Om je les afwisselend te houden heb je verschillende werkvormen die je kan gebruiken. De makkelijkste manier is de ouderwetse voordrachtvorm. Maar daarnaast kan je ook de gespreksvorm en en de opdrachtvorm gebruiken. Dit kost misschien wat voorbereidingstijd, maar uiteindelijk zullen de leerlingen het alleen maar kunnen waarderen en dat is dan weer prettig voor de docent, toch?
De reden dat jij dit artikel aan het lezen bent, betekend dat je bewust aan het zoeken bent naar nieuwe manieren om jouw lessen te verbeteren. Je probeert de leerlingen uit te dagen, te activeren en motiveren om jouw lesstof goed te onthouden. Daarnaast wil je natuurlijk ook een prettige sfeer in de les hebben. Om dit te bereiken is het belangrijk je les goed voor te bereiden. Ook al verloopt jouw les misschien niet altijd even vlekkeloos, de leerlingen zullen zien dat je tijd en moeite in deze les hebt gestoken. Uiteindelijk kunnen ze dit alleen maar waarderen!
Om de lessen leuk en afwisselend te houden heb ik in vorige artikelen al de tip gegeven om de drie werkvormen af te wisselen. Wanneer je weinig tijd hebt is het wel eens verstandig om toch voor de voordrachtvorm te kiezen, maar het gevolg is wel dat de leerlingen het moeilijk zullen vinden om zich te concentreren op jouw verhaal. Daarom is het de uitdaging om de leerling bij het verhaal te betrekken. Vraag ze om hun mening en laat anderen hier op reageren. Ze zullen dit waarderen en omdat ze geactiveerd worden is het al makkelijker om zich te concentreren op het gesprek.
Maar het meeste rendement bereik je door ook de derde werkvorm te gebruiken. En ik zeg duidelijk ook, want het beste resultaat bereik je door de afwisseling.
De opdrachtvorm.
De opdrachtvorm gebruik je wanneer je hetgeen je net hebt uitgelegd door de leerlingen in de praktijk wilt laten uitvoeren. Maar het is wel belangrijk om ook dit goed voor te bereiden. De leerlingen moeten wel precies weten waar ze aan toe zijn en wat er van ze verwacht wordt.
Daarom verstrek je de opdrachtvorm altijd op papier, powerpoint of op het bord. Dan kunnen de leerlingen het later ook nog eens nakijken. Bij verstrekking van de opdracht geef je de volgende gegevens:
1. Wat gaan ze doen.
2. Waarom moeten ze deze opdracht uitvoeren.
3. Op welke manier gaat dit uitgevoerd worden.
4. Hoeveel tijd hebben ze om de opdracht uit te voeren.
5. Op welke manier gaat er geëvalueerd worden.
6. Gelegenheid tot het stellen van vragen.
7. Controlevragen stellen.
Je laat dit overschrijven door de leerlingen of je zorgt dat deze gegevens terug kunnen kijken op bijvoorbeeld het uitreikstuk. In het echt zou dit dus als volgt eruit kunnen zien:
Opdracht verbinden.
1. Jullie gaan een wonddrukverband aanleggen op het bovenbeen.
2. Dit is om deze vaardigheid goed onder de knie te krijgen.
3. Jullie gaan dit in tweetallen uitvoeren en wanneer je klaar bent blijf je rustig wachten op de rest.
4. De opdracht duurt 10 minuten per persoon.
5. Na de 10 minuten bespreken we de opdracht klassikaal, daarna wisselen we de rollen om.
6. Zijn hier vragen over?
7. Controlevragen: 1. Wat ga je zo beoefenen? 2. Hoe lang heb je hier de tijd voor?
Wanneer de leerlingen dit gelezen hebben weten ze precies waar ze aan toe zijn. Als er dus onduidelijkheden zijn kan je altijd hierop terugvallen.
Nu de leerlingen aan de gang zijn betekend dit niet dat je rustig achterover kan leunen. Nu begint juist het gedeelte waar jij je rendement gaat behalen. Je moet de leerlingen persoonlijke begeleiding geven. Dus je moet goed observeren en nadenken of je het ermee eens bent wat je ziet. Dit is lastig, want met een klas van 20 leerlingen heb je dus op 10 plaatsen de opdracht aan de gang. Bepaal dus van tevoren waar je specifiek op gaat letten. Ben je tevreden wanneer ze het verband er maar om hebben zitten of wil je ook dat de uitvoering perfect verloopt? Weet wel dat het per leerling kan verschillen waar je hem mee helpt. Het niveau van de ene leerling kan erg verschillen van de andere leerling.
Nabespreken.
Je hebt tijdens de opdrachtverstrekking beloofd de opdracht na te bespreken, dus dit moet je ook zeker doen. Bedenk wel welke onderwerpen je besproken wilt hebben. Wanneer de leerlingen voor de eerste keer een wonddrukverband aan gaan leggen kan je wel 20 fouten zien en willen bespreken, maar dit heeft weinig effect. De leerlingen zullen dit te langdradig vinden en krijgen misschien wel het gevoel dat ze het helemaal verkeerd gedaan hebben. Dit werkt dan niet erg motiverend. Kies dus 2 of 3 verbeterpunten uit en bespreek die met de klas.
De tweede keer kan je dan eventueel een compliment geven wanneer deze punten nu wel goed zijn gegaan. Dan kies je weer 2 of 3 andere verbeterpunten uit. Daarnaast kan het erg leerzaam zijn om iemand anders voor te laten doen hoe hij de opdracht heeft uitgevoerd. Wanneer iemand echt niet begrijpt hoe het moet gaan, dan kan hij dit zo bij een ander zien. Je gebruikt dan dus de vaardigheden van de ene leerling om de andere leerling er iets van te laten leren. Maar wanneer dit niet werkt is het belangrijk dat je zelf kan laten zien hoe het moet. Leg dan zelf stap voor stap de wonddrukverband aan zodat de leerling het juiste beeld krijgt.
Samengevat.
Wanneer je dit verhaal zo leest zie je dat je niet zomaar een opdracht kan verstrekken en daarna achterover kan gaan leunen. Eigenlijk begint het harde werk dan wel, maar dit is wel een leuke manier om met de klas om te gaan. Je kan meerdere leerlingen op hun eigen niveau begeleiden waardoor ze uitgedaagd worden. Ook zijn ze lekker praktisch bezig waardoor ze het beter kunnen onthouden. Maar na deze opdrachtvorm, zal toch altijd de gespreksvorm volgen om te polsen bij de leerling of dit een prettige manier was om deze les te volgen. Vraag dit altijd, want hiervan kan jij als docent weer leren en het de volgende keer weer een stukje beter te doen. Een goed streven die je altijd voor ogen moet houden. Daarom heb jij immers dit artikel net gelezen.