Ik geef hier ideeen voor het geven van een goede theaterles aan kinderen. Om een goede toneelles te geven is een juiste opbouw belangrijk.
1. Voor de les begint is het belangrijk om de doelgroep te weten.
Ik richt me nu op theaterlessen aan kinderen in de onderbouw. Maar ook daar zit een groot verschil in niveau. Gaat het om kinderen die al vaker toneel hebben gespeeld of zijn het kinderen die nog nooit met theater in aanmerking zijn gekomen? In het eerste geval, zijn de kinderen al wat gewend en kun je een stapje verder gaan. In het tweede geval is het belangrijk dat de kinderen stap voor stap ‘de vloer op gaan.’ Voor de meeste kinderen geldt dat ze het spannend vinden om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Daarom is het goed om gezamenlijk te beginnen, zodat alle kinderen tegelijk aan het werk zijn en ze zich niet meteen druk hoeven te maken over het feit dat ze ‘bekeken worden.’
2. Inleiding
Zeker voor kinderen die nog nooit toneel hebben gespeeld is het belangrijk om te weten wat er van ze verwacht wordt. Hierbij hoef je niet meteen de hele les te verklappen, maar een korte inleiding over wat toneelspelen is, is belangrijk.
Een paar dingen die belangrijk zijn bij toneelspelen:
– Toneelspelen doe je niet alleen, maar samen. Dat maakt het juist zo leuk. Je luistert naar wat de ander zegt en reageert hierop. Je bent niet in je eentje aan het ‘schitteren’.
– Belangrijk is om ‘je impulsen te volgen’. Juist met toneelspelen mag je doen wat je in het dagelijkse leven niet mag. Bij toneelspelen kun je nooit iets fout doen.
– Zoals het eigenlijk overal belangrijk is, is het goed om de nadruk te leggen op ‘respect hebben voor elkaar.’ Je lacht een ander niet uit. Je schopt en slaat niet.
– Het belangrijkste bij toneelspelen met kinderen is dat de kinderen er plezier in hebben. Je hoeft niks tegen je zin in te doen. De kinderen worden nergens toe gedwongen. Als je merkt dat een kind iets niet durft, zorg je er als docent voor dat je de opdracht makkelijker maakt, zodat het kind een goed gevoel over zijn eigen prestaties heeft.
Het invullen van een theaterles voor kinderen kun je natuurlijk op honderdduizend verschillende manieren doen. Het is leuk om een verhaal te pakken en vanuit daar te werken. (Er zijn heel veel leuke prentenboeken die je ter inspiratie kunt gebruiken.) Ook kun je vanuit een thema starten. Bijvoorbeeld: ‘groeien’ of ‘reis om de wereld’. Het is natuurlijk helemaal leuk als het thema aansluit op waar ze op dat moment in andere lessen mee bezig zijn.
Ik zal me richten op een algemene les, met oefeningen die je aan kunt passen aan een thema.
2. Warming- up
Voor de opbouw van een les gelden bepaalde regels. Net als met sporten is een warming- up ook bij theaterlessen belangrijk. De kinderen laten de dingen waar ze mee bezig waren los en gaan zich richten op het toneelspelen.
Voor een warming- up is het gebruikelijk om een spelletje te nemen.
Voorbeelden:
– Persoon A en persoon B:
De kinderen lopen door het lokaal. Het is belangrijk om het hele lokaal te gebruiken en los van elkaar te lopen. Zorg dat alle open plekken in gebruik zijn.
Elk kind kiest in zijn hoofd een persoon A uit de klas uit en een persoon B. Bij persoon Eerst moeten de kinderen een keuze maken in hun hoofd, daarna vertel je als docent pas wat de bedoeling is. Terwijl je uitlegt lopen de kinderen gewoon door. ‘Bij persoon A wil je zo dicht mogelijk in de buurt zijn en bij persoon B zo ver mogelijk vandaan. Als ik in mijn handen klap, ren je op je persoon A af. Je mag elkaar aanraken, maar zorg dat je voorzichtig met elkaar doet. Persoon B moet je zo ver mogelijk van je vandaan houden.’ De docent klapt in zijn handen en de kinderen beginnen.
– Klapspel:
De leerlingen staan in een kring. De docent ook en geeft een klap door. (Een klap in de handen.) De leerling die ernaast staan ontvangt de klap en geeft hem door aan de leerling daarnaast enz. Deze klap moet steeds sneller worden doorgegeven.
Eventuele variaties: De klap kan worden tegengehouden. De leerling houdt zijn armen in de lucht en zegt: Boijng. Dan gaat de klap de andere kant op.
Er zijn nog meer variaties, maar die zijn voor de onderbouw wat lastig.
3. Vooroefening
De leerlingen zijn nu allemaal ‘opgewarmd’ door een leuk spelletje, maar ze hebben nog niet toneelgespeeld. Belangrijk is om te bedenken wat je de leerlingen wilt leren. Wil je dat ze leren om samen te spelen? Wil je ze iet leren over emoties? Wil je dat ze aan het eind van de les iets aan elkaar kunnen laten zien? Wil je een verlegen groep los krijgen? Een drukke groep rustig? Het is van tevoren dus belangrijk om te weten wie je voor je hebt.
