Begrippen:
- Koolstofassimilatie: Vorming van glucose uit koolstofdioxide en water.
- Dissimilatie: Verbranding van een groot molecuul (glucose) waarbij energie vrijkomt.
- Mineralisatie: Omzetting van organische stoffen in anorganische stoffen.
Groei betekent een toename aan droge stof. Bij planten gebeurt dit als tijdens de fotosynthese (koolstofassimilatie), meer droogstof ontstaat, dan er tijdens de verbranding (dissimilatie) verdwijnt. Tijdens dissimilatie “verbranden” planten glucose. Ze gebruiken hierbij zuurstof en er ontstaat koolstofdioxide en water. De bruto reactievergelijking van de dissimilatie van glucose is tegengesteld aan die van de fotosynthese. Daardoor kan de geproduceerde hoeveelheid zuurstof als maat dienen voor de intensiteit van de fotosynthese.
Fotosynthese vindt alleen plaats met behulp van zonlicht in cellen met bladgroenkorrels (chloroplasten). Dissimilatie gaat in alle levende cellen dag en nacht door en is grotendeels onafhankelijk van de hoeveelheid licht.
Bij alle planten kun je waar nemen dat tijdens het ontstaan van bladeren, de groeisnelheid toeneemt. Daarna volgt een periode waarin het bladoppervlakte niet toe neemt en de groei stilstaat. Tijdens deze periode vindt vaak een herverdeling plaats van stoffen die vanuit de bladeren, naar de organen waar opslag plaats vindt (vruchten, zaden, stengel, stam, wortel, knollen of bollen). Er is dan negatieve groei van de bladeren, terwijl de andere organen groeien.
Mineralen uit de bodem komen in planten terecht via het wortelstelsel. Het opnameproces blijkt afhankelijk te zijn van de stofwisseling. Actieve opnameprocessen spelen dus een rol. Periodes waarin een plant weinig verdampt, veroorzaken ophopingen van mineralen in de houtvaten worteldruk. Deze worteldruk kan leiden tot het uitpersen van water via de bladeren, dit wordt “druppelden” genoemd.
De waterstroom door de houtvaten bepaalt waar de meegevoerde mineralen terecht komen. Meestal beweegt de waterstroom zich vooral naar de bladeren, omdat daar het druppelen of verdampen plaatsvindt. Groeipunten en vruchten krijgen weinig toevoer van water en mineralen vanuit de wortels. Zij zijn aangewezen op de toevoer van mineralen via bastvaten. De stroom in bastvaten gaat van blad, naar het groeipunt en de ontwikkelende vruchten. Bij bomen die in de herfst hun bladeren verliezen ontstaat een grote ‘sinkactiviteit’ in de stam, waar zetmeel wordt opgeslagen. In die periode gaan veel mineralen met de sapstroom mee in de bastvaten naar de stam.
Voor meer informatie over planten en hun werking, zie mijn website.