Een nederlands kind leert wanneer hij of zij een jaar of 1 à 2 is de Nederlandse taal te spreken. Maar hoe leren de kinderen nou de taal te spreken en waarom en wat leren de kinderen op het basisonderwijs. In dit artikel wordt duidelijk wat de definities en functies van de taal zijn
Taal heeft drie definities; zo heeft taal een functie, een betekenis en een systeem. Taal heeft een functie omdat men wat met de taal wilt duidelijk maken, taal is namelijk een communicatiemiddel. Er is in de taal namelijk sprake van een zender, boodschapper en een ontvanger. In die communicatie onderscheiden wij weer het zakelijke aspect (de letterlijke betekenis), het appelerend aspect (het doel wat de zender wilt bereiken), de relatie tussen de zender en de ontvanger en het expressief effect (de indruk die je geeft). Een andere functie van taal is dat het een middel is om greep te krijgen op de werkelijkheid en de laatse functie van taal is dat het een expressiemiddel is, het is een middel om jezelf uit te drukken. De tweede defintie van taal was dat taal een betekenis had. Zo kunnen woorden duidelijk of minder duidelijk zijn. Er zijn namelijk woorden met een afhankelijke betekenis (datgene waarnaar je verwijst is bekend) er zijn lexicale woorden en afgeleiden daarvan (dit zijn woorden met een eigen betekenis, die niet afhankelijk zijn van de contex, zoals stoel), polysemie (hetzelfde woord kan in verschillende contexten leiden tot een verschil in de betekenis, een andere nuance) en homoniemen en synoniemen (homoniemen zijn woorden die dezelfde klank hebben, maar een geheel andere betekenis en het omgekeerde zijn de synoniemen, dit zijn woorden die ongeveer dezelfde betekenis hebben maar totaal andere klanken). Als laatste heeft taal een systeem. Je kunt taal zien als een systeem dat is opgebouwd uit verschillende lagen. Van klein naar groot onderscheiden wij: fonologie (dit zijn spraakklanken, fonemen, klinkers, tweeklanken, medeklinkers), morfologie (vormleer van woorden: woordsoorten, morfemen, samenstellingen, afleidingen en uitgangen), syntaxis (zinsbouw: rangschikking en functie van woorden en woordgroepen) en als laatse teksten (opbouw en taalgebruik)
In de taal zijn verschillende componenten te onderscheiden. Men begint bij de laagste component en eindigt bij de hoogste component. Hier onder staan de componenten van laag naar hoog:
- fonologisch component: dit zijn de klanken
- semantisch component: dit zijn de betekenissen van woorden en zinnen
- morfologisch component: dit is de opbouw van woorden
- syntactisch of grammaticaal component: dit is de vorm van de zinnen
- tekstueel component: dit is de structuur van teksten
- pragmatisch component: dit is de functie van de taal
- orthografie/ spelling: dit is de schriftelijke weergave
- Het luisteren en onderscheiden: (fonologisch component: zonder zelf te spreken)
- Taalspecifieke klanken: kinderen brabbelen klanken van hun eigen taal
- Koppeling van klanken aan begrippen: papa, mama
- Uitbereiding van woordenschat: neologismen (nieuwe woorden), hierin ontstaat de kinderpraat
- Combinatie van componenten: alle componenten (die hierboven staan beschreven) worden gebruikt bij woorden
- Regels en uitzonderingen
- Woordsoorten en velden: woorden worden gecatalogiseerd
- Uitbereiding van syntactisch component: vorm van zinnen wordt uitbereid
- Pragmatisch component: taal leren in de communicatie