Tijdens de vooroefening staan alle leerlingen op de vloer. Doel hiermee is dat ze zich veilig voelen.
Voor kleine kinderen werkt het goed als ze zich mogen verplaatsen in een rol. Het leukste is om twee verschillende rollen te nemen die lijnrecht tegenover elkaar staan. Bijvoorbeeld: een oud opaatje of omaatje en een stoere rapper. Of de luidruchtige groenteboer en de bange, verlegen klant. Of de koning en de zwerver.
Voor het gemak zal ik ‘de bejaarde’ en ‘de rapper’ nemen.
– De kinderen staan in een kring. Je stelt vragen over bejaarden. Wat doen ze? Hoe lopen ze? Hoe praten ze? Enz. Je kunt het zo uitgebreid maken als je zelf wil.
– De kinderen lopen door de ruimte en gaan zich in beide rollen verplaatsen.
Te beginnen bij de voeten. Hoe zet een oud omaatje haar voeten neer?
Steeds verder naar boven werken: knieen, heupen, billen, buik, rug, gezicht, nek enz.
Ondertussen geef je aanwijzingen en benoem je goede dingen die je ziet.
– Dan mogen de leerlingen een naam verzinnen voor zichzelf in deze rol. Daarna gaan ze zich aan iedereen voorstellen. Dit gebeurt tegelijk.
– Nadat ze zich aan iedereen hebben voorgesteld en eventueel een kort gesprekje met de andere opa’s en oma’s hebben gevoerd, bespreek je met de kinderen wat ze hebben gedaan. Belangrijk is om gerichte vragen te stellen en de leerlingen even te laten ‘uitrazen’ over wat ze zojuist hebben meegemaakt. Het is belangrijk om altijd positieve feedback te geven.
Dan doe je precies hetzelfde met de ‘stoere rapper.’ Eerst bespreken, daarna de vloer op en stapje voor stapje de rol opbouwen, daarna een naam verzinnen en voorstellen.
4. De hoofdoefening
De ene helft van de klas is de bejaarde, de andere de rapper. Maak tweetallen. De oma’s gaan naar de gang, de rappers blijven in het lokaal. De oma’s komen binnen en ontmoeten hun rapper. Kinderen zijn heel fantasierijk, dus al snel worden er hele gesprekken gevoerd.
Nadat deze scenes gespeeld zijn, bespreek je kort na over wat er in elke scene gebeurde. Eventueel laten sommige kinderen een stukje zien. Daarna draai je de rollen om. De rappers worden de bejaarden en gaan naar de gang en andersom.
5. De scene
De kinderen krijgen in hetzelfde tweetal de tijd om een scene voor te bereiden. Het ene kind is rapper, de andere de bejaarde. Bedenk een concrete scene voor de twee. Waar ontmoeten ze elkaar? Kennen ze elkaar?
Je kunt ervoor kiezen om de rappers de kleinkinderen te laten zijn en de bejaarden de grootouder. Het is voor het bedenken van een concrete situatie belangrijk om je van tevoren te bedenken of het speelbaar is. Of er een verloopje in de scene mogelijk is. Bijvoorbeeld: het rapper- kleinkind moet verplicht bij oma op bezoek en heeft er helemaal geen zin in, maar tijdens de scene wordt het steeds gezelliger tussen de twee. De rapper is een beroemde rapper en de oma moet de rapper interviewen. De oma dacht van tevoren dat ze een klassieke muzikant mocht interviewen en de rapper dacht dat er een hippe interviewer kwam. Zorg dat er een conflictje kan ontstaan. Dat de twee personages tegengestelde belangen hebben, maar dat ze aan het einde een compromis sluiten, zodat het ‘gezellig’ eindigt. (Het blijft de onderbouw, dus je moet het leuk houden!)
Ze mogen de scene kort voorbereiden en daarna aan elkaar laten zien. Na elk stukje geef je een compliment en benoem je wat opviel.
6 Nabespreken
In een kring.
De leerlingen hebben nu toneelgespeeld en mogen hun ervaringen delen. Stel gerichte vragen.
7. Afsluitende oefening (optioneel)
Met muziek.
Deze oefening is bedoeld om de les een knallend einde te geven. Wat je bijvoorbeeld kunt doen:
Er is een groot dansoptreden van rappers, maar nou blijkt dat alle rappers heel ziek zijn geworden. De zaal zit vol publiek, dus er moet een optreden komen. Nou is er in het dorp nog wel de plaatselijke bejaarden dansvereniging. Zij zullen zo goed en zo kwaad als het maar kan het optreden overnemen. Ze moeten doen alsof ze rappers zijn.
8. De les afsluiten
Benoem wat je hebt gezien. Laat de leerlingen een groot applaus voor zichzelf geven en zorg dat iedereen met een positief gevoel naar huis gaat.