blog placeholder

Hoe zat het ook alweer met de d’s en de t’s? Het blijft voor veel mensen nog steeds lastig. En zeg nou zelf, je maakt niet echt een goede beurt met knoeperts van grammaticale fouten op je website, in je tweet of op je uitnodiging. Daarom nog één keer uitgelegd hoe het ook alweer zit.

verkeersbord met spelfout

d of t

De stam

Om te bepalen of een werkwoords-vervoeging met een -d of een- t wordt geschreven,  moet je eerst weten wat de stam is. Ga hiervoor uit van het hele werkwoord (ofwel de infinitief). Haal hier het laatste stukje ”–en”, vanaf. Wat overblijft noemen we de stam.

Voorbeeld:

Gooien –en  wordt gooi

Ruiken – en wordt ruik

Bij werkwoorden (ww) met dubbele medeklinkers (gesloten eerste lettergreep) moet één van de dubbele medeklinkers weg om de stam te krijgen.

Voorbeeld:

Zwemmen – men wordt zwem

Rennen –nen  wordt ren

Bij werkwoorden met een open eerste lettergreep komt er een medeklinker bij om de stam te maken:

Voorbeeld:

Lopen –en +een extra o  wordt loop

Maken –en +een extra a wordt maak

(Dit is echter weer niet van toepassing op meervoudsvormen. Je schrijft immers ”wij maken, zij lopen” dus zonder dubbele klinker)

Veel mensen slaan het achterhalen van de stam over omdat ze wel denken te weten wat het moet zijn. De stam is echter ècht noodzakelijk om te weten of er nog een- d of- t achter moet. Toch doen dus!

stam

 

De persoonsvorm

De vervoeging van het werkwoord is mede afhankelijk van de persoonsvorm (pv).

We onderscheiden:

1e persoon enkelvoud (ik)

2e persoon enkelvoud (jij/je)

3e persoon enkelvoud (hij/zij, het

 

1e persoon meervoud (wij/we)

2e persoon meervoud (jullie)

3e persoon meervoud (zij/ze)

 

De tijd

Behalve van de persoonsvorm is de vervoeging van een werkwoord afhankelijk van de tijd. Hier zullen de meest voorkomende worden genoemd: de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de voltooid tegenwoordige tijd.

 

Tegenwoordige tijd

1e persoon enkelvoud:          stam                                             voorbeeld: ik maak, ik leid

2e persoon enkelvoud:          stam +t (als ww achter pv staat)       voorbeeld: jij maakt, jij leidt

3e persoon enkelvoud            stam +t                                         voorbeeld: hij maakt, zij leidt

 

1e persoon meervoud            stam +en                                       voorbeeld: wij maken, we leiden      

2e persoon meervoud            stam +en                                      voorbeeld: jullie maken, jullie leiden

3e persoon meervoud            stam +en                                       voorbeeld: zij maken, ze leiden

 

NB de tegenwoordige tijd komt NOOIT een -d als vervoeging van een werkwoord voor. Er wordt dus nooit een –d ergens aan vast geplakt in de tegenwoordige tijd! Als je schrijft ”Wat gebeurd er vandaag?” is dit dus niet correct. Hier is immers sprake van de tegenwoordige tijd 3e persoon enkelvoud. Dus: stam (gebeur-) +t (gebeurt). De juiste schrijfwijze is: ”Wat gebeurt er vandaag?” Gebeurd (met een –d) is altijd een voltooid deelwoord. Hierover later meer.

meester

Wel kan het zijn dat er in de stam al een d zit. Dit is het geval met het beruchte woord  ”worden”.

De stam van worden is word-. Vervolgens vervoeg je het woord aan de hand van bovenstaande regels. Je krijgt dan:

 

Ik word

Jij wordt, word jij

Hij wordt

Wij worden

Jullie worden

Zij worden

 

 

Verleden tijd

In de verleden tijd komt er, indien er géén sprake is van een sterk werkwoord*, achter de stam –te(n). Als de stam op –d eindigt wordt deze verdubbeld en komt er dus –de(n) bij in plaats van –te(n).

1e persoon enkelvoud:          stam+te (of de)                      voorbeeld: ik maakte, ik leidde

2e persoon enkelvoud:          stam +te (of de)                     voorbeeld: jij maakte, jij leidde

3e persoon enkelvoud            stam +te (of de)                     voorbeeld: hij maakte, zij leidde

 

1e persoon meervoud             stam +ten (of den)                 voorbeeld: wij maakten, we leidden 

2e persoon meervoud             stam +en (of den)                  voorbeeld: jullie maakten, jullie leidden

3e persoon meervoud             stam +en (of den)                  voorbeeld: zij maakten, ze leidden

*Sterke werkwoorden zijn klankveranderende werkwoorden. Hierbij zijn bovenstaande regels niet van toepassing. De verleden tijd wordt al duidelijk gemaakt door een veranderde klank en er hoeft daarom geen –te(n) of –de(n) meer achter.

            Voorbeeld: ik werd, hij zwom, wij liepen, zij kwamen

 

 

Voltooid tegenwoordige tijd

De voltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door de juiste persoonsvorm van hebben of zijn + het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord wordt gevormd door (meestal) het voorvoegsel ge- voor de stam + -d of- t achter de stam. (ge-pak-t/gepakt, ge-dien-d/gediend). Om te bepalen of het voltooid deelwoord wordt geschreven met een –d of een –t op het einde kun je eenvoudig het woord langer maken. In de meeste gevallen kun je dan al horen wat het moet zijn. (”gepakte”, hierbij hoor je duidelijk de –t, ”gediende”, hierbij hoor je duidelijk de –d). Ook kun je het afleiden uit de verleden tijdsvorm (pakte, diende). Heb je toch nog twijfels, gebruik dan het ezelsbruggetje KoFSCHiP. Als de stam eindigt op -k, -f, -s, -ch of -p is de laatste letter van het voltooid deelwoord een-t.

 fukschip 

1e persoon enkelvoud:          heb/ben  + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t

                                        voorbeeld: ik heb gemaakt, ik ben geleid

2e persoon enkelvoud:          heb(t)/ben(t) + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t)     

                                        voorbeeld: jij hebt gemaakt, jij bent geleid

3e persoon enkelvoud:           heeft/is + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t) 

                                        voorbeeld: hij heeft gemaakt, zij is geleid

 

 

1e persoon meervoud:            hebben/zijn + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t)       

                                         voorbeeld: wij hebben gemaakt, wij zijn geleid

2e persoon meervoud:            hebben/zijn + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t)       

                                         voorbeeld: jullie hebben gemaakt, jullie zijn geleid

3e persoon meervoud:            hebben/zijn + voltooid deelwoord (ge-stam-d/t)

                                         voorbeeld: zij hebben gemaakt, ze zijn geleid          

 

 Voor sterke werkwoorden gaat deze regel wederom niet op. Zij hebben hun eigen vervoeging.

Voorbeeld: ik heb gelopen, hij heeft gezwommen, het is geworden.