Voor sommigen reeds bekend, voor anderen een raadsel: autisme. Voor degenen die al enige kennis hebben van de stoornissen binnen dit spectrum binnen het middelbaar onderwijs, kan dit artikel helpen de kennis in de praktijk te brengen.
Autisme is een verzamelnaam voor gedragstoornis binnen het ASS: Autisme Spectrum Stoornissen en wordt vaak al op jonge leeftijd gediagnosticeerd. Maar hoe ontwikkelt het kind zich op de middelbare school? Waar moeten docenten, mentoren en medeleerlingen op letten bij de omgang met leerlingen met autisme? In dit artikel ga ik met name in op de ‘lichte vormen’ binnen de Autisme Spectrumsoornissen: PDD-NOS en het Syndroom van Asperger.
Autisme op de middelbare school
Tips voor medeleerlingen, docenten en mentoren
Voor sommigen reeds bekend, voor anderen een raadsel: autisme. Voor degenen die al enige kennis hebben van de stoornissen binnen dit spectrum binnen het middelbaar onderwijs, kan dit artikel helpen de kennis in de praktijk te brengen.
Autisme is een verzamelnaam voor gedragstoornis binnen het ASS: Autisme Spectrum Stoornissen en wordt vaak al op jonge leeftijd gediagnosticeerd. Maar hoe ontwikkelt het kind zich op de middelbare school? Waar moeten docenten, mentoren en medeleerlingen op letten bij de omgang met leerlingen met autisme? In dit artikel ga ik met name in op de ‘lichte vormen’ binnen de Autisme Spectrumsoornissen: PDD-NOS en het Syndroom van Asperger.
Voor de docent
Een docent met één of meerdere leerlingen met PDD-NOS of Asperger in de klas kan vaak door slechts een kleine aanpassing van het lesplan rekening houden met deze leerlingen.
Omdat zowel leerlingen met PDD-NOS als leerlingen met Asperger behoefte hebben aan structuur en niet goed tegen veranderingen kunnen, is het belangrijk om in ieder geval in jouw les een bepaalde planning aan te houden die per les terugkomt.
Een voorbeeld:
– Inleiden
– Huiswerk nakijken
– Taalregel x uitleggen en daarmee in groepen oefenen
– Zelfstandig werken aan opdracht 1 t/m 5
Als je duidelijk maakt dat deze structuur per les hetzelfde is, zal de leerling zich op zijn/haar gemak voelen bij het feit dat hij/zij weet waar hij/zij aan toe is.
Natuurlijk kan niet alles voorspelbaar zijn en kan de planning door wat voor reden dan ook omgegooid worden. Het is dan van belang de leerling goed uit te leggen hoe de les vandaag zal verlopen. Je kan ook een medeleerling vragen om de speciale leerling nog extra in te lichten. Meestal merk je vanzelf aan de reactie van de leerling of het in paniek raakt door de verandering, dan kan je de leerling altijd even kort apart nemen om hem/haar te kalmeren. Mocht er sprake zijn van een paniekaanval, dan is het in de meeste gevallen het verstandigste om de leerling te isoleren van de situatie: zet de leerlingen even apart (op de gang, in de hoek van de klas), zodat de leerling even geen prikkels om zich heen heeft. Je laat de leerling als het ware zelf ‘even afkoelen’.
Voor leerlingen met PDD-NOS of Asperger die extreem reageren op veranderingen kunnen picto’s (pictogrammen) een uitkomst bieden. Met deze pictogrammen kun je de leerling op een visuele manier (aan de hand van plaatjes) laten zien wat er vandaag gaat gebeuren. Op de basisschool wordt dit bij autistische kinderen vaak gebruikt, maar is ook zeker bruikbaar bij oudere leerlingen. Dit kan ze heel veel steun bieden.
Deze picto’s kunnen gerelateerd zijn aan bepaalde thema’s (eten, slapen, lopen), maar kunnen bijvoorbeeld ook ‘zelfstandig werken’ aanduiden. Ook kan je zelf picto’s maken. Let er alleen wel op dat deze pictogrammen het meest geschikt zijn voor brugklassers; zij komen immers net van de basisschool af. Vanaf klas twee kunnen de pictogrammen als kinderachtig worden ervaren.
