeventiende eeuw op religieus gebied. Onder Hendrik IV hadden de Hugenoten bepaalde rechten gekregen in het Edict van Nantes in 1598. Lodewijk XIV wilde echter de eenheid van het geloof herstellen in Frankrijk gedurende zijn regeringsperiode. In 1685 herriep hij het edict van Nantes. Dit was een gevoelige schok voor de Hugenoten en velen van hen vluchtten. Een groot aantal Hugenoten kwam in de Republiek terecht omdat het niet te ver van Frankrijk lag en het protestants was. De persvrijheid in de Republiek zorgde ervoor dat de Hugenoten propagandistische werken uit konden geven. Ook ontstond er een groot aantal nieuwe literaire en wetenschappelijke tijdschriften. Pierre Bayle nam het op zich om in 1684 een Franstalig geleerdentijdschrift uit te geven in Amsterdam. Vooral franse predikanten zetten zich in voor het journalistieke wezen. Dankzij de vele periodieken die daardoor uitgegeven zijn aan het eind van de zeventiende eeuw, heeft de wetenschappelijke wereld een nieuwe impuls gekregen.[17]
Veel buitenlandse geleerden hebben een deel van hun leven in de Republiek doorgebracht. De Fransman René Descartes leefde er bijvoorbeeld bijna twintig jaar. Zijn motivatie was dat er in de Republiek altijd oor was voor nieuwe ideeën en gedachtengangen.[18] Dat stimuleerde hem in zijn werk. Ook de Engelsman John Locke verbleef er een aantal jaar en hielp de Engelse politieke vluchtelingen om de Glorious Revolution voor te bereiden. De zes jaren die hij er doorbracht hebben veel invloed op zijn werk gehad.[19] Descartes en Locke waren beide filosofen en hebben belangrijke werken in de Republiek geschreven en gepubliceerd.
In de zeventiende eeuw gingen de Zweden ook steeds meer participeren op het wetenschappelijke vlak in Europa. Gewoonte was om eerst aan een Zweedse universiteit te gaan studeren en daarna aan verscheidene universiteiten in het buitenland.[20] Ze reisden steeds vaker naar Nederland om er te gaan studeren, omdat de Republiek op dat moment een grote wetenschappelijke ontwikkeling doormaakte en een goede naam op dat gebied had. Opvallend is dat de Zweedse studenten naar Nederland kwamen ondanks de godsdienstige verschillen.[21] De relatie tussen Zweden en de Republiek werd steeds hechter en dat uitte zich doordat bijvoorbeeld tussen 1640 en 1660 de helft van de hoogleraren die aan de universiteit van Uppsala verbonden waren in Nederland gestudeerd hadden.[22] Vaak onderhielden ze dan nog steeds contacten met Nederlandse geleerden. De wetenschappelijke band tussen Nederland en Zweden was het nauwst in de jaren halverwege de zeventiende eeuw. Koningin Christina regeerde Zweden op dat moment en stimuleerde studenten om naar de Republiek te gaan en omgekeerd probeerde ze geleerden die in de Republiek werkten naar het Zweedse hof te halen. René Descartes, Isaac Vossius en Nicolaas Heinsius hebben daar onder meer gehoor aan gegeven.[23] De meest bekende Zweed die in Nederland studeerde in die tijd was de botanist Linneaus.
