De Duitse naamvallen worden vaak door elkaar gehaald, terwijl het helemaal niet zo moeilijk is. Hier een uitleg voor de eerste, tweede, derde en vierde naamval.
Om Duits te spreken en te schrijven moet je weten hoe de naamvallen werken.
Eerste naamval: hij/onderwerp.
Tweede naamval: van hem/ geeft bezit aan
Derde naamval: aan,voor hem/ meewerkend voorwerp
Vierde naamval: hem/ lijdend voorwerp
Nu weet je nog niet veel, alleen wat voor zinsdeel het is.
Ik zet alles even in een tabel.
Naamval | Na: | Pers. vnw. | der-woord | die-woord | das-woord | meervoud |
1 | bleiben, sein, werden | ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie |
der ein |
die eine |
das ein |
die eine |
2 | x | x | des..s | der | des..s | der |
3 | aus, bei, mit, nach, seit, von, zu |
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen |
dem einem |
der einer |
dem einem |
den…n einen…n |
4 | durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang |
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie |
den einen |
die eine |
das ein |
die |
Hier is voor elke naamval een voorbeeld.
1: Der Mann ist mein Vater. (ist = sein, dus wordt het mein)
2: Das Buch meines Vaters. (van mijn vader, dus meines Vaters)
Die Tasche meiner Schwester. (van mijn zus, dus meiner Schwester)
3: Ich habe meinem Vater das Buch gegeben. (aan mijn vader, dus wordt het meinem)
Ich gehe gleich zu meiner Schwester. (zu en schwester is vrouwelijk, dus meiner)
4: Ich kenne deinen Freund nicht. (hem en freund is mannelijk, dus deinen)
Es macht nicht viel Spass ohne meine Schwester. (ohne en schwester is vrouwelijk, dus meine)
De voorbeelden zijn met bezittelijke voornaamwoorden, maar het werkt natuurlijk hetzelfde met persoonlijke voornaamwoorden.
Ook heb je nog keuze voorzetsels:
an |
hinter |
neben |
in |
unter |
vor |
zwischen |
auf |
über |
Als je op één plek blijkft wordt het 3e naamval.
Bij een verplaatsing wordt het 4e naamval.
Als dit beide niet van toepassing is heb je de '7/2 regel'.
De 7/2 regel betekent:
– Auf en über = 4e naamval
– Overige 7 keuzevoorzetsels = 3e naamval
Voorbeeld:
3: Er steht zwischen ihnen. (op één plek -> 3e naamval -> ihnen)
4: Er stellt sich zwischen sie. (verplaatsing -> 4e naamval -> sie)
Dit zijn de basisbeginselen van de Duitse naamvallen.
Natuurlijk zijn er ook nog uitzonderingen, maar die zijn moeilijk aan te geven.
Succes!