Omdat deze leerlingen ook vaak moeite hebben met het leggen en onderhouden van sociale contacten, worden er op sommige scholen sociale vaardigheidstrainingen gegeven. Als de mentor samen kan werken met deze cursusleider, kunnen zij de lessen afstemmen op de training. De mentor of een andere docent kan de leerling bijvoorbeeld helpen de besproken tips bij de training in de praktijk te brengen.
Verder hebben PDD-NOS’ers en Asperger vaak één fascinatie (bijvoorbeeld ruimtevaart, dieren, landen, planten etc.) Zij vinden het dan ook het fijnste hierover te praten. Je zou dan ook als docent in bijvoorbeeld de mentor les (een vakles kan ook) de leerling hier iets over kunnen laten vertellen. De leerling moet zich dan echter wel volledig op zijn/haar gemak voelen in de klas en het gevoel krijgen dat er geluisterd wordt. Leerlingen met PDD-NOS of Asperger hebben vaak moeite om iemand in de ogen aan te kijken. Soms krijg je het idee dat je geen contact kan maken met de leerling. Bij het stellen van een vraag is het daarom belangrijk zo goed mogelijk contact te maken; je vraagt de leerling om je aan te kijken en herhaalt de boodschap enkele keren.
Dus in het kort, de aandachtspunten:
– een heldere planning (stappenplan) per les samenstellen en deze op het bord schijven (duidelijkheid)
– vraag de leerling in persoonlijke gesprekjes hoe het gaat in de klas, vraag waar de knelpunten zitten.
– spreek regelmatig docenten van verschillende vakken over de voortgang van de leerling
– pictogrammen gebruiken, zodat de planning visueel wordt
– stel de leerling op zijn/haar gemak in de klas en bouw dit geleidelijk op
– laat de leerling vertellen over zijn/haar hobby (één fascinatie)
– vraag de leerling om je aan te kijken om zo goed mogelijk contact te maken
– wees zo voorspelbaar mogelijk
– praat concreet (stel bijvoorbeeld maar één korte vraag tegelijk)
– stel zo min mogelijk abstracte vragen
– probeer te anticiperen op paniekaanvallen/probleemsituaties
– geef duidelijke, begrensde opdrachten
– stel je van tevoren in hoe een leerling de opdracht zal begrijpen
– let op plagen en pesten
– luisteren en/of schrijven kan te moeilijk zijn voor de leerling
– geef regelmatig complimentjes
– kondig veranderingen bijtijds aan (bijvoorbeeld lesuitval)
– gebruik een heldere studiewijzer of weekplanner (met kleuren, plaatjes)
– zorg voor een vaste plaats in de klas
Voor de medeleerlingen
Voor medeleerlingen is het vooral in het begin moeilijk te wennen aan de speciale leerling. Door middel van mentorlessen waarin de mentor aandacht besteed aan de speciale leerling en zijn/haar relatie tot de andere leerlingen, kan geleidelijk worden gewerkt aan het vertrouwen van de speciale leerling in de medeleerling en aan het wennen van de medeleerling aan de speciale leerling.
Een goed methode is het ‘buddy systeem’. Dit is voor leerlingen met PDD-NOS of Asperger een hele goede manier te wennen aan de structuur op school. De medeleerling leidt hierbij de leerling bijvoorbeeld bij een leswisseling. Ook kan de medeleerling de speciale leerling toespreken bij bijvoorbeeld plotselinge lesuitval. De buddy loopt met de speciale leerling mee van les naar les, noteert huiswerk voor hem/haar en ondersteunt zo nodig tijdens de les.
Verder is het voor de samenwerking tussen de medeleerling en de speciale leerling van belang de speciale leerling het gevoel te geven erbij te horen. Elke leerling, stoornis of geen stoornis, heeft een eigen mening en heeft het recht dit te uiten. Leerlingen met PDD-NOS of Asperger zijn beslist niet dom, ze vinden het alleen moeilijk om voor de klas of in de kring te spreken. Zij hebben immers andere interesses dan hun leeftijdgenoten. Bied de leerling dan ook de kans om hiermee te oefenen en ondersteun ze hierin.