Nederlandse universiteiten
De universiteiten in de Republiek verwierven meer bekendheid in de zeventiende eeuw. De universiteit van Leiden, opgericht in 1575, werd het academische centrum van Holland. Het was een protestantse universiteit en daarom trok het vele jonge studenten en hoogleraren aan uit buitenlandse Calvinistische gebieden.[24] Voor de hoogleraren speelden de beschikbaarheid en het vrijer kunnen publiceren van bepaalde boeken ook een rol om erheen te gaan. Even belangrijk was dat ze er altijd een vast salaris kregen dankzij de gunstige economische omstandigheden. Door de stijgende welvaart was er meer geld beschikbaar om te investeren in onderwijs en dat bood de hoogleraren in Nederland financiële zekerheid.[25]
In de zeventiende eeuw doceerden er aan de universiteit van Franeker hoogleraren uit verscheidene landen. Zestig procent kwam van oorsprong uit de Republiek, twintig procent uit Duitsland en de overige twintig procent kwamen uit Polen, Frankrijk, Zweden, Engeland en Zwitserland.[26] De vakgebieden waarin ze lesgaven liepen sterk uiteen, van Rechten tot Godgeleerdheid en van Filosofie tot Wiskunde. Er waren geen vakgebieden waarvan buitenlandse hoogleraren uitgesloten waren. Een buitenlandse hoogleraar had gelijke mogelijkheden op een academische carrière als een Nederlandse hoogleraar. Ook dat was een beweegreden om naar de Republiek te gaan.[27]
Duitsers namen een belangrijk deel in van de hoogleraren in de Republiek. De culturele grenzen tussen de Duitse Calvinistische gebieden en de Nederlanden waren nog onduidelijk.[28] De Duitsers die aan een Nederlandse universiteit gingen werken voelden zich daarom niet zo zeer buitenlands. Een belangrijke gebeurtenis in Duitsland zorgde dat de toeloop van Duitsers in de Republiek toenam. Dat was de dertigjarige oorlog. Er is een duidelijke piek te zien in het aantal Duitse hoogleraren aan de universiteit van Leiden in die periode.[29] Leiden was een veilige plaats voor de geleerden om in alle rust te kunnen werken en geen last te hebben van omgevingsfactoren.
Dat gold zeker ook voor de Franse Hugenoten. In Frankrijk had deze groep niet dezelfde rechten en kansen als de rest, waardoor ze belemmerd werden in hun ambities. Er was daarom al voor de herroeping van het Edict van Nantes een constante toeloop van Franse Hugenoten die aan Nederlandse universiteiten gingen werken.[30] Onder deze groep bevonden zich bijvoorbeeld Alexandre Rivet en Claude de Saumaise. In de Republiek hadden ze kansen op het verkrijgen van de hogere posities die in Frankrijk niet beschikbaar waren voor ze. Leiden bood ze een grotere vrijheid. Na 1685 werd de toeloop van Franse Hugenoten daardoor groter.
Opvallend is dat er bijna geen Engelse hoogleraren kwamen terwijl er wel veel Duitsers en Fransen waren. Voor 1670 hadden de Engelsen echter geen redenen om het vaderland te verlaten. En na 1670 was er ook in Engeland een gunstig wetenschappelijk klimaat dat in de rest van Europa in hoog aanzien kwam te staan. Engelse geleerden hoefden niet naar Leiden omdat de universiteit zo goed aangeschreven stond. Wel onderhielden ze veel contacten met Nederlandse geleerden zodat er wel uitwisseling van wetenschappelijke ideeën plaatsvond.[31]
De kwaliteit van de Nederlandse universiteiten werd dankzij de buitenlandse hoogleraren erg hoog. Grote namen die verbonden waren aan de universiteiten zorgden voor een nog grotere toestroom van studenten en hoogleraren. Vooral namen als Erasmus en Hugo Grotius trokken buitenlandse geleerden aan.[32]
Conclusie
Er werd in de zeventiende eeuw overal in Europa steeds meer wetenschappelijk onderzoek gedaan. In de zeventiende eeuw gaat deze trend gepaard met de opkomst van de ‘Renaissance’ academies in Italië, de Royal Society of London in Engeland en de Académie des Royale des Sciences in Frankrijk. Ook speelde de Republiek een belangrijke rol op het gebied van de wetenschap. Veel geleerden trokken vanuit heel Europa er naartoe. Soms door buitenlandse gebeurtenissen, maar ook door de grote tolerantie die in de Republiek heerste. De vrijheid van denken was een belangrijke oorzaak om naar de Republiek te komen. Het afwimpelen van het Katholicisme en de overgang naar het Protestantisme heeft er bijgedragen aan een stukje tolerantie ten opzichte van religie. Dat was de reden waarom de Portugese Joden naar Amsterdam gingen. Zij konden er veilig hun geloof aanhangen. Baruch Spinoza kwam uit deze groep voort.
Ook de Hugenoten hadden religieuze redenen om naar Nederland te komen. Bij de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 weigerden zij hun geloof de rug toe te keren en vertrokken in grote getale naar de Republiek, waar grotendeels dezelfde godsdienst aangehangen werd. Maar de religieuze motivatie was voor hen niet de enige reden om naar de Republiek te komen. De vrijheid om bepaalde dingen te kunnen schrijven was ook zeer belangrijk voor ze. In de Republiek konden ze propagandistische werken uitgeven. De Hugenoten publiceerden ook een aantal tijdschriften en periodieken die een grote rol gingen spelen in de wetenschappelijke wereld.
