In het onderwijs werk ik met drie werkvormen. Dit is de voordrachtsvorm, gesprekvorm en opdrachtvorm. Door deze drie werkvormen in je les af te wisselen houdt je je les interessant voor je leerlingen en heb je maximaal rendement van de tijd die jij in je les steekt. In dit artikel leg ik uit hoe je de gespreksvorm het beste kan gebruiken, want zo makkelijk is dit nog niet.
Stel jezelf eens de volgende vraag: Op welke manier wil jij zelf het liefste de hele dag les krijgen van een docent? De kans is groot dat je dan als antwoord geeft dat je zoveel mogelijk mee wilt doen, meedenken en meepraten. Alleen maar luisteren naar de docent die aan het vertellen is, is minder prettig. Zelfs de gemotiveerdste leerling van de klas zal zich hier maar een beperkte tijd op kunnen concentreren.
Als docent zijnde is het frontaal lesgeven wel het makkelijkste. Je kan je verhaal voorbereiden, hebt controle over de lengte van het verhaal en zal niet verrast kunnen worden door input van je leerlingen. Maar werkt het voor jouw als docent dan zo motiverend, wanneer je de helft van de klas ziet gapen? Of zelfs in slaap ziet vallen? Dit kan voor de docent ook niet motiverend werken, daarom is het de verantwoordelijkheid van de docent om de les zodanig voor te bereiden dat de leerlingen gemotiveerd worden actief deel te nemen aan de les. Ook voor de docent is dit veel prettiger. Maar dit vergt wel wat voorbereiding en creativiteit van de docent. Durf jij het aan?
Voorbereiden gespreksvorm.
De gespreksvorm is eigenlijk een gesprek dat je met de klas gaat voeren. Het doel van het gesprek is om de informatie uit de groep te halen. Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat er enige informatie in de groep zit. Als dit bijvoorbeeld de eerste les is waarin ze het gehele EHBO protocol af moeten werken, zit die kennis misschien niet in de groep. Dan kan je er toch voor kiezen om enige tijd in de voordrachtvorm te vertellen.
Het belangrijkste is dat je van tevoren al nadenkt over de startvragen die je wilt gaan stellen. Het is immers jouw taak om de discussie op gang te brengen. Door van tevoren te bedenken hoe de discussie zou kunnen gaan lopen kan je ook doorvragen in je lesplan noteren. Houd er wel rekening mee dat de denkwijze van jouw doelgroep heel anders kan zijn dan jouw denkwijze. In de voorbereiding moet je er dus al achter komen wat het aanvangsniveau van de groep is. Anders bedenk jij de startvraag: Wat zijn de algemene maatregelen bij het EHBO protocol. Terwijl de groep nog nooit een EHBO les heeft gehad. Je zal nu dus geen antwoorden krijgen waarmee je wat kan. Als je een herkenbaar beeld zou schetsen bij de leerlingen over deze situatie kan je misschien toch wel goede antwoorden krijgen. Een goede vraag zou kunnen zijn: Stel dat jij uit school naar huis gaat. Onderweg zie je een ongeluk tussen twee brommers gebeuren. Er blijft één persoon op de grond liggen. Wat moet je vooral niet doen? Je kan dan antwoorden verwachten van: Niet onnodig verplaatsen, zorgen dat niemand er tegenaan rijd. Als je geen reactie krijgt kan je een doorvraag stellen, bijvoorbeeld: Moet je ergens op letten wanneer je om het slachtoffer heen loopt? Daarmee zoek je het antwoord: Je moet niet per ongeluk tegen het slachtoffer aantrappen. Zo kan je door simpele doorvragen toch de informatie uit de groep halen. Wat wel onmisbaar is, is dat jij als docent zijnde dan wel boven de lesstof moet staan. Dat wil zeggen dat jij precies weet waar de les over gaat. Anders kan je in de discussie verrast worden of niet de juiste vragen stellen. Als dit in de les gebeurt zal je hierdoor weer terug moeten vallen op de voordrachtvorm.
Doorvragen en de vragen doorspelen.
Een techniek die je af moet wisselen in een klassikaal gesprek of discussie is het doorvragen. Het kan zijn dat een leerling al een beetje in de goede richting zit met zijn antwoord, maar dat het nog niet compleet is. Als docent zijnde kan ja dan doorvragen om zo toch het complete antwoord te krijgen. Voor de afwisseling en ook om alle leerlingen bij de discussie te betrekken kan je ook doorvragen op het antwoord van leerling nummer 1. Maar dat doe je bij leerling nummer 2 en daarna weer bij nummer 3. Zo kom je samen met de groep tot het juiste antwoord.
Wat wel erg belangrijk is, is dat je elk antwoord waardeert. Wanneer een antwoord niet correct is heeft de leerling wel zijn best gedaan om een antwoord te bedenken. Dit kan je simpel waarderen door te luisteren en na te denken over zijn antwoord. Dus non-verbaal geef je de bevestiging dat je zijn antwoord hebt gehoord, maar je vraagt wel door bij iemand anders.
Eindconclusie.
In eerste instantie zorg je dat je de lesstof goed beheerst. Vervolgens bedenk je de juiste startvragen en beeld je je in hoe het gesprek met de groep zou kunnen verlopen. Naar aanleiding daarvan bedenk je doorvragen. Zo ga jij het gesprek met de groep in de richting van de lesstof sturen. Wanneer je het gesprek af wil sluiten, maak je een conclusie van de antwoorden die door de groep zijn gegeven. Als hulpmiddel kun je een white-board gebruiken, waarop je al doende het gesprek de antwoorden noteert.
De eerste keren zal het gesprek waarschijnlijk heel anders verlopen dan dat je van tevoren had bedacht, maar door jezelf elke keer weer met een goede voorbereiding de diepte in te gooien leer je dit het beste. Uiteindelijk zal je door deze ervaring makkelijker kunnen overschakelen op de gespreksvorm, wanneer je les geeft aan een groep leerlingen. En zeg nu zelf, als groep leerlingen heb je toch niets liever dan dat een docent je betrekt bij de les en je een compliment geeft wanneer je een goed antwoord geeft of actief mee doet in het gesprek? Dit kan alleen maar positief zijn voor de motivatie van jouw klas.