Bij het werken in groepjes moeten de andere leerlingen zich bewust zijn van het feit dat de speciale leerling het moeilijk vindt zich te uiten in een groep of om mee te werken aan een project dat niet past bij zijn/haar eigen interesses. Als docent en/of mentor kan je de leerling en het groepje nog eens extra sturen door besprekingen, zodat je regelmatig de voortgang in de gaten houden.
Dus de tips voor de medeleerling:
– geef hem/haar ook de kans zijn/haar mening te geven en reageer hier positief op
– help de leerling op weg tijdens het samenwerken en loop met de leerling mee bij leswisseling
– laat de leerling bij een paniekaanval altijd met rust, laat dit aan een docent over. Om rustig te worden moet hij/zij namelijk zo min mogelijk prikkels om hem/haar heen hebben.
– vraag de leerling af en toe naar zijn interesses en complimenteer (hij/zij kan je er heel veel over vertellen!)
– help de leerling door bijvoorbeeld te helpen met de aantekeningen tijdens de les (jij schrijft voor hem of kopieert na de hand) en houdt zijn aandacht vast als er moet worden geluisterd.
Voor de mentoren
Als mentor is het natuurlijk belangrijk je leerlingen goed te leren kennen. Mentorgesprekjes zijn hier goed geschikt voor. Vraag naar de knelpunten, hoe het gaat in de klas, met wie hij/zij veel omgaat maar vraag ook wat er goed gaat. Hier kun je weer complimenten over geven. Laat die gesprekjes op vaste tijden plaatsvinden, voor de structuur. Ook kun je van tevoren aankondigen wat jullie allemaal gaan bespreken. Zo kan de leerling zich erop voorbereiden. Licht ook regelmatig de ouders in over de mentorgesprekjes en de algemene voortgang van de leerling.
Soms werkt een mentor nauw samen met de afdelingscoördinator van de school over bijvoorbeeld de mentorgesprekken en het contact met de ouders. Overleg in dit geval ook regelmatig; twee kunnen meer dan één.
Ook kun je de leerlingen door middel van het geven van een presentatie voor de klas iets over zijn/haar hobby’s laten vertellen (tijdens de mentorles). Zo benader je de leerling positief. Ook de speciale leerling komt hierdoor voldoende aan bod en kan in deze presentatie ook iets vertellen over zin/haar gedragsstoornis. De mentor moet hierbij wel eerst bij de leerling inventariseren of hij/zij dat wel wilt vertellen of juist niet. Als dit goed gaat; de leerlingen raken gewend aan de speciale leerling en de speciale leerling voelt zich goed op zijn/haar gemak, kan de speciale leerling allicht meer vertellen over de stoornis.
Begeleidt de leerling bij sociale activiteiten. Dit kan door hem/haar zelf tips te geven, maar ook door het verwijzen naar een sociale-vaardigheidstraning. Voor het bieden van structuur tijdens de mentorles kunnen de pictogrammen worden gebruikt.
In het kort, de tips voor mentoren:
– houdt regelmatig mentorgesprekken en vraag daarbij naar de knelpunten
– laat de leerling vertellen over zijn/haar interesses in de mentorles
– spreek regelmatig docenten van verschillende vakken over de voortgang van de leerling
– stel de leerling op zijn/haar gemak in de klas en bouw dit geleidelijk op
– vraag de leerling om je aan te kijken om zo goed mogelijk contact te maken
– wees zo voorspelbaar mogelijk
– praat concreet (stel bijvoorbeeld maar één korte vraag tegelijk)
– stel zo min mogelijk abstracte vragen
– probeer te anticiperen op paniekaanvallen/probleemsituaties. Raakt de leerling in paniek, isoleer hem/haar dan; zet hem/haar in een hoek, zonder prikkels uit de omgeving.
– let op plagen en pesten
– geef regelmatig complimentjes
– kondig veranderingen bijtijds aan (bijvoorbeeld lesuitval)
– help de leerling bij sociale activiteiten