De vrijheid in het publiceren van boeken en de bescherming van de rechten van het individu waren ook voor andere geleerden een belangrijke beweegreden om naar de Republiek te gaan. Er mocht wel veel geschreven worden, maar niet alles werd zomaar geaccepteerd. Descartes en Locke zijn voorbeelden van belangrijke filosofen die de Republiek aandeden om die redenen. Doordat de Republiek een steeds betere naam kreeg op het gebied van de wetenschap kwamen er ook steeds meer Zweden om er te studeren, ondanks de religieuze verschillen.
De Nederlandse universiteiten vormden in de zeventiende eeuw een belangrijk onderdeel van de wetenschappelijke ontwikkeling in Nederland. Hoogleraren kwamen er naartoe omdat er onrust was in hun vaderland, zoals de dertigjarige oorlog in Duitsland en de herroeping van het Edict van Nantes in Frankrijk, maar ook voor de goede naam die de universiteiten hadden en de grotere vrijheid voor het individu om te schrijven en denken wat men wilde waren belangrijke beweegredenen. Daarbij konden ze ook altijd rekenen op een goed salaris.
In de zeventiende eeuw waren er een aantal landen waar men aan wetenschap kon doen, maar nergens waren de omstandigheden voor het vrije denken zo gunstig als in de Republiek.
[1] James E. McClellan III, Science reorganized. Scientific societies in the eighteenth century (New York 1985) 42.
[2] McClellan III, Science reorganized. Scientific societies in the eighteenth century 43.
[3] Ibidem 44.
[4] Ibidem 46-48.
[5] Ibidem 47.
[6] Ibidem 51.
[7] J.C.H. Blom en E. Lamberts ed., Geschiedenis van de Nederlanden (4e druk; Baarn 2006) 122-124.
[8] Blom en Lamberts ed., Geschiedenis van de Nederlanden 118-120.
[9] Ibidem 144-145.
[10] Jan Schillings, ‘’Het oord van tolerantie’, bewegingen van een geleerde plaats’ in: Orbis Doctus, 1500-1850 (Amsterdam en Utrecht 2005) 226-227.
[11] Schillings, ‘’Het oord van tolerantie’, bewegingen van een geleerde plaats’ 226-227.
[12] Ibidem 230-231.
[13] J.L. Price, Culture and society in the Dutch republic during the 17th century (New York 1974)170-171.
[14] Price, Culture and society in the Dutch republic during the 17th century 171.
[15] Ibidem 177.
[16] Ibidem 177-179.
[17] Schillings, ‘’Het oord van tolerantie’, bewegingen van een geleerde plaats’ 233-235.
[18] Charles Wilson, The Dutch republic and the civilisation of the seventeenth century (Londen 1968) 166.
[19] Wilson, The Dutch republic and the civilisation of the seventeenth century 173.
[20] E. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap (Leiden 1901) 47-48.
[21] Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap 51.
[22] F.S. de Vrieze, ‘Academic relations between Sweden and Holland’ in: Leiden university in the seventeenth century. An exchange of learning (Leiden 1975) 345.
[23] De Vrieze, ‘Academic relations between Sweden and Holland’ 353-356.
[24] J.J. Woltjer, ‘Introduction’ in: Leiden university in the seventeenth century. An exchange of learning (Leiden 1975) 7.
[25] Woltjer, ‘Introduction’ 18.
[26] R.E.O. Ekkart, Franeker professoren portretten. Iconografie van de professoren aan de academie en het rijksatheneum te Franeker, 1585-1843 (Franeker 1977) 9-10.
[27] Ekkart, Franeker professoren portretten. Iconografie van de professoren aan de academie en het rijksatheneum te Franeker, 1585-1843 10.
[28] J.J. Woltjer, ‘Foreign professors’ in: Leiden university in the seventeenth century. An exchange of learning (Leiden 1975) 462.
[29] Woltjer, ‘Foreign professors’ 463.
[30] Ibidem 461-462.
[31] Ibidem 464.
[32] De Vrieze, ‘Academic relations between Sweden and Holland’ 345.